Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.9 en 2.11.
HR, 18-02-2014, nr. 13/02930
ECLI:NL:HR:2014:379
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-02-2014
- Zaaknummer
13/02930
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:379, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2555, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2555, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:379, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0096
Uitspraak 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 94 en 552a Sv. OM-cassatie. De HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:2010:BL2823 m.b.t. toepasselijke maatstaf. In de overwegingen van de Rb ligt als haar oordeel besloten dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert. In aanmerking genomen hetgeen is vooropgesteld, is dat oordeel, waaraan de Rb enkel ten grondslag heeft gelegd dat zij "het belang van de waarheidsvinding op dit moment, niet meer aan de orde acht", ontoereikend gemotiveerd. De hiervoor bedoelde maatstaf sluit niet uit dat de Rb, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. ECLI:NL:HR:2014:38). Aan de door de Rb genoemde omstandigheden dat "het hier om een oudere zaak gaat" en dat "kennelijk nog geen enkel uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal kunnen worden onderzocht", kan evenwel niet z.m. de conclusie worden verbonden dat het voortduren van het beslag niet in overeenstemming is met die eisen en het beslag moet worden opgeheven. Ook in zoverre is het oordeel van de Rb niet toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
18 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/02930
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 8 februari 2013, nummer RK 13/26, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel is gericht tegen de gegrondverklaring van het klaagschrift. Het klaagt in het bijzonder dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, althans haar oordeel dat het belang van de waarheidsvinding niet meer aan de orde is, ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt het volgende in:
"De officier van justitie deelt mede, zakelijk weergegeven:
Het onderzoek naar de in beslag genomen computer neemt nog enige tijd in beslag. Dit ligt aan de capaciteit van de digitale recherche. Wanneer het onderzoek afgerond is kan ik nu nog niet zeggen. De computer kan dus nog niet terug naar klager.
De raadsman voert wederom het woord, zakelijk weergegeven:
Opvallend is dat tegen cliënt aangifte is gedaan in december 2010 met betrekking tot een voorval tussen 1 maart en 8 augustus van dat jaar. Inmiddels is er veel tijd overheen gegaan zonder resultaat. De verdenking tegen mijn cliënt is minimaal. Het gaat om één enkele afbeelding van een meisje. In elk geval is het zeer onwaarschijnlijk dat er kinderporno op de computer zal worden aangetroffen. Verder stel ik vast dat de politie een zogeheten 'image' zou kunnen maken van de harde schijf, voor het doen van onderzoek, zodat de computer vervolgens in zijn geheel terug kan naar cliënt. Daarbij merk ik op dat het onderzoek inmiddels al zo lang duurt dat niet valt in te zien dat de beslissing over teruggave in het voordeel van het openbaar ministerie moet zijn.
De officier van justitie deelt mede, zakelijk weergegeven:
In tegenstelling tot de raadsman ben ik van mening dat er geen sprake is van een broze verdenking. Het ging om een meisje van 11 jaar. Klager was veel ouder dan zij. Er is wel degelijk sprake van een concrete verdenking van een seksueel misdrijf. Ik concludeer dan ook tot ongegrondverklaring van het klaagschrift."
2.3.
De Rechtbank heeft bij beschikking van 8 februari 2013 het klaagschrift, strekkende tot teruggave aan de klager van de op 15 november 2012 onder hem op de voet van art. 94 Sv in beslaggenomen computer, gegrond verklaard en de teruggave van de computer aan de klager gelast. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"De raadsman heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de zaak ten behoeve waarvan in het kader van de waarheidsvinding de betreffende computer in beslag is genomen reeds een ouder feit betreft en dat met het laten voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer is gediend nu van de harde schijf een zogeheten 'image' kan worden gemaakt.
De rechter is van oordeel dat het openbaar ministerie voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om de computer te onderzoeken en acht aldus beslag op de computer in het belang van de waarheidsvinding op dit moment niet meer aan de orde. Daarbij heeft zij gelet op het feit dat het hier om een oudere zaak gaat en op het feit dat kennelijk nog geen enkele uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal worden onderzocht. En voorts heeft zij gelet op het feit dat klager belang heeft bij het kunnen gebruiken van zijn computer. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren als hierna te melden. De rechtbank overweegt hierbij dat het aan het openbaar ministerie is om te beslissen of de computer teruggegeven wordt zonder de eventueel als verdacht aan te merken gegevens of dat de computer wordt teruggegeven zoals hij is aangetroffen bij klager."
2.4.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv (vlg. 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
2.5.
In de overwegingen van de Rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert. In aanmerking genomen hetgeen in 2.4 is vooropgesteld, is dat oordeel, waaraan de Rechtbank enkel ten grondslag heeft gelegd dat zij "het belang van de waarheidsvinding op dit moment, niet meer aan de orde acht", ontoereikend gemotiveerd.
De onder 2.4 bedoelde maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38NJ 2014/66).
Aan de door de Rechtbank genoemde omstandigheden dat "het hier om een oudere zaak gaat" en dat "kennelijk nog geen enkel uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal kunnen worden onderzocht", kan evenwel niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat het voortduren van het beslag niet in overeenstemming is met die eisen en het beslag moet worden opgeheven. Ook in zoverre is het oordeel van de Rechtbank niet toereikend gemotiveerd.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014.
Conclusie 17‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 94 en 552a Sv. OM-cassatie. De HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:2010:BL2823 m.b.t. toepasselijke maatstaf. In de overwegingen van de Rb ligt als haar oordeel besloten dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vordert. In aanmerking genomen hetgeen is vooropgesteld, is dat oordeel, waaraan de Rb enkel ten grondslag heeft gelegd dat zij "het belang van de waarheidsvinding op dit moment, niet meer aan de orde acht", ontoereikend gemotiveerd. De hiervoor bedoelde maatstaf sluit niet uit dat de Rb, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. ECLI:NL:HR:2014:38). Aan de door de Rb genoemde omstandigheden dat "het hier om een oudere zaak gaat" en dat "kennelijk nog geen enkel uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal kunnen worden onderzocht", kan evenwel niet z.m. de conclusie worden verbonden dat het voortduren van het beslag niet in overeenstemming is met die eisen en het beslag moet worden opgeheven. Ook in zoverre is het oordeel van de Rb niet toereikend gemotiveerd.
Nr. 13/02930 B
Mr. Harteveld
Zitting 17 december 2013
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank te ‘s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van 8 februari 2013 het namens de klager ingediende beklag ex art. 552a Sv gegrond verklaard en de teruggave aan de klager gelast van een computer (notebook), merk Toshiba.
2. Tegen deze beschikking is door de officier van justitie, mr. C. Potter, cassatieberoep ingesteld.
3. De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant, mr. M.E. de Meijer, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
4.1. Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 15 november 2012 door de politie Brabant-Noord gelegde beslag op een aan klager toebehorende computer (notebook), merk Toshiba L30-101, kleur grijs en de teruggave daarvan aan klager.
(…)
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de inwilliging van het klaagschrift.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na voornoemde inbeslagneming.
De raadsman heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de zaak ten behoeve waarvan in het kader van de waarheidsvinding de betreffende computer in beslag is genomen reeds een ouder feit betreft en dat met het laten voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer is gediend nu van de harde schijf een zogeheten 'image' kan worden gemaakt.
De rechter is van oordeel dat het openbaar ministerie voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om de computer te onderzoeken en acht aldus beslag op de computer in het belang van de waarheidsvinding op dit moment niet meer aan de orde. Daarbij heeft zij gelet op het feit dat het hier om een oudere zaak gaat en op het feit dat kennelijk nog geen enkele uitsluitsel kan worden gegeven over wanneer de computer zal worden onderzocht. En voorts heeft zij gelet op het feit dat klager belang heeft bij het kunnen gebruiken van zijn computer.
Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren als hierna te melden.
De rechtbank overweegt hierbij dat het aan het openbaar ministerie is om te beslissen of de computer teruggegeven wordt zonder de eventueel als verdacht aan te merken gegevens of dat de computer wordt teruggegeven zoals hij is aangetroffen bij klager.
De beslissing:
De rechtbank verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave van de computer (notebook), merk Toshiba L30-101, kleur grijs, aan [klager] voornoemd.”
4.3. Hoewel de Rechtbank niet expliciet heeft vastgesteld op welke grond het beslag is gelegd, kan in cassatie echter ervan worden uitgegaan dat het hier een op de voet van art. 94 Sv onder de klager in beslag genomen computer betreft. Een en ander blijkt duidelijk uit de stukken van het geding (zie o.m. het politiedossier en het klaagschrift), alsmede uit de door de Rechtbank aangelegde maatstaf.
4.4. In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art 552f Sv.1.
4.5. Het belang van de strafvordering omvat dus ingevolge het bepaalde in art 94, eerste en tweede lid, Sv kort gezegd de waarheidsvinding en de mogelijkheid van verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer. Door te overwegen als hiervoor onder 4.2 is weergegeven heeft de Rechtbank enkel het belang van de waarheidsvinding in ogenschouw genomen, en zich niet tevens gebogen over de vraag of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren dan wel zal onttrekken aan het verkeer. Derhalve heeft de Rechtbank een te beperkte - en daarmee een onjuiste - maatstaf aangelegd.2.
4.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld en behoeft voor het overige geen bespreking meer.
5.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2013
Vgl. HR 1 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4701. In voornoemde zaak speelde het omgekeerde: de Rechtbank had de teruggave van het beslag bevolen, enkel en alleen op de grond dat aan het criterium was voldaan dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later oordelend het inbeslaggenomene verbeurd zou verklaren of zou onttrekken aan het verkeer. Het belang van de waarheidsvinding had zij uit het oog verloren.