Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten [Vertaling]
Artikel 41
Geldend
Geldend vanaf 28-03-1979
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gecorrigeerd via een rectificatie (Trb. 2012, 69).
- Bronpublicatie:
16-12-1966, Trb. 1978, 177 (uitgifte: 16-12-1978, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
28-03-1979
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-1979, Trb. 1979, 65 (uitgifte: 01-01-1979, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
Een Staat die partij is bij dit Verdrag kan, krachtens dit artikel, te allen tijde verklaren, dat hij de bevoegdheid van het Comité erkent kennisgevingen waarin een Staat die partij is beweert dat een andere Staat die partij is diens uit dit Verdrag voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, in ontvangst te nemen en te behandelen. Kennisgevingen als bedoeld in dit artikel kunnen alleen in ontvangst worden genomen en worden behandeld indien zij zijn ingezonden door een Staat die partij is, die een verklaring heeft afgelegd dat hij ten aanzien van zichzelf deze bevoegdheid van het Comité erkent. Geen kennisgeving wordt door het Comité in ontvangst genomen, indien het een Staat die partij is betreft, die zulk een verklaring niet heeft afgelegd. Kennisgevingen die krachtens het bepaalde in dit artikel worden ontvangen worden overeenkomstig de volgende procedure behandeld:
- (a)
Indien een Staat die partij is bij dit Verdrag van oordeel is dat een andere Staat die partij is de bepalingen van dit Verdrag niet uitvoert, kan hij door middel van een schriftelijke kennisgeving de zaak onder de aandacht brengen van die Staat die partij is. Binnen drie maanden na ontvangst van de kennisgeving stuurt de ontvangende Staat de Staat die de kennisgeving had gezonden een schriftelijke uiteenzetting of een andere schriftelijke verklaring, waarin de zaak wordt opgehelderd en waarin, voor zover mogelijk en ter zake doende, wordt verwezen naar procedures en rechtsmiddelen die in het land zelf reeds zijn toegepast, nog hangende zijn of waartoe zou kunnen worden overgegaan.
- (b)
Indien de zaak niet tot genoegen van de beide betrokken Staten die partij zijn wordt geregeld binnen zes maanden na ontvangst van de eerste kennisgeving door de ontvangende Staat, heeft elk der beide Staten het recht de zaak bij het Comité aanhangig te maken, door middel van een kennisgeving die zowel aan het Comité als aan de andere Staat wordt gezonden.
- (c)
Het Comité behandelt een bij hem aanhangig gemaakte zaak alleen nadat het er zich van heeft overtuigd dat alle beschikbare binnenlandse rechtsmiddelen in de betrokken zaak zijn benut en uitgeput, in overeenstemming met de algemeen erkende beginselen van het internationale recht. Dit is evenwel niet het geval indien de toepassing der rechtsmiddelen onredelijk lange tijd vergt.
- (d)
Het Comité komt in besloten zitting bijeen wanneer het kennisgevingen krachtens dit artikel gedaan aan een onderzoek onderwerpt.
- (e)
Met inachtneming van het bepaalde in alinea (c) stelt het Comité zijn goede diensten ter beschikking van de betrokken Staten die partij zijn, ten einde de zaak in der minne te regelen op basis van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als erkend in dit Verdrag.
- (f)
Bij elke bij hem aanhangig gemaakte zaak kan het Comité tot de betrokken in alinea (b) bedoelde Staten die partij zijn het verzoek richten ter zake dienende inlichtingen te verstrekken.
- (g)
De in alinea (b) bedoelde betrokken Staten die partij zijn hebben het recht zich te doen vertegenwoordigen wanneer de zaak in het Comité wordt behandeld, en hun standpunt mondeling en/of schriftelijk kenbaar te maken.
- (h)
Het Comité brengt twaalf maanden na de datum van ontvangst van een krachtens alinea (b) gedane kennisgeving een rapport uit als volgt:
- (i)
indien een oplossing als voorzien in alinea (e) is bereikt, beperkt het Comité zijn rapport tot een korte uiteenzetting van de feiten en van de bereikte oplossing;
- (ii)
indien geen oplossing als voorzien in alinea (e) is bereikt, beperkt het Comité zijn rapport tot een korte uiteenzetting van de feiten; de schriftelijk kenbaar gemaakte standpunten en een op schrift gestelde samenvatting van de mondeling naar voren gebrachte standpunten van de Staten die partij zijn, worden aan het rapport gehecht.
In elk van beide gevallen wordt het rapport toegezonden aan de betrokken Staten die partij zijn.
2.
De bepalingen van dit artikel treden in werking wanneer tien Staten die partij zijn bij dit Verdrag verklaringen hebben afgelegd krachtens het eerste lid van dit artikel. Deze verklaringen worden door de Staten die partij zijn nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die afschrift daarvan doet toekomen aan de andere Staten die partij zijn. Een zodanige verklaring kan te allen tijde, door middel van een aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving, worden ingetrokken. Een zodanige intrekking heeft geen invloed op de behandeling van een zaak die het onderwerp vormt van een kennisgeving die reeds is gedaan krachtens dit artikel; geen enkele volgende kennisgeving door een Staat die partij is wordt in ontvangst genomen nadat de kennisgeving van intrekking van de verklaring door de Secretaris-Generaal is ontvangen, tenzij de betrokken Staat die partij is een nieuwe verklaring heeft afgelegd.