NJ 1999, 470
Kinderpornografie ‘door misdrijf verkregen’ / verhouding tussen 240b en 416 Sr
HR 01-12-1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1388, m.nt. A.C. 't Hart
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
1 december 1998
- Magistraten
Haak, Bleichrodt, Koster, Schipper, Corstens
- Zaaknummer
107936
- Conclusie
A-G Fokkens
- Noot
A.C. 't Hart
- LJN
ZD1388
- JCDI
JCDI:ADS73979:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:ZD1388, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑1998
- Wetingang
Sr art. 55 lid 2; Sr art. 240b; Sr art. 416 lid 1
Essentie
1.
1. Pleitnota ontbreekt bij stukken. Dit leidt tot vernietiging.
2.
2. Het voorhanden hebben van een videoband met kinderpornografie als heling tenlastegelegd. 's Hofs oordeel dat de videoband en eventuele kopieën daarvan door misdrijf zijn verkregen geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.
3. Art. 240b (oud) is geen bijzondere bepaling ten opzichte van art. 416 Sr.
4.
4. Verbeterde lezing bewezenverklaring.
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 januari 1997 in de strafzaak tegen G.O. de V., te Amsterdam, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.