Hof Den Haag, 23-04-2013, nr. 200.082.743-01
ECLI:NL:GHDHA:2013:1052
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
23-04-2013
- Zaaknummer
200.082.743-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:1052, Uitspraak, Hof Den Haag, 23‑04‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2989, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
dwaling, non-conformiteit m.b.t. viool; vernietiging dan wel ontbinding; non-conformiteit van geringe betekenis?
GERECHTSHOF DEN HAAG
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.082.743/01
Zaak/rolnummer rechtbank: 340887/HAZA 09-2090
Arrest van 23 april 2013
inzake
vennootschap onder firma […],
gevestigd te […],
[…] ,
wonende te […],
[…] ,
wonende te […],
[…] ,
wonende te […],
appellanten in het principaal appel,
verweerders in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant in het principaal appel],
advocaat: mr. P.S. Kamminga te 's-Gravenhage,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde in het principaal appel],
advocaat: N.H.G. Beltman te Amsterdam.
Het verdere geding
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 10 mei 2012. De bij dat arrest bevolen comparitie van partijen heeft niet plaatsgevonden. [appellant in het principaal appel] heeft bij memorie van grieven (met producties) tevens houdende terugvordering wegens onverschuldigde betaling zes grieven opgeworpen tegen het tussenvonnis van 3 maart 2010 en het eindvonnis van 26 januari 2011 en, naast vernietiging van die vonnissen en afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen van [geïntimeerde in het principaal appel], veroordeling tot terugbetaling van € 20.767 gevorderd met wettelijke rente vanaf 19 juli 2011. [geïntimeerde in het principaal appel] heeft de grieven bestreden bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel. In het voorwaardelijk incidenteel appel heeft zij één grief opgeworpen. Tevens heeft zij haar vordering uit de eerste aanleg aangevuld/vermeerderd met een vordering tot verklaring voor recht, die erop neerkomt dat de tussen partijen gesloten overeenkomst is ontbonden. [appellant in het principaal appel] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in het incidenteel appel. Hierna heeft [appellant in het principaal appel] stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1.
De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis onder het kopje “2. De feiten” een aantal feiten vastgesteld, waartegen geen bezwaar is gemaakt. Het hof zal ook van die feiten uitgaan.
2.
In de kern gaat het in deze zaak om de vraag of een viool die [geïntimeerde in het principaal appel] op 2 maart 2004 van [appellant in het principaal appel] kocht voor € 20.000 (waarbij zij een Van Hoof-viool inruilde ter waarde van € 4.540) al dan niet is gebouwd door Joseph Bassot en of bij die koop sprake is van (dwaling dan wel) non-conformiteit. [geïntimeerde in het principaal appel] heeft bij de rechtbank primair op grond van dwaling en subsidiair op grond van non-conformiteit betaling gevorderd van de netto-koopprijs van € 15.460 met rente alsmede teruggave van de Van Hoof-viool danwel schadevergoeding ad € 4.540 met rente, alles vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.
3.
Na verweer van [appellant in het principaal appel] heeft de rechtbank in het bestreden tussenvonnis ten aanzien van de primaire grondslag (dwaling) overwogen – kort gezegd – dat beide partijen bij de koop meenden dat de viool door Bassot is gebouwd, dat dit voor [geïntimeerde in het principaal appel] geen essentiële eigenschap was omdat het haar ging om de kwaliteit en speeleigenschappen van de viool en dat [geïntimeerde in het principaal appel] bij de aankoop gedwaald heeft in de waarde van de viool. Daarna is de rechtbank bij gebrek aan voldoende concrete onderbouwing van de stelling dat de viool minder waard is dan een ‘echte’ Bassot aan het beroep op dwaling voorbijgegaan. In verband met de subsidiaire grondslag van de vordering (non-conformiteit) heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant in het principaal appel] met het door hem afgegeven taxatierapport en de door hem afgegeven instrumentenpas waarin Bassot telkens als bouwer is genoemd, gegarandeerd heeft dat de viool van deze bouwer afkomstig is. Vervolgens heeft de rechtbank [geïntimeerde in het principaal appel] opgedragen te bewijzen dat de viool niet is gebouwd door Joseph Bassot. Na bewijslevering heeft de rechtbank in het bestreden eindvonnis na bewijswaardering geoordeeld dat vaststaat dat de viool niet aan de koopovereenkomst voldoet, geoordeeld dat de vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst voor toewijzing gereed lag, dat de ontbinding meebrengt dat op partijen ongedaanmakingsverbintenissen rusten, waarna zij, voor zover in hoger beroep nog van belang, [appellant in het principaal appel] heeft veroordeeld tot betaling van € 15.460 met de wettelijke rente en tot teruggave van de Van Hoof-viool dan wel, indien die niet meer bij [appellant in het principaal appel] aanwezig is, tot betaling van € 4.540 met de wettelijke rente. [appellant in het principaal appel] is veroordeeld in de proceskosten.
4.
Met de eerste grief (en de inleiding op de grieven) klaagt [appellant in het principaal appel] erover dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door te miskennen dat [geïntimeerde in het principaal appel] geen vordering tot ontbinding van de overeenkomst danwel tot nakoming en/of schadevergoeding heeft ingesteld.
5.
Juist is dat [geïntimeerde in het principaal appel] in het petitum van de dagvaarding in eerste aanleg geen ontbinding van de overeenkomst heeft gevorderd noch een verklaring voor recht dat de overeenkomst ontbonden is, maar slechts betaling van een geldsom en teruggave van de Van Hoof-viool. Daarnaast heeft zij zich in het lichaam van de dagvaarding beroepen op een vordering tot ontbinding van de overeenkomst en zich bereid verklaard de gekochte viool aan [appellant in het principaal appel] te retourneren. Indien al moet worden aangenomen dat een en ander, in onderling verband en samenhang beschouwd, niet is op te vatten als een beroep op buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst (met ingang van de dag der dagvaarding) en een vordering tot ongedaanmaking van de daaruit voortvloeiende verbintenissen (voor het oordeel dat een overeenkomst is ontbonden en dat ongedaanmakingsverbintenissen zijn ontstaan is immers niet noodzakelijk dat in het dictum voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst door een der partijen is ontbonden) en de eerste principale grief dus zou slagen, dan treedt de voorwaarde voor het voorwaardelijk incidenteel appel in. Daarin heeft [geïntimeerde in het principaal appel] alsnog gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst per 8 oktober 2008 dan wel op een later tijdstip ontbonden is. Tegen die eiswijziging is geen bezwaar gemaakt, zodat daarop recht zal worden gedaan.
6.
De brief van 8 oktober 2008 is geschreven door de de advocaat van [geïntimeerde in het principaal appel], van wie mag worden verondersteld dat hij het verschil weet tussen vernietiging en ontbinding. In die brief wordt uitsluitend de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen. Het hof gaat er dan ook van uit dat, indien daaraan wordt toegekomen, de ontbinding voor het eerst bij inleidende dagvaarding is ingeroepen.
7.
Dat betekent dat [appellant in het principaal appel] in zoverre met de eerste principale grief geen succes heeft.
8.
Het hof behandelt thans eerst de vijfde grief, die de bewijslevering betreft. Volgens [appellant in het principaal appel] heeft de rechtbank ten onrechte beslissende betekenis toegekend aan de verklaring van de getuige Stam, vioolbouwer, die uitsloot dat de viool een Bassot is. Daarnaast betoogt [appellant in het principaal appel] dat de rechtbank niet expliciet heeft beslist bewezen te achten dat de viool niet is gebouwd door Bassot.
9.
[appellant in het principaal appel] onderbouwt niet waarom aan de verklaring van Stam geen beslissende betekenis zou mogen toekomen. [appellant in het principaal appel] stelt weliswaar nog steeds dat de viool naar zijn mening wel een Bassot is, maar dat is onvoldoende om het voorhanden bewijsmateriaal te ontkrachten. De rechtbank heeft onder 2.3 tot en met 2.6 van het bestreden eindvonnis alle verklaringen en bezwaren tegen de verklaringen afgewogen. Vervolgens heeft zij onder 2.7 van dat vonnis geconcludeerd dat vaststaat dat de viool niet aan de koopovereenkomst voldoet. Hoewel de rechtbank niet expliciet heeft geoordeeld dat het bewijs was geleverd, ligt dat oordeel besloten in die conclusie dat de viool niet aan de koopovereenkomst voldoet.
Het hof acht het bewijs dat de viool niet gebouwd is door Bassot geleverd op de door de rechtbank onder 2.3 tot en met 2.6 aangegeven gronden. Daarvoor is te meer reden omdat [appellant in het principaal appel] geen enkele bevestiging, ook niet in hoger beroep, heeft geleverd dat de door wijlen Willem Bouman gedane toeschrijving van de viool aan Bassot juist moet worden geacht. De vijfde grief faalt dus ook.
10.
Volgens de tweede principale grief laat het oordeel van de rechtbank dat non-conformiteit is gegeven indien de viool van een andere bouwer zou blijken te zijn, zich niet rijmen met de eerdere overweging (in verband met de gestelde dwaling) dat [geïntimeerde in het principaal appel] de viool ook zou hebben aangeschaft als zij had geweten dat deze niet van Bassot was, zij het niet voor dezelfde prijs. De derde principale grief klaagt over het oordeel dat [appellant in het principaal appel] met het taxatierapport en de instrumentenpas waarop Joseph Bassot als bouwer is genoemd, heeft gegarandeerd dat de viool van deze bouwer afkomstig is. Het hof behandelt deze grieven tezamen.
11.
Vaststaat dat [appellant in het principaal appel] aan [geïntimeerde in het principaal appel] heeft medegedeeld dat de viool van Bassot is; hij is dat, zoals gezegd, nog steeds van mening. Voor een geslaagd beroep op non-conformiteit is voldoende dat de verkoper, in de persoon van Willem Bouman, een vioolbouwer en volgens zijn eigen stellingen een deskundige en een begrip in Europa, en een van de drie deskundigen van de Stichting Nationaal Muziekinstrumenten Fonds, aan de koper heeft medegedeeld dat de viool van Bassot is terwijl hij dat niet is. Door die mededeling mocht [geïntimeerde in het principaal appel] aannemen dat zij een Bassot-viool kocht. Niet nodig is dat [appellant in het principaal appel] dat (al dan niet expliciet) heeft gegarandeerd. Wat [appellant in het principaal appel] aanvoert omtrent het taxatierapport en de instrumentenpas doet daarom niet terzake. Ook het in dit verband aangeboden bewijs wordt om die reden gepasseerd. De tweede en derde grief falen eveneens.
12.
Partijen zijn het erover eens dat Bassot een gerenommeerd viool-bouwer is geweest, zodat de vraag of de viool al of niet door Bassot gebouwd is niet van geringe betekenis is. Dat betekent dat de vierde grief, waarmee [appellant in het principaal appel] ageert tegen het oordeel dat de aangenomen non-conformiteit niet van zo gering belang is dat deze ontbinding niet rechtvaardigt, eveneens strandt.
13.
De zesde grief klaagt over de overweging en beslissing ten aanzien van de gebruiksvergoeding. De rechtbank heeft geen vergoeding voor het gebruik van de viool toegekend omdat [appellant in het principaal appel] die niet heeft gevorderd. Volgens [appellant in het principaal appel] had de rechtbank hem in de gelegenheid moeten stellen zich daarover uit te laten.
14.
Het hof constateert dat [appellant in het principaal appel] zich ook in hoger beroep niet heeft uitgelaten over de gebruiksvergoeding, terwijl dat inmiddels wel op zijn weg had gelegen. Ook het hof komt daarom niet aan het vaststellen van die vergoeding toe. Deze grief leidt evenmin tot succes.
15.
De slotsom is dat de voorwaardelijke incidentele grief in zoverre slaagt dat voor recht zal worden verklaard dat de overeenkomst is ontbonden met ingang van de dag der inleidende dagvaarding, zijnde 11 juni 2009. Uit rechtsoverweging 2.10 in het bestreden eindvonnis leidt het hof af dat de rechtbank ervan uitgegaan is dat de overeenkomst per 8 oktober 2008 is ontbonden. Zij heeft vervolgens de gevorderde rente toegewezen vanaf 8 maart 2008. Gelet op de datum van ontbinding van 11 juni 2009, zal de rente echter worden toegewezen vanaf laatstgenoemde datum.
Het vonnis zal worden aangevuld met de gevorderde verklaring voor recht, vernietigd voorzover daarbij rente is toegewezen vanaf 8 maart 2008 en voor het overige worden bekrachtigd. Voorzover [appellant in het principaal appel] met de betaling op 19 juli 2011 rente heeft betaald over de periode van 8 maart 2008 tot 11 juni 2009 zal [geïntimeerde in het principaal appel] worden veroordeeld dat bedrag wegens onverschuldigde betaling aan [appellant in het principaal appel] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2011.
Bij deze uitkomst past dat [appellant in het principaal appel] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van 2 maart 2004 is ontbonden per 11 juni 2009 en vult het bestreden eindvonnis in zoverre aan;
- vernietigt het bestreden eindvonnis, doch uitsluitend voor zover daarbij de wettelijke rente over € 15.460 is toegewezen vanaf 8 maart 2008;
en in zoverre opnieuw rechtdoende
- veroordeelt [appellant in het principaal appel] tot betaling van de wettelijke rente over € 15.460 vanaf 11 juni 2009;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [geïntimeerde in het principaal appel], voorzover [appellant in het principaal appel] uitvoering heeft gegeven aan de veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over € 15.460 vanaf 8 maart 2008 tot 11 juni 2009, tot terugbetaling van dat rentebedrag met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2011;
- veroordeelt [appellant in het principaal appel] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde in het principaal appel] bepaald op € 284 aan griffierecht en op € 894 aan salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.Y. Bonneur en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2013in aanwezigheid van de griffier.