Rb. Noord-Nederland, 21-04-2015, nr. LEE 13/1541
ECLI:NL:RBNNE:2015:1949, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
LEE 13/1541
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:1949, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 21‑04‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:3080, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2015/1698 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Onverbindendheid verordening Dantumadiel
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 13/1541
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 21 april 2015 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel, verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 3 januari 2013 aan eiser een aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 17.082,15, berekend naar een bouwsom van € 527.324.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 april 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2014.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [bijstand]. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].
Met toestemming van partijen zijn de zaken 13/1541 en 13/2297 gelijktijdig ter zitting behandeld.
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Partijen hebben de rechtbank nader schriftelijk geïnformeerd, welke stukken, door tussenkomst van de griffier, over en weer naar partijen zijn gezonden.
Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 16 januari 2015 gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser heeft op [datum] 2012 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend met betrekking tot twee woningen aan [adres].
1.2.
Met dagtekening [datum] 2012 is de onder 1.1. vermelde vergunning aan eiser verleend.
1.3.
In zijn ter zitting voorgedragen pleitnota heeft eiser onder meer geschreven:
“A. Wat de legesverordening betreft werd mij door de heffingsambtenaar niet de vereiste informatie verstrekt:
Op 29 april 2013, 16 weken nadat ik mijn vraag om cijfermatige onderbouwing van mijn legesnota bij de gemeente Dantumadiel had ingediend (op 8 januari 2013), ontving ik een summier bericht van de gemeente, dat de kosten van de gemeente voor de leges omgevingsvergunning waren geraamd op ruim € 195.000,- en de totale kosten van
de vergunningen onder titel 2, op ruim € 250.000,- en dat de baten slechts op € 238.000,- geraamd waren.
De bedragen die mij verstrekt werden, waren niet transparant en controleerbaar onderbouwd, ze voldeden daarmee niet aan de huidige-eisen en het belangrijkste: ze kwamen niet uit de Begroting voor 2012!”.
Bij de pleitnota is onder meer een bijlage overgelegd, waarbij eiser schrijft:
“De enige echte begroting die voor de legesverordening 2012 gebruikt werd door door de Raad bij de vaststelling ervan.”.
In de bijlage staat onder meer:
“Bijlage 4.1 Rekensystematiek Bouwleges 2012
Bouwleges 2012
% toe te rekenen | fte’s | Prod. uren | uren | |
A | B | C | AxBxC | |
Coordinator vergunningen | 100% | 1,00 | 1450 | 1.450,00 |
Bouwplantoetsing | 100% | 3,89 | 1450 | 5.640,50 |
Administartieve kracht | 100% | 1,11 | 1450 | 1.609,50 |
Totaal uren | 8.700,00 | |||
uurtarief [organisatie] | 58,84 | |||
Subtotaal | 511.908,00 | |||
Grootboeknummer | ||||
61280005 | Advertentiekosten | 19.200,00 | ||
61280010 | Div. kost. Bouw- en woningtoezicht | 15.939,00 | ||
Totaal kosten derden | 35.139,00 | |||
Gbn. 61280910 | Totaal bouwleges | 547.047,00 | ||
1.4.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 20 februari 2014 onder meer als volgt geïnformeerd:
“De zaken zijn op de zitting van 18 februari jl. te Leeuwarden behandeld. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om nader met elkaar te overleggen. Daarbij dienen twee aspecten aan de orde te komen: de vastgestelde bouwsom en de inzichtelijkheid van de ramingen van baten en lasten van de leges in de gemeente Dantumadiel.
Wat betreft het tweede punt zal verweerder aan eiser de onderliggende rapporten van [belastingadvieskantoor] en [advieskantoor] overleggen.
De rechtbank geeft daarbij aan eiser mee dat er geen directe relatie hoeft te bestaan tussen de hoogte van de leges en de kosten van de concreet verrichte dienst en dat het niet gaat om ‘aannemelijk maken’, maar om ‘het wegnemen van twijfel’ dat kostenposten kunnen worden aangemerkt als ‘last ter zake’, één en ander op verordening-niveau en niet specifiek op het niveau van de WABO.
De rechtbank geeft aan verweerder mee dat de ramingen inzichtelijk, controleerbaar en herleidbaar naar de begroting moeten zijn.”.
1.5.
Bij brief van 10 april 2014 heeft verweerder de rechtbank meerdere stukken doen toekomen. Daartoe behoort onder meer een rapportage, gedagtekend 20 mei 2011 en getiteld ‘Rapportage kostentoerekening en kostendekking afvalstoffenheffing, rioolheffing, lijkbezorgingsrechten, bouwleges en leges burgerzaken Gemeente Dantumadiel’. Dit rapport is opgemaakt door [belastingadvieskantoor] en uitgebracht aan de Rekenkamercommissie Noordoost Fryslân. Met betrekking tot de vraagstelling staat in het rapport onder meer:
“2 Onderzoek
Zoals in de inleiding is omschreven, heeft de rekenkamercommissie Noordoost Fryslân ons gevraagd om de kostentoerekening en kostendekkendheid van een aantal heffingen en leges van de gemeente Dantumadiel te onderzoeken. De daartoe ingestelde begeleidingscommissie heeft daar voor een hoofdvraag als ook diverse aanvullende / informerende vragen gesteld. Deze worden in de navolgende paragrafen vermeld. In hoofdstuk 3 en 4 worden deze vragen inhoudelijk behandeld.
2.1
Vraagstelling
De begeleidingscommissie, zoals ingesteld per december 2010, heeft in samenwerking met de rekenkamercommissie, onderzoeksvragen en een procedurevoorstel geformuleerd.
De onderzoeksvragen luiden als volgt:
Hoofdvraag:
Zijn de tarieven en de toerekeningssystematiek van de leges/heffingen volgens de daarvoor landelijk geldende wettelijke uitgangspunten en de gemeentelijke besluiten vastgesteld c.q. opgesteld en uitgevoerd?
Deze hoofdvraag betreft de volgende tarieven/heffingen/leges:
- Afvalstoffenheffing (en reinigingsrechten voor zover geheven in de onderzoeksjaren);
- Rioolheffing;
- Lijkbezorgingsrechten;
- Leges bouwvergunningen; en
- Leges Burgerzaken.
Aanvullende vragen:
1. Welke kosten worden toegerekend per product waarvoor de onder vraag 1 bedoelde tarieven/heffingen/leges moeten worden betaald?
2. Hoe hoog is de kostendekkendheid van deze tarieven/heffingen/leges?
3. Op welke manier kan de raad in haar controlerende taak meten hoe de kostendekkendheid is toegepast en wordt uitgevoerd?
4. Hoe verhouden de (leges)tarieven van de gemeente Dantumadiel zich met de andere gemeenten in Fryslân (op basis van cijfers van het CBS)?
5. Hoe verhouden de OZB, afvalstoffenheffing en rioolheffing van de huishoudens in Dantumadiel zich tot die van de andere gemeenten in Fryslân?
6. Welke conclusies kunnen hieruit worden getrokken over de lokale belastingdruk in de gemeente Dantumadiel ten opzichte van de andere gemeenten in Fryslân?”.
De in de rapportage vermelde cijfers zien op de jaren 2009, 2010 en 2011.
1.6.
Tot de onder 1.5. vermelde stukken behoort tevens een rapportage uit 2012 en getiteld ‘Rapportage onderzoek kostendekkendheid leges Gemeente Dantumadiel’. Dit rapport is opgemaakt door [advieskantoor] ([advieskantoor]). Bij brief van 17 april 2014 heeft verweerder alsnog de juiste prints van bijlage 6 van voormelde rapportage aan de rechtbank overgelegd. In het rapport is een ‘Recapitulatie Kostendekkendheidsonderzoek tarieventabel Dantumadiel 2012’ opgenomen, waarbij het saldo van de kosten van algemene dienstverlening, titel 1, (€ 237.369,40), dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning, titel 2, (€ 250.702,67) en dienstverlening vallend onder de Europese dienstenrichtlijn, titel 3, (€ 37.198,45), € 525.270,52 bedraagt en het saldo van de bijhorende opbrengsten (respectievelijk: € 258.551,90, € 238.163,15 en € 12.003,35) € 508.718,40. Het kostendekkendheidspercentage wordt berekend op afgerond 97%.
1.7.
Eiser heeft de rechtbank bij brief van 26 juni 2014 onder meer als volgt geïnformeerd:
“De rechtzaak van 18 februari is door u geschorst om de gemeente de gelegenheid te geven de legestarieven omgevingsvergunning 2012 transparant te onderbouwen, omdat deze onderbouwing ontbrak. De gemeente zou die binnen 14 dagen kunnen leveren. Na 5 weken ontvingen wij echter geen transparante onderbouwing voor de legestarieven maar een [advieskantoor]-rapport van januari 2013 met een Format, een voorbeeld van hoe het had gemoeten in 2012.
(…)
Wij constateren dat een Format geen Begroting is, die door de Raad is goedgekeurd en die als uitgangspunt voor het legesstelsel diende.
(…)
De bedragen die de gemeente opvoert moeten toch in de begroting terug te vinden zijn!
Welke van deze 3 bedragen moet nu transparant onderbouwd worden? Ze zijn alle 3 door de gemeente gepresenteerd als zijnde de begrotingscijfers voor de leges omgevingsvergunning!
(…)
De cijfers uit het Format tonen overduidelijk aan dat geen van de 3 aangeleverde begrotingen ook maar in de buurt komt van de cijfers uit het Format.
Met andere woorden: geen enkele van de officiëel aangeleverde begrotingscijfers is deugdelijk, noch wegens rekenkundige onderbouwing, noch op grond van onderlinge vergelijking.
Op het Format zelf hebben wij reeds eerder onze kritiek geuit: het is bij lange na nog niet volledig als “begroting” wegens het ontbreken van meerdere rekenkundige onderbouwingen.
Voor ons was er derhalve geen enkel aanknopingspunt, op grond waarvan wij met de gemeente konden onderhandelen. Als de gemeente aan haar opdracht had voldaan waren wij het overleg graag aan gegaan.
Wij eisten en eisen nog een volledige en transparante onderbouwing van de enige echte begroting voor de leges omgevingsvergunning en omdat die niet geleverd werd blijven wij bij onze eis dat de verordening voor 2012 onverbindend verklaard dient te worden.”.
1.8.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 1 augustus 2014 onder meer als volgt geïnformeerd:
“Primair
In de brief van de rechtbank van 20 februari 2014 geeft u eiser mee dat de toets van de
kostendekkendheid op verordeningsniveau is en niet enkel voor het WABO-deel. Zoals in de
gemeentelijke pleitnota al is aangegeven betwist belanghebbende de kostendekkendheid op
verordeningsniveau niet. Belanghebbende persisteert in toetsing voor de leges omgevingsvergunning. Alleen al om die reden is het beroep voor de grief betreffende de kostenonderbouwing ongegrond.
Subsidiair
In de brief van de rechtbank van 20 februari 2014 geeft u de gemeente mee dat ze dient zorg te dragen voor het wegnemen van twijfel. Zoals de gemeente al tijdens de zitting aangaf legt de rechtbank hiermee de bewijsregels verkeerd uit. In een persbericht van 4 april 2014 bevestigt de Hoge Raad der Nederlanden de visie van de gemeente
(…)
De gemeente heeft documentatie overgelegd waar belanghebbende slechts in algemene zin kritiek op heeft. Hof Arnhem — Leeuwarden heeft op basis van dezelfde overgelegde informatie reeds geconcludeerd dat er sprake is van voldoende inzicht en een niet meer dan kostendekkende heffing.(Rechtbank: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 januari 2014 ECLI:NL:GHARL: 2014:493)
In zijn schrijven van 26 juni 2014 herhaalt belanghebbende zijn klachten dat er twijfel is vanwege een verondersteld gebrek aan transparantie en verschillen tussen verschillende cijferopstellingen. Ter zitting heeft de gemeente hierop reeds een toelichting gegeven en de afspraak om een nadere toelichting te geven heeft belanghebbende echter afgezegd. De gemeente is van oordeel dat resterende twijfel daarom voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen.”.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of onderhavige aanslag leges ten onrechte is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de zogeheten opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden. Voor het geval deze vragen ontkennend dienen te worden beantwoord is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of de aanslag leges tot het juiste bedrag is berekend. Eiser betwist de hoogte van de bouwsom van € 527.324, welke verweerder verdedigt. Tussen partijen is overigens de cijfermatige uitwerking van elkaars standpunten niet in geschil.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de legesverordening onverbindend is omdat de gemeente niet heeft voldaan aan de criteria voor transparantie en kostendekkendheid. Volgens eiser bestaat onvoldoende inzicht in de door de gemeente toegerekende kosten, zijn deze deels onjuist en ontbreekt het aan een transparante opbouw van de baten. Eiser voert bovendien aan dat de ramingen niet herleidbaar zijn naar de gemeentebegroting. Eiser voert tenslotte aan dat de (lineaire) tarieven van de gemeente te hoog zijn in vergelijking met omringende gemeenten en dat er geen onderbouwing is.
4. Verweerder is – kort gezegd – primair van mening dat eiser de kostendekkendheid slechts op WABO-niveau betwist en subsidiair dat de door de gemeente gebruikte kostentoerekeningsmethodiek voldoet aan alle wettelijke vereisten en dat uit de overgelegde ramingen volgt dat de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet niet is overschreden (zie 1.8.).
5. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
6. Artikel 2 van de op 22 december 2009 vastgestelde Legesverordening 2010 luidt:
“Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.”.
Dit artikel is in de op 20 december 2011 vastgestelde wijzigingsverordening op de Legesverordening 2010 als volgt gewijzigd:
“Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet;
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.”.
7. De Tarieventabel, die geldig is voor het jaar 2012, bevat drie titels. Titel 2 van de Tarieventabel omvat de dienstverlening vallend onder de fysieke leefomgeving en de omgevingsvergunning.
8. De rechtbank stelt vast dat de in rekening gebrachte leges zien op het in behandeling nemen van een aanvraag tot een omgevingsvergunning, die valt onder titel 2 van de Tarieventabel voor het jaar 2012.
9. Voor zover dit nog tussen partijen in geschil is, stelt de rechtbank voorop dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn uitspraak van 28 januari 2014 (ECLI:NL:GHARL: 2014:493) in een vergelijkbare zaak met verweerder over het jaar 2011, waarnaar ook verweerder verwijst (1.8.) heeft beslist dat wijziging van artikel 229b van de Gemeentewet of invoering van een andere wettelijke bepaling, nadat de WABO tot stand is gekomen, niet heeft plaatsgevonden zodat voor de vraag of sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet, de kostendekkendheid van de gehele Legesverordening beoordeeld dient te worden en de beoordeling derhalve niet uitsluitend op WABO-niveau dient plaats te vinden. De Hoge Raad heeft dit bevestigd in zijn arrest van 13 februari 2015, nr. 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282 (rechtsoverweging 2.4).
10. Voorts overweegt de rechtbank dat de Hoge Raad in zijn arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, regels heeft gegeven voor de bewijslastverdeling voor gevallen waarin de belastingplichtige zich beroept op de overschrijding van de opbrengstlimiet. In dat geval dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. In het arrest van 4 april 2014 overweegt de Hoge Raad hieromtrent onder meer (rechtsoverwegingen 3.3.2 tot en met 3.3.4):
“3.3.2. Het Hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen hetgeen is overwogen in de onderdelen 3.2.1 tot en met 3.2.5 van het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, BNB 2009/159 (…). Met hetgeen aldaar is overwogen omtrent de stelplicht van de heffingsambtenaar, heeft de Hoge Raad rekening willen houden met de omstandigheid dat de belanghebbende in de regel geen toegang heeft tot de gegevens die hij nodig heeft om voldoende gemotiveerd feiten te stellen die meebrengen dat de opbrengstlimiet is overschreden. Dit laat onverlet, zoals in de zojuist genoemde overwegingen ook is benadrukt, dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op de belanghebbende rust.
3.3.3.
De vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Daaruit vloeit noodzakelijk voort dat bij die vaststelling van tarieven niet ten aanzien van alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan. In het kader van een geschil omtrent de naleving van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, ECLI:NL:HR:2005:AP1951, BNB 2005/112, en HR 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:2010:BM1236, BNB 2010/226).
3.3.4.
In die gevallen waarin de belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld en de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.”
11. In het onderhavige geval heeft eiser de overschrijding van de opbrengstlimiet, naar het oordeel van de rechtbank, uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Eiser heeft bovendien nadrukkelijk gevraagd naar de herleidbaarheid van de raming naar de begroting. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven regels omtrent de bewijslastverdeling dan, dat verweerder allereerst inzicht in de desbetreffende ramingen dient te verschaffen. Pas wanneer verweerder zich van deze taak heeft gekweten, kan van eiser worden gevergd dat hij ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming onderbouwt waarom er redelijke twijfel bestaat of er sprake is van een last ter zake.
Daarvóór mag eiser zich, naar het oordeel van de rechtbank, in algemene zin en minder specifiek, kritisch uitlaten over de kostendekkendheid en verweerder zonder nadere onderbouwing vragen naar de desbetreffende raming. Dat eiser in onderhavig geval weliswaar de nadruk heeft gelegd op de kostendekkendheid op WABO-niveau, ontslaat verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, niet van de, op grond van de bewijslast, op hem rustende plicht om stukken te overleggen. Verweerders primaire standpunt faalt derhalve.
12. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank daarom eerst onderzoeken of verweerder voldoende inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, welke ramingen moeten berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel op gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren.
13. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder aangehaalde, gelijksoortige procedure voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij verweerder eveneens partij was (ECLI:NL: GHARL:2014:493) zag op de leges (en kostendekkendheid) voor het jaar 2011. Het gerechtshof heeft voor dat jaar, naar verweerder stelt op basis van dezelfde informatie als die in onderhavige procedure is overgelegd, beslist dat er sprake was van voldoende inzicht. De rechtbank is van oordeel dat ieder jaar op zich staat en dat niet zonder nadere beoordeling beslist kan worden dat de door verweerder bedoelde informatie ook voor 2012 voldoende inzicht verschaft.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de onder 1.5. vermelde rapportage niet het door eiser gevraagde inzicht heeft verschaft in de desbetreffende ramingen voor 2012, omdat deze rapportage, opgesteld op 20 mei 2011, uitsluitend ziet op de jaren 2009 tot en met 2011 en reeds daarom niet een tot de begroting van 2012 herleidbaar beeld kan geven van de ramingen voor 2012.
15. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder met de onder 1.6. vermelde rapportage voldoende inzicht heeft gegeven in de desbetreffende ramingen voor 2012. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser stelt, het inzicht ook kan worden verschaft op basis van gegevens die (nog) niet bekend waren ten tijde van de vaststelling van de verordening. De rechtbank wijst in dit verband tevens op het arrest van de Hoge Raad van 16 april 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM1236), waarin, voor zover te dezen van belang, het volgende is overwogen:
“3.3.2. In dit verband verdient opmerking dat de wijze waarop en het tijdstip waarop inzicht is geboden in de geraamde baten en lasten ter zake van de diensten niet bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of de geraamde opbrengsten de geraamde lasten overtreffen. Zoals is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, nr. 07/12961, LJN BI1968, (…), dient de heffingsambtenaar in een procedure als de onderhavige, waarin een limietoverschrijding in geschil is, inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Dat inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening.”.
16. Het vorenstaande laat evenwel onverlet dat de gegevens uit de onder 1.6. vermelde rapportage terug te voeren dienen te zijn op de begroting voor, in dit geval, 2012 (zie het onder punt 10 aangehaalde arrest van de Hoge Raad).
17. In de door verweerder aangehaalde, reeds eerder vermelde, uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 januari 2014 staat onder de feiten onder meer:
“2.11 Bijlage 3 van het nader stuk van de heffingsambtenaar in hoger beroep luidt als volgt:
(…)
Aansluiting met de begrotingscijfers:”
en overweegt het gerechtshof:
“4.12
(…)
Voor zover belanghebbende stelt dat de cijfers niet zijn terug te voeren op de baten en lasten van de gemeentebegroting, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar met het rapport en de daarbij gebruikte bronnen, alsmede met de aansluiting van de begrotingscijfers (zie 2.11) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit wel het geval is.”.
18. De rechtbank overweegt dat zij verweerder op zitting en in haar onder 1.4. vermelde brief van 20 februari 2014 heeft voorgehouden dat de ramingen herleidbaar naar de begroting moeten zijn. Eiser heeft daar, naar het oordeel van de rechtbank, in zijn pleitnota (1.3.) en in zijn onder 1.7. vermelde brief van 26 juni 2014, meermaals naar gevraagd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de door verweerder overgelegde cijfers niet zijn terug te voeren op de begroting verwezen naar het onder 1.3. vermelde overzicht “rekensystematiek Bouwleges 2012”, dat bij de begrotingsbespreking – naar eiser onweersproken heeft gesteld – in de gemeenteraad is overgelegd. Verweerder heeft, in het licht van de door eiser overgelegde cijfers, met het enkel overleggen van de cijfers in het [advieskantoor]-rapport (1.6.), meer in het bijzonder die in de recapitulatie, niet inzichtelijk gemaakt hoe deze cijfers aansluiten met of herleidbaar zijn naar de begrotingscijfers.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, daartoe in gelegenheid gesteld, anders dan in de procedure voor het gerechtshof die heeft geleid tot de eerder aangehaalde uitspraak van 28 januari 2014, in dit geval niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoud van de door hem overgelegde rapportage (1.5. en 1.6.) is terug te voeren, te herleiden, op de begroting voor het jaar 2012. Voor zover verweerder deze herleiding in het door hem beoogde gesprek had willen geven (zie 1.8.) is de rechtbank van oordeel dat dit verweerder, bij het niet doorgaan van een dergelijk gesprek, in het kader van de op hem rustende bewijslast, niet ontslaat van de plicht een dergelijke herleiding (zie punt 10) aan de rechtbank te overleggen.
19. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet heeft voldaan aan hetgeen blijkens de hiervoor onder punt 10 vermelde arresten van hem wordt verlangd. Ten aanzien van de gestelde overschrijding van de opbrengstlimiet voor het jaar 2012 heeft verweerder onvoldoende inzicht verschaft in de ramingen. Reeds om deze reden slaagt deze beroepsgrond van eiser en behoeft hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, geen behandeling meer.
20. Nu verweerder onvoldoende inzicht heeft verschaft in de ramingen, moet worden aangenomen dat de opbrengstlimiet als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is overschreden. De omstandigheid dat verweerder niet de vereiste inlichtingen heeft verstrekt als hiervoor in punt 19 bedoeld, brengt immers mee dat niet kan worden beoordeeld of er posten zijn die niet dienden ter dekking van kosten waarvoor de rechten mochten worden geheven, en zo ja, welke posten dat waren en in welke mate de opbrengstlimiet daardoor is overschreden. Gelet op het feit dat de rechtbank niet kan vaststellen in welke mate de opbrengstlimiet mogelijkerwijs is overschreden, kan de rechtbank niet volstaan met een vermindering van de opgelegde aanslag wegens partiële onverbindendheid van de Wijzigingsverordening. De rechtbank concludeert daarom dat de onderhavige Wijzigingsverordening in haar geheel onverbindend is (vgl. Hoge Raad 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BC3691 en Hoge Raad 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012: BW1928).
21. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het beroep gegrond is en dat de uitspraak op bezwaar alsmede de aanslag dienen te worden vernietigd.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, overeenkomstig het door eiser gedane verzoek, vast op € 12.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslag leges;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 12.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, en mr. T. Tanghe en
mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.
w.g. griffier
w.g. voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.