Wet immunisatie militairen
Artikel 5
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1998
- Bronpublicatie:
06-11-1997, Stb. 1997, 510 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken: 25280)
- Inwerkingtreding
01-01-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-1997, Stb. 1997, 581 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De militair, alsmede, indien de militair minderjarig is, degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent, die op gronden ontleend aan zijn of haar godsdienst, levensbeschouwing of zedelijke overtuiging gewetensbezwaren heeft tegen immunisatie, kan zich met een met redenen omkleed verzoekschrift tot het verkrijgen van vrijstelling van de aan hem of de onder zijn of haar ouderlijk gezag of voogdij staande militair opgelegde verplichting tot Onze Minister wenden.
2.
Onze Minister beslist op dit verzoekschrift, na advies van een door hem ingestelde commissie.
3.
Bij erkenning van de gewetensbezwaren door Onze Minister wordt de militair blijvend van de immunisatie vrijgesteld. Van de dag af, waarop het verzoekschrift is ingediend, tot de dag, waarop de beslissing door Onze Minister is genomen, wordt de immunisatie achterwege gelaten.