NJB 2020/893:Mensenhandel en uitbuiting van een ex-verslaafde in een re-integratietraject, art. 273f lid 1 Sr: bij beantwoording van de vraag of, en zo ja wanneer, sprake is van – niet in de wet gedefinieerde – ‘uitbuiting’ in de zin van deze bepaling, komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Daarbij geldt dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van (onder meer) art. 273f lid 1, aanhef en onder 4º, Sr. In casu kon het hof uitbuiting aannemen. De omstandigheid dat sprake was van een re-integratietraject voor ex-verslaafden, maakt dat niet anders, mede erop gelet dat in het specifieke geval van slachtoffer een zodanig ernstige disbalans bestond tussen de doelstellingen van dit traject en de aard, duur en intensiteit van slachtoffers werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze werden verricht