HR, 09-10-2001, nr. 03123/00
ECLI:NL:HR:2001:AB3288
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-10-2001
- Zaaknummer
03123/00
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
AB3288
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AB3288, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑10‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AB3288
ECLI:NL:HR:2001:AB3288, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑10‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB3288
Conclusie 09‑10‑2001
Mr. Jörg
Partij(en)
Nr. 03123/00
Mr. Jörg
Zitting 26 juni 2001
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Verzoeker is bij arrest van 18 februari 2000 door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en ter zake van subsidiair "medeplegen van doodslag" veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf.
Deze zaak hangt samen met de zaken 03144/00 ([betrokkene A]), 03125/00 ([betrokkene B]) en 03124/00 ([betrokkene E]) waarin ik heden eveneens concludeer.
2.
Namens verzoeker hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Kengen, advocaten te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het vierde middel klaagt erover dat zich bij de stukken van het geding niet de volledige pleitnota bevindt die ter zitting van 4 februari 2000 aan het hof is overgelegd. Dit zou tot nietigheid van het onderzoek en de uitspraak moeten leiden.
4.
Het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2000 houdt - met betrekking tot de overgelegde pleitnotities - in:
"De raadsman voert vervolgens aan hetgeen is vervat in de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnotities, welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht en waarvan de inhoud geacht wordt hier te zijn herhaald en ingelast."
5.
Bij de stukken van het geding bevindt zich het proces-verbaal van de zitting van 4 februari 2000, waaraan twee pleitnotities zijn gehecht. De eerste pleitnotitie is - gelet op de doorlopende paginanummering en de redactie van de tekst - compleet. De tweede pleitnotitie - die woordelijk geenszins overeenstemt met de eerste - daarentegen niet. Gelet op de redactie van de laatste zin van de vierde pagina van deze pleitnotitie moet het ervoor worden gehouden dat deze pleitnotitie uit meer pagina's heeft bestaan dan de vier pagina's die wel zijn aangehecht. Navraag bij het hof leverde de informatie op dat de betreffende ontbrekende pagina's aldaar niet meer zijn aangetroffen en dat opvraging daarvan bij de betreffende raadsman evenmin tot een positief resultaat heeft geleid.
6.
Nu de kennelijk ontbrekende pagina's van meergenoemde tweede pleitnotitie niet zijn aangehecht, kan niet volledig worden nagegaan welke verweren door de verdediging zijn gevoerd. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het verzuim onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt (vgl. HR 23 juni 1992, DD 93.014, HR 29 juni 1993, DD 93.490, HR 1 december 1998, NJ 1999, 470 m.nt.'tH).
7.
Het vierde middel is dus terecht voorgesteld.
8.
Het vorengaande brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en de overige middelen geen bespreking behoeven.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 09‑10‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
9 oktober 2001
Strafkamer
nr. 03123/00
KD/EDK
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 februari 2000, nummer 20/000754-99, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1978, ten tijde van het instellen van beroep in cassatie gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Oosterhoek" te Grave.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 19 februari 1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "medeplegen van doodslag" veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Kengen, advocaten te Amsterdam, bij schriftuur middelen van
cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel strekt ten betoge dat het onderzoek ter terechtzitting van het Hof van 4 februari 2000 nietig is, aangezien zich bij de stukken van het geding niet de volledige door de raadsman van verdachte aldaar overgelegde pleitnotities bevinden. Hiertoe wordt aangevoerd dat uit de redactie van met name de laatste zin van de laatste pagina (genummerd 4) van de aangehechte pleitnota volgt dat de overgelegde pleitnota méér bevatte dan de vier pagina's waaruit het aangehechte exemplaar bestaat.
3.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2000 (p. 13-14) houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman pleit daartoe -zakelijk weergegeven- :
Ik verzoek primair het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren (...)
De raadsman voert vervolgens aan hetgeen is vervat in de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnotities, welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht en waarvan de inhoud wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast."
3.2.2.
Aan genoemd proces-verbaal is allereerst gehecht een pleitnota die is voorzien van de volgende aanhef:
"Pleitnotities inzake [betrokkene A] & [verdachte]
Zitting Gerechtshof te Den Bosch d.d. [zie hierna] te 9.30 uur.
Advocaat; A.S. van der Biezen."
De in de aanhef van deze (eerste) pleitnota vermelde datum (9 november 1999) is doorgehaald. Daarom moet
worden aangenomen dat deze pleitnota was bedoeld om voorgedragen te worden ter terechtzitting van het Hof van 9 november 1999, hetgeen niet is geschied ten gevolge van de aanhouding van de behandeling van de zaak aldaar tot de terechtzitting van 17 januari 2000.
3.2.3.
Voorts is aan dit proces-verbaal een pleitnota gehecht die vier bladzijden, genummerd 1 tot en met 4, omvat en is voorzien van de volgende aanhef:
"Pleitnotities inzake gebroeders [...]/OM
Zitting d.d. 4 februari 2000
Gerechtshof te Den Bosch.
te 9.30 uur.
Advocaat: A.S. van der Biezen."
Deze (tweede) pleitnota behelst - zakelijk weergegeven - een bespreking van getuigenverklaringen die op de
terechtzittingen in hoger beroep van 9 november 1999 en 17 januari 2000 zijn afgelegd. De laatste bladzijde van de aangehechte pleitnota houdt het volgende in:
Zie Gommans omtrent verhoor [betrokkene B].
Zie verklaring [betrokkene C].
[Volgt een wit gedeelte van bijna een halve pagina.]
[Betrokkene B]; "De politie heeft mij gesuggereerd hoe [betrokkene D] in het water terecht is gekomen".
"Ik herinner me nog wat ik op 4 november 1998 heb verklaard. Bij die verklaring was verbalisant Sijbers en nog een andere verbalisant aanwezig, waarschijnlijk verbalisant Gommers. Het was echter het initiatief van verbalisant Sijbers. De andere
[Volgt wederom een wit gedeelte van ca. 1/3 pagina.]
3.3.
In een geval als het onderhavige, waarin het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof inhoudt dat door de raadsman pleitnotities zijn overgelegd "welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht en waarvan de inhoud wordt geacht hier te zijn herhaald en ingelast", moet er in cassatie van worden uitgegaan dat de pleitnotities die zijn gehecht aan de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, zowel wat inhoud en omvang betreft dezelfde zijn als die welke door de raadsman zijn overgelegd. Dat is slechts anders indien in cassatie op grond van bijzondere omstandigheden moet worden aangenomen dat bij de aanhechting sprake is geweest van een misslag, ten gevolge waarvan het aangehechte stuk niet of niet volledig overeenkomt met hetgeen door de raadsman is overgelegd.
3.4.
Een zodanige bijzondere omstandigheid doet zich hier niet voor. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, is er geen grond om aan te nemen dat laatstgenoemde pleitnotities afwijken van die welke door de raadsman zijn overgelegd.
3.5.
Het middel faalt dus.
4. Slotsom
In de conclusie van de Advocaat-Generaal is slechts het door de Hoge Raad ongegrond bevonden middel behandeld. Hij behoort in de gelegenheid te worden gesteld zich alsnog uit te laten over de overige middelen. Daartoe dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 20 november 2001 voor het nemen van een nadere conclusie door de Advocaat-Generaal;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 oktober 2001.