CRvB, 23-04-2014, nr. 11-3557 WAO
ECLI:NL:CRVB:2014:1360
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-04-2014
- Zaaknummer
11-3557 WAO
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:1360, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑04‑2014; (Herziening)
Uitspraak 23‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om herziening. Geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
11/3557 WAO
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 4 mei 2011, 09/4306 WAO
Partijen:
[verzoeker] te[woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 4 mei 2011, 09/4306 WAO.
Het Uwv heeft een reactie op het herzieningsverzoek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Verzoeker is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het Uwv verzoeker met ingang van 5 juni 2006 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Bij besluit van 4 december 2008 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 3 juli 2009, 08/5191, het door verzoeker ingestelde beroep tegen het besluit van 4 december 2008 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld.
1.4. Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht, gepubliceerd onder ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4154, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 4 mei 2011 op de grond dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet naar behoren heeft plaatsgevonden en dat dit pas kan worden aangetoond nadat de Raad genoemde uitspraak heeft gedaan. De rechterlijke toetsing van het desbetreffende besluit is volgens verzoeker eveneens ondeugdelijk geweest evenals de beslissing daarover van de Raad. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft verzoeker een rapport overgelegd van Instituut Psychosofia van 5 juli 2011.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór 2013.
3.2.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, in verbinding met artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.3.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden. Zie de uitspraken van de Raad van 19 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB8180 en van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982.
3.4.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd noch de stukken die verzoeker daarbij heeft overgelegd, zijn feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Het rapport van 5 juli 2011 van Instituut Psychosofia bevat een opsomming van brieven en rapporten die zijn opgenomen in het dossier dat ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Raad van 4 mei 2011, en waaraan de directrice van het Instituut Psychosofia alsnog haar conclusies verbindt. Het gaat hier steeds om feiten en omstandigheden die verzoeker vóór genoemde uitspraak bekend waren dan wel redelijkerwijs bekend konden zijn. Niet valt in te zien waarom de in het rapport van Psychosofia gegeven conclusies pas konden worden gegeven nadat de Raad de uitspraak 4 mei 2011 had gewezen. Met zijn verzoek beoogt verzoeker in feite de juistheid van het door de Raad in de uitspraak gegeven oordeel opnieuw ter discussie te stellen.
3.5.
Het verzoek om herziening moet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden afgewezen.
4.
Er is geen grond om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding. Evenmin bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) E. Heemsbergen
RB