type: EMHcoll:
Rb. Amsterdam, 13-09-2017, nr. C/13/615998 / HA ZA 16-994
ECLI:NL:RBAMS:2017:8649
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
13-09-2017
- Zaaknummer
C/13/615998 / HA ZA 16-994
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:8649, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 13‑09‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/6501
JOR 2018/22 met annotatie van mr. P.R.W. Schaink
AR-Updates.nl 2017-1490
INS-Updates.nl 2017-0397
VAAN-AR-Updates.nl 2017-1490
Uitspraak 13‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Nederlands recht van toepassing als recht van de lidstaat waar de faillissementsprocedure is geopend. Geen arbeidsverhouding op grond waarvan loon was verschuldigd, geen boedelvordering.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/615998 / HA ZA 16-994
Vonnis van 13 september 2017
in de zaak van
1. [eiser sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5. [eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6. [eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7. [eiser sub 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
8. [eiser sub 8],
wonende te [woonplaats] ,
9. [eiser sub 9] ,
wonende te [woonplaats] ,
10. [eiser sub 10],
wonende te [woonplaats] ,
11. [eiser sub 11] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
MR. J.L.M. GROENEWEGEN,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SWETS INFORMATION SERVICES B.V.,
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. K.M. van Zwieten te Amsterdam.
Eisers worden hierna tezamen [eiser sub 1] genoemd, eisers 1 t/m 10 zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als eisers 1 t/m 10 en eiser sub 11 wordt afzonderlijk ook [eiser sub 11] genoemd. Gedaagde wordt de curator genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 18 januari 2017 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 27 juli 2017 met de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Swets Information Services B.V. (hierna SIS) is enig aandeelhouder van Swets & Zeitlinger International Holding B.V. die op haar beurt weer enig aandeelhouder is van de vennootschap naar Spaans recht Swets Information Services S.L. (hierna Swets Spanje).
2.2.
SIS is op 23 september 2014 in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator als zodanig.
2.3.
Op 19 november 2014 is Swets Spanje in staat van faillissement verklaard.
2.4.
[eiser sub 1] was in dienst van Swets Spanje. Bij haar faillissement is aan [eiser sub 1] collectief ontslag verleend. Hun arbeidsrelatie is op 4 december 2014 geëindigd.
2.5.
Op 9 december 2014 hebben eisers 1 t/m 10 bij de arbeidsrechtbank te Barcelona een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt tegen Swets Spanje en SIS en hun curatoren. De curator is in deze procedure niet verschenen.
2.6.
Bij vonnis van 10 september 2015 heeft genoemde rechtbank Swets Spanje en SIS hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan eisers 1 t/m 10 van in totaal € 106.298,71 aan achterstallig loon en € 279.810,79 aan schadevergoeding.
3. Het geschil
3.1.
[eiser sub 1] vordert, na vermeerdering van eis – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat:
a. [eiser sub 1] als gevolg van het vonnis d.d. 10 september 2015, gewezen te Barcelona onder no. 321/15, is aan te merken als (gewezen) werknemer van SIS;
b. het achterstallig loon, vermeerderd met 10%, voor zover dat de periode vanaf 23 september 2014 beslaat, een boedelschuld is;
c. de vordering ter zake van uitbetaling van achterstallig loon, vermeerderd met 10% , voor zover dat de periode tot aan 23 september 2014 beslaat, een preferente vordering voor [eiser sub 1] oplevert;
d. de vordering tot schadevergoeding evenzeer een boedelschuld is;
met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
3.2.
Daartoe stelt [eiser sub 1] het volgende. [eiser sub 1] dient te worden aangemerkt als werknemer van SIS omdat moet worden uitgegaan van de Spaanse juridische fictie van een pathologische groep, althans een pathologische eenheid. De rechtbank te Barcelona baseerde de beslissing in het vonnis van 10 september 2015, dat onherroepelijk is geworden, op dit begrip. Het begrip duidt op misbruik van rechtspersoonlijkheid en dus op handelen niet te goeder trouw. Daarom is SIS uit hoofde van het vonnis van de Spaanse rechtbank gehouden om aan eisers 1 t/m 10 € 386.109,50 vermeerderd met rente te betalen. De juridische positie van [eiser sub 11] is gelijk aan die van eisers 1 t/m 10, hij heeft ook achterstallig loon en schadevergoeding van SIS tegoed.
Achterstallig loon van na faillissementsdatum dient te worden aangemerkt als boedelschuld en achterstallig loon van vóór faillissementsdatum als preferente vordering. Ook de toegekende ontbindingsvergoedingen dienen te worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 40 Fw. Dit achterstallig loon is op grond van artikel 3:288 BW ook een preferente vordering.
3.3.
De curator voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 4 lid 1 van de Insolventieverordening (Verordening nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, hierna te noemen: IVO) juncto artikel 6 sub i Rv is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van de onderhavige vordering, omdat deze mede op artikel 40 Fw gegronde vordering rechtstreeks voortvloeit uit de in Nederland geopende faillissementsprocedure en daarmee nauw samenhangt (vgl. HvJ EG 12 februari 2009, C339/07).
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen onder de reikwijdte van artikel 4 lid 1 IVO vallen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in overweging 23 van de preambule van de IVO onder meer is bepaald dat de lex concursus, het recht van de lidstaat waar de faillissementsprocedure is geopend, bepalend is voor alle rechtsgevolgen van de insolventieprocedure, zowel procedureel als materieel, ten aanzien van de betrokken rechtssubjecten en rechtsbetrekkingen. De onderhavige vorderingen vallen hieronder, nu deze tegen de curator zijn ingesteld en dus voortvloeien uit een Nederlandse insolventieprocedure. Dat betekent dat het Nederlandse recht van toepassing is. Anders gezegd: hoewel op grond van het Spaanse vonnis vaststaat dat eisers 1 t/m 10 geldvorderingen hebben op SIS, is voor de faillissementsrechtelijke kwalificatie daarvan als concurrente, preferente of boedelvordering het Nederlandse insolventierecht bepalend.
4.3.
[eiser sub 1] grondt haar vordering als weergegeven in 3.1 onder a, te verklaren voor recht dat zij is aan te merken als gewezen werknemer van SIS, op de in het vonnis van 10 september 2015 toegepaste Spaanse juridische fictie dat Swets Spanje en SIS deel uitmaken van een “pathologische groep”. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in genoemd vonnis niet is geoordeeld dat [eiser sub 1] moet worden aangemerkt als werknemer van SIS. Het dictum bevat alleen een hoofdelijke veroordeling van Swets Spanje en SIS tot betaling van bepaalde geldbedragen aan eisers 1 t/m 10. De verklaring voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser sub 1] en SIS kan op dat vonnis dan ook niet worden gebaseerd.
4.4.
De vorderingen als weergegeven in 3.1 onder b en d betreffen de vraag of de loonvorderingen van na de datum van het faillissement van SIS en de schadevorderingen boedelschulden zijn.
Uitgangspunt is, zoals de Hoge Raad heeft bepaald in het arrest Koot Beheer/Tideman q.q. (ECLI:NL:HR:2013:BY6108), dat op grond van de Faillissementswet boedelschulden (slechts) die schulden zijn die een onmiddellijke aanspraak geven jegens de faillissementsboedel hetzij ingevolge de wet, hetzij omdat zij door de curator in zijn hoedanigheid zijn aangegaan, hetzij omdat zij een gevolg zijn van een handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verplichting.
[eiser sub 1] betoogt dat de loonvorderingen van na de datum van het faillissement van SIS én de schadevergoedingsvorderingen - daar deze moeten worden aangemerkt als ontbindingsvergoeding - op grond van artikel 40 Fw, dus ingevolge de wet, boedelschulden zijn. Artikel 40 lid 2 Fw bepaalt dat vanaf de faillietverklaring loon en met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschulden zijn.
Uit de stellingen van partijen kan evenwel niet worden afgeleid dat tussen partijen een arbeidsverhouding bestond op grond waarvan SIS aan [eiser sub 1] loon verschuldigd was. Naar Nederlands recht kan [eiser sub 1] niet worden aangemerkt als voormalige werknemer van SIS. Zij heeft dan ook geen aanspraak op loon- of premieschulden jegens de boedel op grond van artikel 40 Fw, en dus evenmin op enige ontbindingsvergoeding. De vorderingen vallen evenmin in één van de andere categorieën van het arrest Koot/Tideman. Zij kunnen dan ook niet worden aangemerkt als boedelschulden in het faillissement van SIS, maar hoogstens als concurrente vorderingen.
4.5.
[eiser sub 1] vordert tenslotte voor recht te verklaren dat de loonvorderingen tot aan de faillietverklaring van SIS op 23 september 2014 preferente vorderingen zijn (3.1 onder c). Zij grondt deze vordering op artikel 3:288 BW, waarin onder e is bepaald dat bevoorrechte vorderingen onder meer zijn al hetgeen een werknemer over het lopende en het voorafgaande kalenderjaar in geld op grond van de arbeidsovereenkomst van zijn werkgever te vorderen heeft. Nu [eiser sub 1] evenwel naar Nederlands recht niet wordt aangemerkt als werknemer van SIS heeft zij op grond van deze bepaling geen loonaanspraak jegens haar.
4.6.
Al het voorgaande maakt dat de vorderingen zullen worden afgewezen met veroordeling van [eiser sub 1] in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 288,00 voor vastrecht en € 904,00 (2 punten x tarief € 452,00) voor salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.192,00,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] in de nakosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van de curator begroot op € 131,00 aan nasalaris advocaat, te vermeerderen indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden met, met € 68,00,
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑09‑2017