Hof Amsterdam, 03-05-2012, nr. 11/00117
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5876
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-05-2012
- Zaaknummer
11/00117
- LJN
BW5876
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5876, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑05‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag reclamebelasting ter zake van [A-straat] [1] terecht is opgelegd. Voorts is in geschil of de aanslag, zo deze terecht is opgelegd, op het juiste bedrag is berekend.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 11/00117
3 mei 2012
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn,
de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 09/2421 van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
[X] B.V., te Amsterdam,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 mei 2009 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een met andere aanslagen op één biljet verenigde aanslag in de reclamebelasting opgelegd ter zake van het object [A-straat] [1] te Hoorn tot een bedrag van € 1.070.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend
- 19.
augustus 2009, de aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 6 januari 2011 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag herroepen.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 februari 2011. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:
2.2.
De aanslag reclamebelasting ter zake van het object [A-straat] [1] is gebaseerd op 10 uitingen met een grondslag van 13 m2. Het object is ingedeeld in de klasse 10 tot 20 m2 Centrum.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een opnamekaart d.d. 18 maart 2009, waarop de berekening van de grondslag voor [A-straat] [1] is weergegeven. Deze luidt als volgt:
Onderdeel Tweezijdig Aantal Lengte Breedte M2
Terrasafscheidingen met reclame Nee 1 1 0,6 1
Plakletters, plaklogo’s op ruiten Nee 2 0,5 0,3 2
Plakletters, plaklogo’s op ruiten Nee 3 1,8 0,4 3
Lichtbakken Ja 1 0,7 0,7 2
Lichtbakken Nee 1 3 0,3 1
Lichtbakken Nee 1 3 0,4 2
Lichtbakken Ja 1 1 0,5 2
Totaal M2 13
2.4.
Het object [A-straat] [1] is gelegen in het gebied Centrum als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Verordening Reclamebelasting 2009.
3. Verordening
De Verordening Reclamebelasting 2009 van de gemeente Hoorn (hierna: de verordening) luidt, voor zoveel van belang, als volgt:
Artikel 5 Tarieftoepassing en grondslagbepaling
- 1.
Bij de toepassing van tarieven wordt de belasting berekend aan de hand van de in artikel 6 vermelde tarieven binnen welk gebied zoals omschreven in lid 3 t/m 6 het belastbare feit zich voordoet of heeft voortgedaan. Daarbij wordt het totaal aantal vierkante meter aan belastbare feiten behorend bij één gebouw of één vestiging van een onderneming bij elkaar opgeteld.
- 2.
(….)
3.
Onder gebied 1 (Centrum) moet worden verstaan: het gebied dat wordt omsloten door (…)
4.
(….)
Artikel 6 Maatstaf van heffing en tarief
De belasting bedraagt:
- 1.
Voor het hebben van openbare aankondigingen waarvan het totaal aan vierkante meters niet meer dan 5 m² bedraagt, per jaar.
Gebied 1 Gebied 2 Gebied 3
€ 465,00 € 498,00 € 104,00
- 2.
Voor het hebben van openbare aankondigingen waarvan het totaal aan vierkante meters niet minder dan 5 m2 en niet meer dan 10m2 bedraagt, per jaar.
Gebied 1 Gebied 2 Gebied 3
€ 745,00 € 797,00 € 166,00
- 3.
Voor het hebben van openbare aankondigingen waarvan het totaal aan vierkante meters niet minder dan 10m2 en niet meer dan 20 m2 bedraagt, per jaar.
Gebied 1 Gebied 2 Gebied 3
€ 1.070,00 € 1.145,00 € 239,00
4.
(….)
- 7.
Voor het hebben van tijdelijke openbare aankondigingen per maand, wordt 1 /1 0 deel genomen van het jaartarief.
- 8.
(….)
Artikel 7 Berekening van de reclamebelasting
- 1.
Voor de toepassing van het tarief wordt een gedeelte van een in deze verordening genoemde tijds- of andere eenheid als een volle eenheid aangemerkt.
- 2.
Bij het hebben van openbare aankondigingen wordt de tot reclame of aankondiging dienende oppervlakte per voorwerp in aanmerking genomen, uitgedrukt in hele vierkante meters.
- 3.
De oppervlakte van andere dan rechthoekige aankondigingen met een mogelijke tweedimensionale projectie wordt gesteld op het product van de twee aangrenzende zijden van een om de aankondiging geplaatste denkbeeldige rechthoek. De oppervlakte van andere dan rechthoekige aankondigingen met een mogelijke driedimensionale projectie wordt gesteld op het product van de zichtbare zijden van een om de aankondiging geplaatste denkbeeldige balk of kubus.
4.
Elke zijde van een openbare aankondiging wordt als apart dienende oppervlakte aangemerkt.
5.
(….)
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
De belastingschuld ontstaat bij het begin van heffingstijdvak.
- 2.
Indien de belasting plicht na het begin van het heffingstijdvak aanvangt, ontstaat de belastingschuld bij de aanvang van de belastingplicht.
- 3.
Indien het heffingstijdvak een jaar is en de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, wordt het verschuldigde bedrag berekend naar zoveel twaalfde gedeelten van het jaartarief, als na de aanvang van de belastingplicht volle maanden in het heffingstijdvak overblijven.
- 4.
Indien het heffingstijdvak een jaar is en de belastingplicht in de loop van het heffingstijdvak eindigt wordt op verzoek van de belastingplichtige ontheffing verleend over zoveel twaalfde gedeelten als na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht volle maanden in het heffingstijdvak overblijven.
4. Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de aanslag reclamebelasting ter zake van [A-straat] [1] terecht is opgelegd. Voorts is in geschil of de aanslag, zo deze terecht is opgelegd, op het juiste bedrag is berekend.
5. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daarbij voor zoveel van belang, het volgende overwogen:
5.
(…). In haar uitspraak van 25 november 2010 heeft deze rechtbank een oordeel gegeven over de wijze waarop door verweerder reclamebelasting wordt geheven. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de gemeentelijke wetgever bij het vaststellen van de Verordening de hem ingevolge artikel 227 van de Gemeentewet toekomende bevoegdheid heeft gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor zij is gegeven en dat de tariefstelling willekeurig en onredelijk is. Dit heeft tot het oordeel van de rechtbank geleid dat de Verordening en de bijbehorende tarieventabel als onverbindend buiten toepassing moet worden gelaten. Hiermee is de grondslag voor het heffen van reclamebelasting komen te vervallen. Met inachtneming van haar uitspraak van 25 november 2010 komt de rechtbank in het geval van eiseres eveneens tot het oordeel dat de bestreden aanslag reclamebelasting ten onrechte is opgelegd. De door eiseres aangevoerde beroepsgronden behoeven daarom geen verdere bespreking meer.
6. Beoordeling van het geschil
6.1.
De grieven van de heffingsambtenaar richten zich tegen overweging 5 van de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft daartegen, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de gemeente op basis van artikel 227 van de Gemeentewet een reclamebelasting kan invoeren waarvan de opbrengst in de algemene middelen vloeit en vrij besteedbaar is. De reclamebelasting van de gemeente Hoorn is ten onrechte als een bestemmingsheffing aangemerkt. Ook heeft hij gesteld dat van een onredelijke of willekeurige tariefstelling geen sprake is. De rechtbank heeft ten onrechte de verordening en de tarieventabel onverbindend geoordeeld.
Hieromtrent overweegt het Hof als volgt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 11 november 2011, nr. 10/04446 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN BR4564), overwogen dat de reclamebelasting in artikel 227 van de Gemeentewet is voorzien als een algemene belasting hetgeen meebrengt dat een gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting en derhalve ook de vrijheid heeft om die opbrengst te besteden aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied. Gelet hierop is naar het oordeel van het Hof de rechtbank ten onrechte tot de conclusie gekomen dat er bij de reclamebelasting van de gemeente Hoorn sprake is van een bestemmingsheffing. Daaraan doet niet af dat de gemeente de opbrengst van de belasting geheel of gedeeltelijk als subsidie uitkeert aan de Hoornse Ondernemers Federatie.
De verordening bevat een tariefstelling die gebaseerd is op de zichtbare oppervlakte van de reclame-uitingen. Zoals het Hof in zijn uitspraak van 24 november 2011, nr. 10/00931 (LJN BU5999), onder 6.5 heeft overwogen, leidt de tariefdifferentiatie in de verordening niet tot een heffingsmaatstaf die een onredelijke en willekeurige belastingheffing oplevert. Gelet hierop oordeelt het Hof, anders dan de rechtbank, dat de verordening niet onverbindend is. Dit is, nu er sprake is van een algemene belasting, niet anders indien, zoals belanghebbende heeft gesteld, zij geen profijt heeft van de reclame of van de besteding van de opbrengst daarvan.
Aan het vorengaande doet voorts niet af dat belanghebbende heeft gesteld dat er een onjuiste schatting is gemaakt van oninbare bedragen. Het oninbare bedrag en de schatting daarvan - hetwelk anders dan belanghebbende veronderstelt geen betrekking heeft op verminderingen naar aanleiding van bezwaarschriften - kan immers niet de rechtsgeldigheid van de verordening of de juistheid van de aanslag beïnvloeden omdat de reclamebelasting geen wettelijke begrenzing van de opbrengst kent.
6.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat er weinig transparantie is betracht en zij niet is uitgenodigd om vragen in te dienen teneinde een bezwaarprocedure te voorkomen. Ook is de aanslag opgelegd zonder dat er is verzocht aangifte te doen. Het Hof acht niet uitgesloten dat een betere voorlichting voordat de aanslag werd opgelegd, mogelijk tot meer duidelijkheid bij belanghebbende had kunnen leiden. Belanghebbende heeft evenwel onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt om te kunnen oordelen dat de gemeente en de heffingsambtenaar niet hebben voldaan aan de wettelijke of uit de verordening voortvloeiende verplichtingen inzake het vaststellen en bekendmaken van de verordening en het opleggen van de aanslag. Deze grief van belanghebbende kan derhalve niet tot vermindering of vernietiging van de aanslag leiden.
6.3.
Belanghebbende heeft zich beroepen op gesprekken tussen de gemeente en de nieuwe algemeen directeur van belanghebbende, waarin suggesties zouden zijn gedaan die duiden op vooringenomenheid aan de zijde van de gemeente. Het Hof is van oordeel dat niet gesteld of aannemelijk is gemaakt dat er in dat overleg ten aanzien van de onderhavige aanslag een compromis is bereikt of dat er door of namens de heffingsambtenaar toezeggingen zijn gedaan. Voor het overige is de inhoud van de gesprekken irrelevant voor de beoordeling van de aanslag.
6.4.
Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de berekening van de aanslag niet correct is uitgevoerd doordat geen exacte meting van de oppervlakte van de openbare aankondigingen heeft plaatsgevonden en de afmetingen zouden zijn gebaseerd op aannames en meting op afstand. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende onvoldoende gesteld dat deze stelling aannemelijk maakt. Het had op haar weg gelegen tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar met feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat de afmetingen, zoals die zijn vermeld op de opnamenkaart als bedoeld onder 2.2, leiden tot een te grote oppervlakte.
6.5.
Wat betreft de aard en de omvang van de aankondigingen op het object [A-straat] 3 heeft belanghebbende voorts het volgende aangevoerd. De naamsvermelding van het bedrijf op de gevel bestaat uit losse letters - hetwelk ook blijkt uit de vergunningaanvraag - en er is geen sprake van een lichtbak. Deze naamsvermelding valt daardoor in een lagere, niet belastbare klasse. Een losse neonletter kan volgens belanghebbende niet als een aankondiging worden aangemerkt. Voorts heeft zij ten aanzien van de naamsvermelding gesteld dat deze geen openbare aankondiging vormt omdat daaruit niet blijkt dat er sprake is van een eetcafé.
Ten aanzien van de plakletters en plaklogo’s op de ruiten heeft belanghebbende gesteld dat de maatvoering niet klopt en dat ten onrechte naar boven is afgerond, terwijl deze bovendien dienen als een gordijn ter vermijding van inkijk en als versiering.
Hieromtrent is het Hof van oordeel dat de hiervoor genoemde naamsvermelding moet worden aangemerkt als één aankondiging in de zin van de verordening, waaraan niet afdoet dat de naamsvermelding uit losse neonletters bestaat. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat voor de toepassing van artikel 7 van de verordening de oppervlakte van de gehele naamsvermelding in aanmerking dient te worden genomen.
Voorts moet de naamsvermelding naar het oordeel van het Hof worden aangemerkt als een openbare aankondiging nu deze er op gericht is de aandacht van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd (vergelijk Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42.353, LJN AX2154). Het feit dat uit de naamsvermelding niet blijkt welk soort bedrijf of welke activiteit in het pand wordt uitgeoefend, doet daar niet aan af. Ook de stellingen van belanghebbende dat zij de reclame niet nodig heeft, dat de openbare aankondigingen door haar niet als zodanig zijn bedoeld en dat de aankondigingen in bepaalde gevallen mede een andere functie hebben, laten onverlet dat er sprake is van openbare aankondigingen.
Hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de naamsvermelding geldt op gelijke wijze voor de plakletters en plaklogo’s (met inbegrip van het zogenoemde gordijn) die alle voorzien zijn van de naam van het bedrijf van belanghebbende en/of aanduidingen van producten.
6.6.
Belanghebbende heeft gesteld dat bij het bepalen van de oppervlakte van de aankondigingen ten onrechte een afronding naar boven heeft plaatsgevonden. Dienaangaande oordeelt het Hof als volgt. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de verordening wordt de oppervlakte van openbare aankondigingen per voorwerp in aanmerking genomen en uitgedrukt in hele vierkante meters. Het Hof verstaat deze bepaling aldus dat de oppervlakte per voorwerp rekenkundig wordt afgerond op hele vierkante meters, dat wil zeggen een halve vierkante meter of meer wordt naar boven afgerond op een geheel aantal vierkante meters en overigens wordt naar beneden afgerond. De opvatting van de heffingsambtenaar dat er op grond van artikel 7, eerste lid, per voorwerp een afronding naar boven moet worden toegepast, kan niet worden gevolgd omdat dit artikellid naar het oordeel van het Hof ziet op de toepassing van het tarief op de voordien bepaalde heffingsmaatstaf. Het feit dat de toepassing van de rekenkundige afronding op hele vierkante meters bij het bepalen van de oppervlakte van voorwerpen op grond van artikel 7, tweede lid, met zich meebrengt dat er aan een afronding van de oppervlakte op grond van artikel 7, eerste lid, geen behoefte meer is, doet hier niet aan af, nog daargelaten dat een afronding naar boven per voorwerp onredelijk zou kunnen uitwerken bij kleine voorwerpen.
De stelling van belanghebbende dat de afrondingen onjuist zijn toegepast is dus gegrond.
6.7.
Een correcte toepassing van de afrondingen, zoals aangegeven onder 6.6, leidt naar het oordeel van het Hof tot de volgende berekening van de heffingsmaatstaf:
- 1.
2 3 4 5 6 7 8
Onderdeel Eén/twee- Aantal Lengte Breedte Opp. in Opp. In aanmerking
Zijdig m2 per afgerond te nemen opp.
voorwerp in m2 in m2
Terrasafscheiding met reclame 1 1 1 0,6 0,6 1 1
Plakletters, plaklogo’s op ruiten 1 2 0,5 0,3 0,15 0 0
Plakletters, plaklogo’s op ruiten 1 3 1,8 0,4 0,72 1 3
Lichtbakken 2 1 0,7 0,7 0,49 0 0
Lichtbakken 1 1 3 0,3 0,9 1 1
Lichtbakken 1 1 3 0,4 1,2 1 1
Lichtbakken 2 1 1 0,5 1,0 1 2
Totaal m2 8
Toelichting:
Kolom 7: Dit betreft de rekenkundige afronding van de oppervlakte per voorwerp in kolom 6 op hele vierkante meters ingevolge artikel 7, tweede lid, van de verordening.
Kolom 8 = kolom 2 x kolom 3 x kolom 7.
De uitkomst van deze berekening van de heffingsmaatstaf op 8 m2 leidt tot de conclusie dat de heffingsmaatstaf met 13 m2 op een te hoog aantal vierkante meters is bepaald. Het object van belanghebbende is dientengevolge ten onrechte ingedeeld in de tariefgroep 10-20 m2 in plaats van in de tariefgroep 5-10 m2 (gebied 1).
6.8.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de aanslag moet worden bijgesteld naar tijdsgebruik. Naar het Hof veronderstelt doelt zij daarbij op de ter zitting van het Hof gestelde verwijdering van een aantal openbare aankondigingen eind 2009. Voor zoveel belanghebbende daarmee een verzoek om ontheffing wil doen, heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit een en ander zou kunnen blijken. Dat belanghebbende aanspraak zou kunnen maken op een vermindering naar tijdsgelang is derhalve naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt.
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof
het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen en de aanslag verminderen tot een bedrag van € 745,00.
7. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten bestaan uit de in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vermelde reiskosten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, Hoorn-Amsterdam v.v. ad € 17,06.
8. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vermindert de aanslag reclamebelasting voor het object [A-straat] [1] tot € 745,00;
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 17,06.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P. Kruimel, voorzitter, A.D.R.M. Boumans en O.B. Onnes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. Wessel, als griffier. De beslissing is op 3 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.