Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.5.3.1
6.5.3.1 Algemeen
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS592218:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Bij de parlementaire behandeling merkte de staatssecretaris dienaangaande op: ‘dat onder de huidige wetgeving (dat is voor de invoering van art. 10a, JvS) de inspecteur aannemelijk moet maken dat de belastingbesparing het overwegende motief is geweest. Juist om zijn positie bij het bestrijden van de rente-aftrek te versterken, is in het wetsvoorstel de bewijslast omgekeerd. Naar verwachting zal dit er eveneens toe leiden dat de lasten in de uitvoering minder groot worden’, Nota navv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 35.
Toepassing van de in art. 10a, lid 2 opgenomen renteaftrekbeperking komt niet aan de orde, indien de belastingplichtige wettelijk bepaald tegenbewijs levert. Hiertoe staan twee wegen open. Ten eerste vindt art. 10a, lid 2 geen toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt,dat zowel de ‘besmette’ rechtshandeling als de daarmee verband houdende geldlening zijn ingegeven door zakelijke overwegingen. Beperking van renteaftrek komt evenmin aan de orde, indien hij aannemelijk maakt dat op het niveau van de feitelijke rentegenieter per saldo een belasting naar inkomen of winst wordt geheven die redelijk is naar Nederlandse maatstaven. Art. 10a draait de bewijslast ten aanzien van de aftrekbaarheid van rente om ten nadele van belastingplichtigen. Immers, de rente op een lening die valt onder het bereik van art. 10a, lid 1 of 2 is niet aftrekbaar, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.1