Rb. Den Haag, 31-03-2017, nr. 16/9338
ECLI:NL:RBDHA:2017:3356, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
31-03-2017
- Zaaknummer
16/9338
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:3356, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 31‑03‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:1744, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 31‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Niet is in geschil dat eiser afkomstig is uit Mosul in de provincie Ninewa, een gebied waar zich een uitzonderlijke situatie voordoet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 30 van de Vw 2000, zodat van eiser niet wordt verwacht dat hij naar dat gebied terugkeert. Voorts is niet langer in geschil dat een dergelijke situatie zich niet voordoet in Bagdad. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser een binnenlands beschermingsalternatief in de stad Bagdad heeft.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/9338
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiser,
(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. W. Steenstra).
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2016 heeft verweerder de opvolgende aanvraag van 8 september 2014 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 4 juli 2016 verzocht de behandeling van het beroep ter zitting aan te houden, omdat onvoldoende duidelijk is of personen van Arabisch soennitische afkomst uit IS-gebieden toegang hebben tot Bagdad. Hiernaar vindt onderzoek plaats. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd.
Verweerder heeft op 25 januari 2017 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 - geldend ten tijde van de aanvraag - wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij is afkomstig uit Mosul, gelegen in de provincie Ninewa. Eiser heeft eerder, op 17 juni 2008, 17 september 2010, 11 maart 2011 en 5 maart 2014, asielaanvragen ingediend. Deze aanvragen zijn door verweerder bij besluiten van respectievelijk 23 februari 2009, 27 september 2010, 21 maart 2011 en 26 maart 2014 afgewezen. Deze besluiten staan in rechte vast.
3. Eiser heeft - voor zover van belang - aan deze asielaanvraag de volgens hem substantiële verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak sinds 2014, in het bijzonder in de stad Bagdad, en specifiek voor soennitische mannen, ten grondslag gelegd. Ter onderbouwing heeft eiser verwezen naar cijfers van Iraqi Body Count, het ambtsbericht van 12 oktober 2015, het rapport van Rebwar Fatah van 10 maart 2016 ‘Risks to Arab Sunni Males in Baghdad’, een rapport van UNAMI over de periode 1 mei 2015 tot en met 31 oktober 2015 en een rapport van UN van 19 januari 2016.
In de zienswijze heeft eiser erop gewezen dat hij soenniet is en geen familiebanden in de stad Bagdad heeft. Verder is van belang dat hij afkomstig is uit een gebied dat thans in handen van ISIS is, waardoor hij daar, als hij vanuit Nederland zich in de stad Bagdad zou moeten begeven, het risico loopt als aanhanger van ISIS te worden gezien. Op zijn identiteitskaart staat dat hij geboren en afkomstig is uit Mosul. Van hem kan dan ook niet verwacht worden zich te vestigen in de stad Bagdad.
In de gronden van beroep van 6 juni 2016 heeft eiser gehandhaafd dat de stad Bagdad vanwege zijn persoonlijke omstandigheden voor hem in redelijkheid niet als vestigingsalternatief is aan te merken. Hij is soenniet afkomstig uit Mosul, hij is niet eerder in de stad Bagdad geweest, hij heeft geen familie in de stad Bagdad en hij is zoon van een Iraaks beroepsmilitair onder Saddam en lid van de Baathpartij.
In de aanvullende gronden van beroep van 15 januari 2017 heeft eiser in dit verband verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht over Irak van 14 november 2016 (ambtsbericht 2016) en UNHCR ‘Position on returns to Iraq’ van 14 november 2016 (UNHCR Position paper). Anders dan uit de stukken die bij de uitspraken van de Afdeling van 21 november 2016 zijn betrokken, blijkt uit deze stukken volgens eiser dat de vereisten voor toegang tot en vestiging in de stad Bagdad voor hem onoverkomelijk zijn. Eiser heeft in dit verband in het bijzonder gewezen op pagina’s 83, 84 en 89 van het ambtsbericht 2016 en paragrafen 47 en 48 en noten 118 en 184 van UNHCR Position paper.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in de vorige asielprocedures in rechte vast is komen te staan dat het persoonlijk asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is, waardoor dit relaas niet aan de orde is in deze procedure. Verweerder heeft verder vastgesteld dat eiser afkomstig is uit de provincie Ninewa. Deze provincie is ingevolge Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2015/21 aangewezen als een gebied in Irak waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Ingevolge WBV 2015/21 kan eiser zich echter in de stad Bagdad vestigen. Verweerder heeft hierbij betrokken dat in de stad Bagdad geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 30 , van de Vw 2000. Voorts kan eiser de stad Bagdad vanuit Nederland op legale en veilige wijze bereiken. Tot slot zijn er geen omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat eiser zich niet zou kunnen vestigen in de stad Bagdad en een leven zou kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. Hierbij heeft verweerder betrokken dat eiser het Arabisch machtig is en dat hij in het bezit is van identiteitsdocumenten.
Verweerder heeft in het verweerschrift van 25 januari 2017 onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) van 23 augustus 2016,
J.K. e.a. v. Zweden, (ECLI:CE:ECHR:2016:0823JUD005916612) en uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 november 2016 met nummers 201604787/1/V2, 201603437/1/V2 en 201602377/1/V2 (ECLI:NL:RVS:2016:3085, ECLI:NL:RVS:2016:2084 en ECLI:NL:RVS:2016:3083) aanvullend gemotiveerd dat hoewel de veiligheidssituatie in de stad Bagdad is verslechterd, de mate van geweld niet het niveau heeft bereikt dat sprake is van schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit hetgeen door eiser is ingebracht kan volgens verweerder niet worden opgemaakt dat de situatie in de stad Bagdad sinds deze uitspraken wezenlijk veranderd is. Dit geldt ook ten aanzien van de gestelde beperking van bewegingsvrijheid door controleposten. Dat uit het ambtsbericht 2016 naar voren komt dat er registratievoorwaarden zijn voor uit het buitenland afkomstige terugkeerders die in een andere provincie dan hun provincie van herkomst willen verblijven, maakt volgens verweerder niet dat daarmee sprake is van een wezenlijk andere situatie dan bij voornoemde uitspraken van de Afdeling. De enkele stelling dat eiser geen familieleden in de stad Bagdad zou hebben en hij daardoor geen sponsor kan krijgen is volgens verweerder onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. In het ambtsbericht 2016 wordt ten aanzien van vestiging in de stad Bagdad in het algemeen of vanuit het buitenland niet gesteld dat de sponsor een familielid dient te zijn. Voor zover eiser meent dat hij als soenniet en nieuwkomer een groter risico loopt in de stad Bagdad, komt uit het ambtsbericht 2016 naar voren dat het risico op problemen afhangt van herkomst en etnische of sektarische afkomst van de nieuwe bewoner en de wijk waarin hij is gaan wonen. Volgens verweerder is hierbij van belang dat eiser niet rechtstreeks uit een conflictgebied komt, maar uit Europa, terwijl de keuze van de wijk waarin hij wil gaan wonen aan hemzelf is.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit Mosul in de provincie Ninewa, een gebied waar zich een uitzonderlijke situatie voordoet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 30 van de Vw 2000, zodat van eiser niet wordt verwacht dat hij naar dat gebied terugkeert. Voorts is niet langer in geschil dat een dergelijke situatie zich niet voordoet in Bagdad.
5.2.
Ter beoordeling staat daarom uitsluitend de vraag of verweerder eiser terecht een binnenlands beschermingsalternatief als bedoeld in artikel 3.37d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) heeft tegengeworpen in de stad Bagdad.
5.3.
In artikel 3.37d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) is artikel 8 van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU; PB 2011 L 337), dat het binnenlandse beschermingsalternatief regelt, geïmplementeerd.
Op grond van het eerste lid van artikel 3.37d VV 2000 geldt bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw 2000 in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien hij in een deel van het land van herkomst:
a. geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt; of
b. toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c van het VV 2000 tegen vervolging of tegen ernstige schade, en hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang verschaffen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt.
In het tweede lid van artikel 3.37d, van het VV 2000 is bepaald dat bij de beoordeling of de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt, of toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of tegen ernstige schade in een deel van het land van herkomst overeenkomstig het eerste lid, rekening wordt gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in overeenstemming met artikel 31 van de Vw 2000. Daartoe wordt ervoor gezorgd dat wordt beschikt over nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.
Zoals blijkt uit paragraaf C2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) neemt de IND aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d van het VV 2000 voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c van het VV 2000;
b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en
c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.
Ad a.
[…]
Ad b.
Het gebied moet vanuit Nederland daadwerkelijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.
Ad c.
De bescherming die de vreemdeling in het gebied krijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben gekregen.
De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.
Dat de omstandigheden in het gebied minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de vreemdeling is voor de IND onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen.
De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.
5.4.
Voor de beantwoording van de vraag of de stad Bagdad voor eiser als binnenlands beschermingsalternatief beschouwd kan worden ziet de rechtbank zich voor de volgende vragen gesteld:
- Kan eiser op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot de stad Bagdad? en
- Kan van eiser redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich in de stad Bagdad vestigt.
5.5.
Bij de beantwoording van deze vragen zijn de persoonlijke kenmerken van eiser van belang. Deze zijn tussen partijen niet in geschil en staan dus vast. Eiser is een dertigjarige soennitische man, afkomstig uit Mosul. Hij heeft niet eerder in de stad Bagdad gewoond en heeft daar ook geen familie wonen. Hij is een uit het buitenland afkomstige soennitische ontheemde, spreekt Arabisch en is in het bezit van identiteitsdocumenten.
5.6.
Op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot de stad Bagdad
Met betrekking tot bewegingsvrijheid van binnenlandse ontheemden is op pagina’s 83 en 84 van het ambtsbericht 2016 het volgende vermeld:
Eenduidige en transparante toelatingsvoorwaarden voor ontheemden ontbreken. Gebeurtenissen als de grote aanslag in Karada (Bagdad) kunnen tot aanscherping van de voorwaarden leiden. Hierdoor is het vaak onduidelijk in hoeverre informatie uit bronnen nog actueel is. Het is dezerzijds ook niet bekend of en hoe wijzigingen in toelatingsvoorwaarden (richting de ontheemden) gecommuniceerd worden. In de verslagperiode is de bewegingsvrijheid van ontheemden onder druk komen te staan. Met name de bewegingsvrijheid van hen die recent (2016) ontheemd zijn geraakt, is beperkt door aangescherpte controles en vrees voor infiltratie door ISIS-leden. Dit heeft betrekking op zowel toegang tot een provincie als bewegingsvrijheid binnen een provincie van ontheemding. […] Waar een persoon voorheen voor meer dan tien personen als sponsor op kon treden, zou dat inmiddels beperkt zijn tot één of twee personen. Bovendien moet je als ontheemde kunnen aantonen dat je familie bent van de sponsor.
Met betrekking tot terugkeer is op pagina 89 het volgende vermeld:
Voor Irakezen die vanuit het buitenland terugkeren en op het vliegveld van Bagdad aankomen is ten bate van de inreis in Irak geen sponsor vereist is. Evenmin is een sponsor vereist als de teruggekeerde Irakees naar zijn provincie van oorsprong (waar hij geregistreerd staat) terugkeert. Voor Irakezen die vanuit het buitenland terugkeren en in een andere provincie willen verblijven dan hun provincie van herkomst gelden in principe dezelfde registratievoorwaarden als voor binnenlandse ontheemden, zoals een sponsor, een veiligheidsverklaring van de lokale politie, een steunbrief van de mukhtar en de local council waarin bevestigd wordt dat hij een ontheemde is. Dit geldt ook voor de provincie en de stad Bagdad.
Gelet op de hiervoor geciteerde passage is voor de inreis van een ontheemde die vanuit het buitenland terugkeert op het vliegveld van Bagdad geen sponsor vereist. Eiser kan het vliegveld van Bagdad dan ook inreizen. De rechtbank begrijpt uit de passage voorts dat voor een ontheemde die vanuit het buitenland terugkeert, die niet uit de stad Bagdad afkomstig is en die langere tijd in de stad Bagdad wil verblijven in principe dezelfde registratievoorwaarden als voor binnenlandse ontheemden gelden. Het gaat dan om vereisten als een sponsor, een veiligheidsverklaring van de lokale politie, een steunbrief van de mukhtar en de local council waarin bevestigd wordt dat hij een ontheemde is. De rechtbank stelt vast dat dit een aanvulling is op hetgeen hierover in het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Irak van 13 oktober 2015 (ambtsbericht 2015) is opgenomen.
In noot 111 op pagina 29 van het ambtsbericht wordt voor de toelichting op het begrip sponsor en de praktijk van sponsorschap verwezen naar hoofdstuk 4 van het ambtsbericht 2016. Uit hoofdstuk 4 van het ambtsbericht 2016 (passages betreffende Bagdad op pagina’s 83 en 84) blijkt dat bronnen niet eenduidig zijn in hun informatie over de toelatingsvoorwaarden en dat deze voorwaarden aan veranderingen onderhevig zijn. Eenduidige, transparante en actuele toelatingsvoorwaarden voor ontheemden ontbreken dan ook. Ten aanzien van het sponsorschap wijst de rechtbank er in het bijzonder op dat door vertrouwelijke bron(nen) is opgemerkt dat waar een persoon voorheen voor meer dan tien personen als sponsor kon optreden, dat inmiddels beperkt zou zijn tot één of twee personen en dat een ontheemde moet kunnen aantonen dat hij familie is van de sponsor. Dat dit laatste niet in zijn algemeenheid geldt, zoals verweerder heeft gesteld, valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de tekst van het ambtsbericht af te leiden. Verweerders standpunt ter zitting dat de basis-toelatingsvoorwaarden in het ambtsbericht 2016 niet zijn gewijzigd, is gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt, in ieder geval niet houdbaar nu het eerdere ambtsbericht uit 2015 deze voorwaarden niet vermeld. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat de toelatingsvoorwaarden enkel administratieve handelingen betreffen, gezien het gegeven dat een sponsor een familielid moet zijn, niet langer houdbaar is, omdat wel degelijk sprake is van inhoudelijke controle op de identiteit van de sponsor.
Verweerders standpunt ter zitting dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser geen toegang tot de stad Bagdad kan krijgen, nu het de vraag is of de betreffende passage een verscherping van de toelatingsvoorwaarden inhoudt dan wel of sprake is een zodanige verscherping dat eiser geen toegang tot de stad Bagdad zal krijgen, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet. Bovendien miskent verweerder met dit standpunt dat het aan verweerder is aannemelijk te maken dat eiser tot de stad Bagdad zal worden toegelaten.
5.7.
De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken
In het ambtsbericht 2016 is met betrekking tot de veiligheidssituatie in de stad Bagdad op pagina’s 28 en 29 het volgende vermeld:
De mogelijkheid om beschermd te worden tegen geweld of mensenrechtenschendingen zoals arrestaties en ontvoeringen hangt voor burgers sterk samen met hun achtergrond en eigen affiliatie. […] Personen die langere tijd in Bagdad woonachtig zijn, lopen minder risico op problemen dan zij die nieuw zijn in de stad, omdat onbekenden sneller verdacht worden van banden met ISIS. De bronnen hebben niet verduidelijkt sinds wanneer nieuwkomers in Bagdad met wantrouwen ontvangen worden. Dit zal enigszins afhangen van de herkomst en etnische en/of sektarische afkomst van de nieuwe bewoner en de wijk waarin hij is gaan wonen, waarbij een soenniet een groter risico loopt dan een burger die behoort tot een (van de) religieuze minderheden. Ook soennieten die er al langer wonen, vrezen dat de macht van de milities zal toenemen in een poging de stad te beveiligen, hetgeen zich kan uiten in strenge of willekeurige veiligheidsonderzoeken. De angst dat een nieuwe bewoner een potentiële terrorist kan zijn, lijkt algemeen gedeeld te worden, ook onder de soennieten die uit Bagdad afkomstig zijn of er al heel lange tijd wonen. Volgens een bron is het risico om verdacht te worden van banden met ISIS de reden dat soennitische ontheemden die buiten een kamp verblijven er veelal voor kiezen bijvoorbeeld in een sektarische gemengde wijk als Karkh en niet in een sjiitische wijk als Sard City te gaan wonen. Een andere bron stelt dat soennitische ontheemden de voorkeur aan Ameriyah of Mansour geven uit veiligheidsoverwegingen.
Bronnen berichten verschillend over de beperkingen of problemen bij controleposten in de stad. Een bron stelt dat soennieten, ook ontheemde soennieten, doorgaans zonder problemen de controleposten kunnen passeren. Dit betreft controleposten die bemand worden door soldaten en ander Iraakse veiligheidspersoneel, zoals federale politie. Er zou bij controles gebruik gemaakt worden van profielen, waarbij mannen tussen de 15 en de 27 jaar, zeker als zij met meerdere personen zijn, een strengere controle kunnen verwachten van zowel hun personalia als hun vervoersmiddel. Anderen kunnen bij controleposten zonder controle van identiteitsdocumenten doorlopen. De controles zouden met name toezien op de voertuigen waarmee iemand de controlepost passeert. Een andere bron stelt dat een soennitische ontheemde bij een controlepost lastiggevallen kan worden. Uit zijn documenten is eenvoudig af te leiden dat hij ontheemd is, bijvoorbeeld door de geboorte- en afgifteplaats op de identiteitskaart, de sponsorbrief of een registratiebewijs van het ministerie van Ontheemding en Migratie. Zo kan het voorkomen dat iemand bij een controlepost wordt opgedragen een extra sponsor op te geven. Dit betreft willekeurige acties waarvan onbekend is op welke schaal ze voorkomen. De bron heeft niet gespecificeerd bij welke soort controlepost dit voor kan komen. Om dergelijke situaties te voorkomen, zouden ontheemden hun bewegingen binnen de stad beperken en vooral in hun eigen wijk blijven.
[…]
Een andere bron stelt dat het merendeel van de controleposten in de stad bemand wordt door militairen en politie, maar dat je in homogene sjiitische wijken ook wel controleposten kunt treffen die uitsluitend bemand worden door milities. Deze bron voegt hier aan toe dat niet alle milities en hun leden slecht zijn, maar ook een goede bijdrage leveren aan de beveiliging van de stad. De drie gerenommeerde vertrouwelijke bronnen schetsen een enigszins afwijkend beeld van de situatie bij en bemanning van controleposten. De informatie kon dezerzijds niet nader geverifieerd worden. Er is derhalve geen eenduidig beeld te schetsen van de situatie van soennitische ontheemden in Bagdad in het algemeen en bij controleposten in het bijzonder.
Uit het ambtsbericht 2016 blijkt dan ook dat soennitische ontheemden, vanwege het risico om verdacht te worden van banden met ISIS, zich met name in de wijken Karkh, Ameriyah of Mansour in de stad Bagdad vestigen. De angst dat een nieuwkomer een potentiële terrorist kan zijn, lijkt algemeen gedeeld te worden, ook onder de soennieten die uit de stad Bagdad afkomstig zijn of er al heel lange tijd wonen. Voorts blijkt dat de bewegingsvrijheid van hen die recent (2016) ontheemd zijn geraakt, beperkt is door aangescherpte controles en de vrees voor infiltratie van ISIS-leden. Uit de geraadpleegde bronnen komt geen eenduidig beeld naar voren over de mate van de beperkingen en problemen die soennitische ontheemden bij controleposten ondervinden en het is niet mogelijk gebleken de informatie nader te verifiëren. In het ambtsbericht 2016 wordt dan ook geconcludeerd dat geen eenduidig beeld is te schetsen van de situatie van soennitische ontheemden in Bagdad in het algemeen en bij controleposten in het bijzonder.
In het ambtsbericht 2016 wordt daarmee een ander - ongunstiger - beeld van de positie van soennitische ontheemden geschetst ten opzichte van het ambtsbericht 2015, en in het bijzonder voor ‘nieuwkomers’, in de stad Bagdad. Uit deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden afgeleid dat eiser zich in een soennitische wijk in de stad Bagdad kan vestigen en daar een leven zal kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. Hierbij is onder meer het antwoord op de vraag of eiser in de stad Bagdad als ‘nieuwkomer’ moet wordt beschouwd relevant. De rechtbank ziet geen aanleiding de gemachtigde van verweerder ter zitting te volgen in de stelling dat het aannemelijk is dat eiser in de stad Bagdad niet als ‘nieuwkomer’ zal worden aangemerkt, maar als ‘langdurig’ soennitisch ontheemde, nu een deugdelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt.
5.8.
In het licht van het al voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en de aanvullingen daarop in het verweerschrift van 25 januari 2017 en ter zitting van 27 januari 2017 onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser een binnenlands beschermingsalternatief in de stad Bagdad heeft.
6. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
7. Nu het beroep gegrond is dient verweerder te worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,-- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 april 2016;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 990,--, te voldoen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.T. Masmeyer, voorzitter, en mr. J.F.J.M. Bouwman en mr. W.P.M. Elderman, leden, in aanwezigheid van mr. W.H. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.