Rb. Maastricht, 30-11-2012, nr. 03/703248-10-II
ECLI:NL:RBMAA:2012:BY4712
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
30-11-2012
- Zaaknummer
03/703248-10-II
- LJN
BY4712
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2012:BY4712, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 30‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 30‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Ontneming van wederrechtelijke verkregen voordeel op grond van de veroordeling wegens het een gewoonte maken van mensensmokkel, in vereniging begaan door meerdere personen. In de onderhavige zaak verzet artikel 1, lid 2, Sr zich tegen toepassing van artikel 36e, lid 7, Sr (hoofdelijke aansprakelijkheid).
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703248-10
Datum uitspraak: 30 november 2012
Beslissing inzake de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht onder voormeld parketnummer, gedateerd 10 mei 2011en bij deze rechtbank ter terechtzitting van 30 mei 2011 aanhangig gemaakt, daartoe strekkende dat de rechtbank ten laste van
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
hierna te noemen: [verdachte],
het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en [verdachte] de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel.
De vordering is gericht op de ontneming van het voordeel verkregen uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
De officier van justitie heeft deze vordering ingesteld naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 16 november 2011, gewezen in de door de officier van justitie tegen [verdachte] onder opgemeld parketnummer aangebrachte strafzaak. Bij dit vonnis is [verdachte] onder meer veroordeeld wegens het een gewoonte maken van mensensmokkel, in vereniging begaan door meerdere personen.
De procesgang
De vordering dateert van 10 mei 2011. De aan deze vordering ten grondslag liggende uitspraak is op 16 november 2011door de rechtbank gedaan. De officier van justitie heeft de vordering derhalve aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
De rechtbank heeft gezien de inhoud van het aan voormeld vonnis ten grondslag liggend dossier en gelet op de behandeling van de vordering ter terechtzitting van 30 mei 2011, 9 januari 2012 en 16 november 2012, bij gelegenheid waarvan de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsman, mr. S. Weening, zijn gehoord.
De officier van justitie heeft in haar vordering van 10 mei 2011 gevorderd vorenbedoeld voordeel vast te stellen op € 150.101,27. Op 30 mei 2011 is een schriftelijke voorbereiding, als bedoeld in artikel 511d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, gelast.
Naar aanleiding van het vonnis van 16 november 2011 in de onderhavige strafzaak heeft de officier van justitie op 12 december 2011 een nieuwe berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door het openbaar ministerie verspreid. De vordering bedraagt thans
€ 46.468,76. Naar aanleiding van deze nieuwe vordering zijn ter zitting van 9 januari 2012 de data van de schriftelijke voorbereiding aangepast.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken met betrekking tot de schriftelijke voorbereiding:
- -
de conclusie van antwoord, ingekomen ter griffie d.d. 18 januari 2012;
- -
de conclusie van repliek, ingekomen ter griffie d.d. 12 februari 2012.
Door de verdediging is geen conclusie van dupliek ingediend.
De bespreking van de feiten
De officier van justitie heeft gevorderd het voordeel ter zake van de bewezenverklaarde strafbare feiten te ontnemen. Zij heeft ter zitting haar vordering van € 46.468,76 met € 10.000,- verminderd in verband met een fout in de berekening van 12 december 2011. Zij heeft ter zitting gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 36.468,76.
De raadsman heeft verzocht het wederrechtelijke verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van in totaal € 12.399,85.
De overwegingen van de rechtbank
[verdachte] werd op 16 november 2012 onder andere veroordeeld wegens het zich schuldig maken aan mensensmokkel van acht personen. Het voordeel verkregen door middel van deze strafbare feiten, wordt door de rechtbank geschat op een bedrag van € 26.193,18.
Deze schatting is gebaseerd op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, vervat in het aan deze vordering ten grondslag liggende procesdossier.
In het kader van de smokkel van [getuige 1], [getuige 2] en haar, dan wel [getuige 1]kinderen (zaak 5.5) heeft de raadsman - onder verwijzing naar recente jurisprudentie - aangevoerd dat artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht zich verzet tegen toepassing van artikel 36e, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Artikel 36e, zevende lid, Sr bepaalt (onder andere) dat indien een veroordeelde wordt veroordeeld ter zake van strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, de rechter kan bepalen dat deze hoofdelijk aansprakelijk is voor de gezamenlijke betalingsverplichting. Deze bepaling betreft een aanvulling van artikel 36e Sr en kwam voort uit de Wet verruiming mogelijkheden voordeelsontneming van 31 maart 2011, Stb. 2011, 171. Deze wet werd ingevoerd op 1 juli 2011. De hoofdelijke aansprakelijkheid kwam in plaats van de voorheen toegepaste pondspondsgewijze verdeling. De invoering van de hoofdelijke aansprakelijkheid vond plaats nadat de strafbare feiten, zoals deze door [verdachte] zijn begaan en waarop de voordeelberekening is gebaseerd, zich hebben afgespeeld.
Artikel 1, tweede lid, Sr bepaalt dat bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast, hetgeen betekent dat in deze zaak geen hoofdelijke betalingsverplichting kan worden opgelegd, aldus de raadsman.
Teneinde het verweer van de verdediging inhoudelijk te beoordelen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de wijziging van artikel 36e, zevende lid, Sr valt onder het bereik van artikel 7, eerste lid, EVRM (en daarmee onder artikel 1 lid 2 Sr.). Gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken Welch (EHRM 9 februari 1995, NJ 1995, 606), Jamil (EHRM 8 juni 1995, NJ 1996,1) en Göktan (EHRM 2 juli 2002, nr. 33402/96) beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. Ingevolge artikel 7, eerste lid, EVRM en artikel 1, tweede lid, Sr dient dan ook de voor verdachte meest gunstige bepaling te worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval een pondspondsgewijze verdeling van het wederrechtelijke verkregen voordeel gunstiger voor [verdachte] is dan de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit leidt ertoe dat in de onderhavige zaak artikel 1, tweede lid, Sr zich verzet tegen toepassing van artikel 36e, zevende lid, Sr.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 12 december 2011. De daarin gehanteerde wisselkoersen voor dollars ten opzichte van euro’s worden overgenomen.
Zaak 5.3: smokkel van [getuige 3]
Op 3 juli 2010 vindt de smokkel plaats van een persoon genaamd [getuige 3], waarbij [getuige 3] gebruik maakte van een paspoort op naam gesteld van [verdachte]. [getuige 3] werd begeleid door [medeverdachte 1]. Verdachte boekte en betaalde de reis. [verdachte] onderhield telefonisch contact met [medeverdachte 1].
[getuige 3] heeft verklaard dat hij in totaal $ 15.000 betaalde voor de smokkel.
De rechtbank neemt het door [getuige 3] betaalde bedrag als uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door [verdachte]. Gelet op het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] beiden betrokken waren bij de smokkel van [getuige 3] dient een verdeelsleutel te worden toegepast die past bij de rol van [verdachte] bij de mensensmokkel.
[verdachte] heeft zijn paspoort ter beschikking gesteld aan [getuige 3] en hij heeft de reis geboekt en betaald voor [getuige 3]. Ook onderhield hij telefonische contacten met de smokkelaar ([medeverdachte 1]). De rechtbank stelt zijn aandeel in de gehele mensensmokkel vast op 40%. Zijn voordeel bedraagt dan € 11.007,56 (= $15.000,-) x 40% = € 4.403,02.
Op dit bedrag dient in mindering te worden gebracht de kosten voor de reis, zoals die blijken uit boeking bij het reisbureau, ad € 1.012,-.
De opbrengst voor de smokkel van [getuige 3] bedraagt aldus € 4.403,02 - € 1.012,- =
€ 3.391,02.
Zaak 5.5: smokkel van [getuige 1], [getuige 2] en haar dan wel [getuige 1]kinderen
Op 1 augustus 2010 werd het gezin van [getuige 1] door [verdachte] naar België gesmokkeld, door middel van een vervalst paspoort op naam van [naam persoon]. [getuige 2] reisde met dit paspoort naar België. De drie kinderen werden in het vervalst paspoort bijgeschreven. Het document werd door de zus van [verdachte], genaamd [medeverdachte 2], overhandigd in Irak.
[getuige 1] werd op 14 september 2010 door [verdachte] naar België gesmokkeld, waarbij [getuige 1] gebruik maakte van een vervalst reisdocument. De reis werd geboekt en betaald door [verdachte].
[getuige 1] heeft verklaard dat hij via [medeverdachte 2] een bedrag van $ 37.500,- aan [verdachte] betaalde.
Hoewel op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van het vervalste document, acht de rechtbank dit wel aannemelijk.
De rechtbank zal dit bedrag in overeenstemming met het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 12 december 2011 vaststellen op een bedrag van € 1.000,-.
De kosten voor [verdachte] voor aanschaf van vervalste documenten bedroegen derhalve 5 x
€ 1.000,- = € 5.000,-.
Op dit bedrag dient in mindering te worden gebracht de kosten voor de reis ad € 3.400,-. Dit bedrag blijkt uit de boeking bij het reisbureau.
De opbrengst voor de smokkel van [getuige 1], [getuige 2] en de drie kinderen bedraagt aldus € 27.757,20 ($ 37.500,-) - € 5.000,- - € 3.400,- = € 19.357,20.
In het vonnis van 16 november 2011 heeft de rechtbank overwogen dat zij bewezen acht dat [verdachte] de smokkel van [getuige 1], [getuige 2] en de drie kinderen samen met een ander ([medeverdachte 2]) heeft begaan. De rechtbank zal de opbrengst dan ook delen door twee.
De opbrengst voor [verdachte] bedraagt dan € 19.357,20 / 2 = € 9.678,60.
Zaak 5.6.2: smokkel van [getuige 4]
In de periode van 9 december 2008 tot en met 31 december 2008 is [getuige 4], zijnde de broer van [verdachte], naar België gekomen. [verdachte] was bij deze smokkel betrokken.
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] geen voordeel heeft genoten van deze smokkel, aangezien het de broer van [verdachte] betreft. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] blijkt dat het om zakelijke contacten gaat, ook wanneer het familie betreft. Het is dan ook niet aannemelijk dat [verdachte] niet betaald werd voor zijn werkzaamheden in het kader van de smokkel van zijn broer.
De rechtbank beschikt niet over concrete bedragen welke zijn betaald voor de smokkel. Zij zal daarom aansluiting zoeken bij de bedragen die andere gesmokkelden hebben genoemd.
[getuige 3] heeft verklaard dat hij in totaal $ 15.000 betaalde voor de smokkel. [getuige 5] heeft verklaard dat hij $ 13.000,- betaalde. Gemiddeld is dit een bedrag van
$ 14.000,-, zijnde € 10.273,72.
[verdachte] heeft zijn eigen paspoort ter beschikking gesteld aan [getuige 4]. Het aanvragen van een nieuw reisdocument kostte [verdachte] € 52,10. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht. Ook de kosten voor de reis ad € 365,- dienen in mindering te worden gebracht. Deze kosten blijken uit de boeking bij het reisbureau.
De opbrengst bedraagt aldus € 10.273,72 - € 52,10 - € 365,- = € 9.856,62.
Op basis van het vonnis van 16 november 2011 heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat anderen dan [verdachte] bij de smokkel van [getuige 4] betrokken waren. De rechtbank stelt dan ook vast dat het voordeel enkel door [verdachte] is genoten.
Zaak 5.6.3: smokkel [getuige 5]
Op 30 juni 2010 reisde [getuige 5] met behulp van een mensensmokkelaar genaamd [medeverdachte 1] naar België. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] als mensensmokkelaar bij [getuige 5] aangeprezen. [verdachte] boekte en betaalde de reis.
[getuige 5] heeft verklaard dat hij $ 13.000,- betaalde voor de smokkel.
Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] hebben een aandeel gehad in de smokkel. Gelet op ieders aandeel, zal de rechtbank de opbrengst, in overeenstemming met het rapport van 12 december 2011, halveren. [verdachte] ontving dan ook € 9.539,88 (= $ 13.000,-) / 2 = € 4.769,94.
Op voornoemd bedrag dienen de kosten voor de reis ad € 1.006,- in mindering te worden gebracht. Deze kosten blijken uit de boeking bij het reisbureau. Gelet op het aandeel van [verdachte] en [medeverdachte 1] bij de smokkel, zal ook dit bedrag door twee gedeeld worden, zodat resteert
(€ 1.006,- / 2 = ) € 503,-.
Hoewel op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van het vervalste document, acht de rechtbank dit wel aannemelijk.
De rechtbank zal dit bedrag in overeenstemming met het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 12 december 2011 vaststellen op een bedrag van € 1.000,-.
De opbrengst bedraagt aldus € 4.769,94 - € 503,- - € 1.000,- = € 3.266,94.
De hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het vast te stellen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel kan aldus worden vastgesteld op € 3.391,02 + € 9.678,60 + € 9.856,62 + € 3.266,94 = € 26.193,18.
De hoogte van het te ontnemen geldbedrag
Ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal aan [verdachte] de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 26.193,18.
DE BESLISSING
De rechtbank
- -
stelt het geschatte voordeel, dat [verdachte] vanwege voormelde strafbare feiten wederrechtelijk heeft verkregen, vast op een bedrag van € 26.193,18 (zegge: zesentwintigduizend honderddrieënnegentig euro en achttien eurocent);
- -
verplicht [verdachte], ter ontneming van vorenbedoeld wederrechtelijk verkregen voordeel, tot betaling aan de staat van een bedrag van € 26.193,18 (zegge: zesentwintigduizend honderddrieënnegentig euro en achttien eurocent).
Aldus gegeven door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en
mr. J. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 30 november 2012.