BNB 2012/126
Fiscale eenheid. Verdragswoonplaats moet voor moeder- en dochtermaatschappij afzonderlijk worden beoordeeld
HR 03-02-2012, ECLI:NL:HR:2012:BT2199, m.nt. C. van Raad
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 februari 2012
- Magistraten
Mrs. Overgaauw, Lourens, Bavinck, Van Loon, Fierstra
- Zaaknummer
10/05383
- Conclusie
A-G Wattel
- Noot
C. van Raad
- LJN
BT2199
- JCDI
JCDI:ADS168022:1
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2012:BT2199, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑02‑2012
ECLI:NL:PHR:2011:BU4681, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 30‑08‑2011
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑01‑2011
- Wetingang
Art. 4 Overeenkomst Nederland-België 1970 t.v.v.d.b.; art. 4 OESO-modelverdrag 1992
Essentie
Fiscale eenheid. Verdragswoonplaats moet voor moeder- en dochtermaatschappij afzonderlijk worden beoordeeld
Samenvatting
Belanghebbende vormt samen met een dochtermaatschappij een fiscale eenheid (oud regime). Zij bezit naast de aandelen in de dochter voornamelijk een vordering op een gelieerde vennootschap. De administratie en de zetel van belanghebbende zijn verplaatst naar het woonadres van de aandeelhouder in België. De feitelijke leiding van de dochtermaatschappij bevindt zich in Nederland. Het hof heeft geoordeeld dat de plaats van de werkelijke leiding van belanghebbende in België was gelegen. De staatssecretaris betoogt in cassatie dat voor de toepassing van art. 4 Overeenkomst Nederland-België 1970 t.v.v.d.b. (hierna: ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.