HR 6 mei 1986, NJ 1987, 78. Zie voor de spiegelbeeldige situatie HR 27 februari 1990, VR 1991, 19, ro6.1, waarin het tweede middel — dat klaagde dat het Hof ten onrechte voor ieder feit afzonderlijk een ontzegging van de rijbevoegdheid had opgelegd — door de Hoge Raad met werd verworpen.
HR, 20-04-2010, nr. 08/03863
ECLI:NL:HR:2010:BL5643
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
08/03863
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BL5643
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BL5643, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BL5643
ECLI:NL:HR:2010:BL5643, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑04‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL5643
- Wetingang
- Vindplaatsen
Jwr 2010/59
NbSr 2010/184
Conclusie 20‑04‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1. ‘overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, 2. ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’, 3. ‘eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd’ en 4. ‘wederspannigheid’ veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
2.
Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid voor meer dan één misdrijf heeft opgelegd, en dat bovendien de wet het opleggen van deze straf voor twee van de bewezenverklaarde feiten niet toelaat.
4.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
‘— ten aanzien van feit 1 —
hij op 28 februari 2005 te Tiel, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat;
— ten aanzien van feit 2 —
hij op 28 februari 2005 te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe, [betrokkene 1] (agent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat hij hem dood zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
— ten aanzien van feit 3 —
hij op 28 februari 2005 te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [betrokkene 1] (agent van politie) en [betrokkene 2] (agent van politie), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten in politiedienst aldaar zijnde, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord ‘klootzakken’;
— ten aanzien van feit 4 —
hij op 28 februari 2005 te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren [betrokkene 2] (agent van politie) en/of [betrokkene 1] (agent van politie) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte over te brengen naar bureau van politie te Tiel, zich met geweld tegen genoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.’
5.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, heeft het Hof ten aanzien van de strafoplegging overwogen:
‘De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Het hof tekent daarbij aan dat het bij het bepalen van de strafmaat voor de werkstraf -evenals de rechtbank- slechts in geringe mate rekening heeft gehouden met de onder 2 en 3 bewezenverklaarde bedreiging en belediging, nu aannemelijk is dat verdachte deze feiten heeft begaan uit boosheid en verontwaardiging over het feit dat zijn echtgenote kort daarvoor door de politie met pepperspray was bespoten.
De duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt mede bepaald door de omstandigheid dat verdachte reeds meermalen veroordeeld voor alcohol-verkeersdelicten is veroordeeld, zoals blijkt uit een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 maart 2008.’
6.
Het arrest van het Hof vermeldt niet voor welk feit of voor welke feiten de ontzegging van de rijbevoegdheid is opgelegd.
7.
Artikel 60 Sr, noch enige andere wettelijke bepaling, voorziet in de mogelijkheid van het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor meer dan één misdrijf.1. Voor zover het middel klaagt dat het Hof de ontzegging voor ieder misdrijf afzonderlijk had moeten opleggen, is het dan ook terecht voorgesteld.
8.
Ook de klacht dat, gelet op het bepaalde in de artikelen 266 en 180 Sr jo. 179 en 179a WVW, een ontzegging van de rijbevoegdheid niet kan worden opgelegd voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, is terecht voorgesteld.
9.
Ik meen dat de Hoge Raad na vernietiging ten aanzien van de oplegging van de bedoelde bijkomende straf, de zaak zelf zou kunnen afdoen.2. Ik merk daarbij het volgende op.
10.
Voor zover hier relevant, luiden de artikelen 179 en 179a WVW:
‘Art. 179
- 1.
Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen (…)163, tweede (…) lid, kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd. (…)’
‘Art. 179a
- 1.
(…)
- 2.
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 285, 301, 302 of 303 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven kan de schuldige die het feit heeft gepleegd met een motorrijtuig dat hij ten tijde van het feit bestuurde of deed besturen, de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd. (…)’
11.
In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat bij veroordeling wegens artikel 163, tweede lid WVW (feit 1) en artikel 285 Sr (feit 2) wél een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd. Dat is alleen in abstracto juist. In dit geval kan voor feit 2 geen ontzegging worden opgelegd omdat de desbetreffende bedreiging — zoals uit de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het Hof blijkt — niet werd ‘gepleegd met een motorrijtuig dat [de verdachte] ten tijde van het feit bestuurde of deed besturen’.3.
12.
De conclusie kan zijn dat alleen voor feit 1 een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd.4. Het kan er dan ook, mede gelet op de strafmotivering, voor gehouden worden dat het Hof bij het opleggen van de ontzegging alleen het oog heeft gehad op het eerste feit en dat het dus niet zo is dat — zoals de steller van het middel aanvoert — de duur van de ontzegging langer is uitgevallen dan anders het geval zou zijn geweest omdat die ontzegging voor meer feiten is opgelegd.
13.
Het middel slaagt.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch uitsluitend voor wat de ontzegging van de rijbevoegdheid betreft, dat hij de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal ontzeggen voor de duur van 12 maanden en dat hij het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2010
In HR 6 mei 1986, NJ 1987, 78 leidde een vergelijkbaar geval eveneens tot vernietiging en verbetering. Een andere, eenvoudigere en daarom wellicht te prefereren mogelijkheid is het herstel van een kennelijke misslag door middel van verbeterde lezing, waardoor aan het middel de feitelijke grondslag ontvalt. Vgl. in dit verband HR 13 juni 2006, nr. 01600/05 (niet gepubliceerd) en HR 13 februari 2007, nr. 03588/05 (niet gepubliceerd). Een verschil is wel dat in die arresten niet over het gebrek werd geklaagd, zodat de keuze voor de weg van de verbeterde lezing mogelijk werd ingegeven door de terughoudendheid die de Hoge Raad betracht als het om ambtshalve cassatie gaat.
Daarbij werd immers gedacht aan situaties als het doelbewust op iemand inrijden, met ‘slechts’ de bedoeling de ander angst aan te jagen. Kamerstukken II, 2003–2004, 28 484, nr. 38.
Daaraan doet niet af dat het Hof in zijn bewijsoverwegingen uitdrukkelijk in het midden heeft gelaten of de verdachte daadwerkelijk als bestuurder van een motorrijtuig is opgetreden. Zie HR 11 december 2007, LJN BB7658, NJ 2008, 23.
Uitspraak 20‑04‑2010
20 april 2010
Strafkamer
nr. 08/03863
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 april 2008, nummer 21/000591-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de ontzegging van de rijbevoegdheid, tot ontzegging van het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twaalf maanden ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de door het Hof opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 28 februari 2005 te Tiel, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat;
2. hij op 28 februari 2005 te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe, [betrokkene 1] (agent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [betrokkene 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd dat hij hem dood zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. hij op 28 februari 2005 te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [betrokkene 1] (agent van politie) en [betrokkene 2] (agent van politie), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten in politiedienst aldaar zijnde, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "klootzakken";
4. hij op 28 februari 2005 te Opheusden, gemeente Neder-Betuwe, toen aldaar de in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren [betrokkene 2] (agent van politie) en/of [betrokkene 1] (agent van politie) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van een op heterdaad ontdekt strafbaar feit, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte over te brengen naar bureau van politie te Tiel, zich met geweld tegen genoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden."
2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van deze feiten de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden ontzegd.
2.4. Art. 60 Sr, dat - behoudens het daarin te dezen niet ter zake doende onder 3º bepaalde - slechts van toepassing is op de ontzegging van de rechten vermeld in art. 28 Sr, noch enige andere wettelijke bepaling voorziet in de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor meer dan één misdrijf. Voorts kan, gelet op de art. 179 en 179a WVW, die bevoegdheid niet worden ontzegd voor feiten als onder 3 en 4 bewezenverklaard.
2.5. Het middel klaagt terecht dat het Hof het een en het ander heeft miskend.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, zijnde deze bijkomende straf gepast, gezien de aard van het feit;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 april 2010.