Ontleend aan rov. 1.1 – 1.5 van het arrest van het Hof Den Haag van 3 mei 2007.
HR, 04-02-2011, nr. 09/04825
ECLI:NL:HR:2011:BO5803
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-02-2011
- Zaaknummer
09/04825
- Conclusie
Mr. J. Spier
- LJN
BO5803
- Roepnaam
Amlin Corporate Insurance/Deutz Aktiengesellschaft - MWM Benelux
Amlin/Deutz
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO5803, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO5803
ECLI:NL:PHR:2011:BO5803, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO5803
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑09‑2009
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
VR 2013/56
JA 2011/39
Uitspraak 04‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Voor aansprakelijkheid producent o.g.v. art. 6:162 BW voor door hem in het verkeer gebracht product niet vereist dat dit product in het algemeen of dat de gehele soort waarvan dit product onderdeel uitmaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd schade veroorzaakt (vgl. bijv. HR 25 maart 1966, NJ 1966, 273).
4 februari 2011
Eerste Kamer
09/04825
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V., voorheen Fortis Corporate Insurance N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. INTERPOLIS N.V.,
gevestigd te Tilburg,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. B.T.M. van der Wiel,
t e g e n
1. de vennootschap naar Duits recht DEUTZ AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
2. MWM BENELUX B.V., voorheen Deutz Benelux B.V. en Deutz Power Systems B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Amlin c.s. en Deutz c.s, verweerster onder 1 ook als Deutz AG.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 176151/HA ZA 02-1055 van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2005;
b. de arresten in de zaak met het rolnummer 05/1078 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 mei 2007, 21 februari 2008 en 16 juni 2009.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof hebben Amlin c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Deutz c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Amlin c.s. toegelicht door mr. B.T.M. van der Wiel voornoemd, en mr. M.P.M. Martens, advocaat bij de Hoge Raad. Voor Deutz c.s. is de zaak toegelicht door mr. J.P. Heering en mr. I.E. Reimert, beiden advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep wegens gebrek aan belang. Indien de Hoge Raad meent dat Amlin c.s. wel belang hebben bij hun vordering tegen Deutz AG, dan strekt de conclusie in zoverre tot vernietiging van de bestreden arresten en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling.
3. Beoordeling van het middel
3.1 n cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Betrokkene 1] heeft bij [A] B.V. (hierna: [A]) een scheepsdieselmotor besteld van het type TBD 616 V16 (hierna: de motor). [A] heeft de motor gekocht van Deutz Power Systems B.V. (voorheen geheten Deutz Benelux B.V. en thans MWM Benelux B.V.), hierna: Deutz Nederland.
(ii) De motoren van voormeld type zijn ontworpen en geproduceerd door Motoren-Werke Mannheim AG (hierna: MWM). Alle rechten en plichten van MWM zijn overgenomen door Deutz AG.
(iii) In 1996 is de motor geïnstalleerd aan boord van het motorschip '[B]'.
(iv) Reeds enkele dagen nadat de motor in gebruik
was genomen, traden storingen op. Eind 1996 is de motor door Deutz Nederland op de werf van [A] gerepareerd.
Op 18 januari 2001 is de motor vastgelopen. De motor is niet meer gerepareerd en is 'total loss' verklaard.
(v) Amlin c.s. zijn de verzekeraars van [betrokkene 1] en hebben hem schadeloos gesteld. Zij worden hierna in navolging van het hof in enkelvoud aangeduid als: Fortis. Fortis is gesubrogeerd in de rechten van [betrokkene 1].
3.2.1 Fortis heeft in dit geding onder meer gevorderd Deutz AG en Deutz Nederland - hierna in navolging van het hof in enkelvoud: Deutz - hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de in verband met het gebruik van de motor geleden schade, op te maken bij staat. Volgens rov. 1.6 van het tussenarrest van het hof van 3 mei 2007 heeft Fortis aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Deutz jegens [betrokkene 1] onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW heeft gehandeld nu het litigieuze door Deutz in het verkeer gebrachte type motor bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is schade veroorzaakt.
3.2.2 In eerste aanleg heeft de rechtbank de voormelde vordering van Fortis afgewezen. In het door Fortis ingestelde hoger beroep heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, in het eerste tussenarrest (van 3 mei 2007) het volgende overwogen:
"2.1 Vooropgesteld dient te worden dat voor het aannemen van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van Deutz als producent, naast andere omstandigheden, niet slechts moet komen vast te staan dat de in dit geval aan [betrokkene 1] geleverde motor in die zin ondeugdelijk was dat deze motor bij normaal gebruik waarvoor hij bestemd was schade heeft veroorzaakt. Daartoe is immers vereist dat het door Deutz in het verkeer gebrachte type in voormelde zin ondeugdelijk is.
2.2 Het hof begrijpt de stellingen van Fortis aldus dat zij zich op het standpunt stelt dat het onderhavige type dieselmotor ondeugdelijk is omdat een motor van dat type bij normaal gebruik voor het doel waarvoor de motor bestemd is - zoals het gebruik dat [betrokkene 1] daarvan maakte - zodanig ernstige storingen vertoont dat ten gevolge van die storingen schade, waaronder tijdverletschade, ontstaat. Indien deze door Fortis gestelde ondeugdelijkheid komt vast te staan (en indien komt vast te staan dat het aan Deutz is toe te rekenen dat zij een ondeugdelijk type in het verkeer heeft gebracht) dan is Deutz jegens [betrokkene 1], respectievelijk Fortis, in beginsel uit onrechtmatige daad aansprakelijk.".
3.2.3 Het hof heeft Fortis vervolgens bij tussenarrest van 21 februari 2008 toegelaten te bewijzen dat "het door Deutz in het verkeer gebrachte type motor TBD 616 in die zin ondeugdelijk was dat een motor van dit type bij normaal gebruik waarvoor het bestemd was schade veroorzaakt". Na getuigenverhoor heeft het hof bij eindarrest het bestreden vonnis bekrachtigd, nu Fortis naar zijn oordeel niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs.
3.3.1 Onderdeel 1.1 van het middel richt zich tegen (de in 3.2.2 weergegeven) rov. 2.1 van het eerste tussenarrest. Het klaagt dat het hof heeft miskend dat voor het aannemen van (onrechtmatigheid in het kader van) productaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW in beginsel voldoende is dat komt vast te staan dat het litigieuze, door Deutz in het verkeer gebrachte, (individuele) product bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is schade veroorzaakt, althans dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat voor aansprakelijkheid is vereist dat het gehele type waarvan het litigieuze product deel uitmaakt in vorenbedoelde zin ondeugdelijk is.
3.3.2 Het onderdeel is terecht voorgesteld. Voor de hier aan de orde zijnde aansprakelijkheid op de voet van art. 6:162 van de producent voor het door hem in het verkeer gebrachte product is niet vereist dat dit product in het algemeen of dat de gehele soort waarvan dit product deel uitmaakt bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd schade veroorzaakt (vgl. bijvoorbeeld HR 25 maart 1966, LJN AC4642, NJ 1966/273; HR 2 februari 1973, LJN AB6726, NJ 1973/315 en HR 6 december 1996, nr. 16137, LJN ZC2221, NJ 1997/219). Door te oordelen dat voor het aannemen van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van Deutz als producent is vereist (niet slechts dat de onderhavige motor, maar) dat het door Deutz in het verkeer gebrachte type - waarmee het hof klaarblijkelijk de gehele soort van door Deutz geproduceerde dieselmotoren van het type TBD 616 V16 op het oog heeft - ondeugdelijk is, is het hof derhalve uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
3.4.1 Onderdeel 2.1 bestrijdt (de hiervoor in 3.2.2 weergegeven) rov. 2.2 van het eerste tussenarrest met de klacht dat het oordeel van het hof dat Fortis zich (uitsluitend) op het standpunt heeft gesteld dat het onderhavige type dieselmotor ondeugdelijk is, berust op een onbegrijpelijke uitleg van de stellingen van Fortis.
3.4.2 Met betrekking tot de desbetreffende stellingen van Fortis en de wijze waarop Deutz daarop is ingegaan, kan aan de gedingstukken in het bijzonder het volgende worden ontleend.
In de inleidende dagvaarding (onder 16) heeft Fortis gesteld dat Deutz een product in het verkeer heeft gebracht dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd was schade veroorzaakt. In de conclusie van antwoord heeft Deutz over deze stelling opgemerkt (onder 30): "Deutz (...) [neemt] daarbij aan dat verzekeraars doelen op de motor, die Deutz aan [A] heeft verkocht en geleverd, die door MWM destijds is gefabriceerd." Omtrent de feitelijke grondslag van de aansprakelijkheid heeft Fortis in de conclusie van repliek onder meer gesteld (onder 76): "Als gevolg van borepolishing vertoonde de motor, reeds enkele dagen na ingebruikneming, zeer ernstige storingen zoals onder meer buitenproportioneel olieverbruik, oververhitting, koelwaterlekkages en viel reeds op 20 november, 6 dagen na de eerste ingebruikneming, tijdens het normale varen, herhaaldelijk stil", en (onder 81): "De motor vertoonde borepolishing als gevolg van diverse productiefouten zijdens de Deutz vennootschappen." In de conclusie van dupliek (onder 45 e.v.) weerspreekt Deutz dat de motor als gevolg van borepolishing de gestelde gebreken vertoonde en dat zijdens haar productiefouten zijn gemaakt.
In de memorie van grieven heeft Fortis onder meer naar voren gebracht (onder 33): "Fortis heeft gesteld en bewijs aangedragen van het feit dat de onderhavige motor van het type TBD 616 bij normaal gebruik in de binnenvaarttanker "[B]" schade heeft veroorzaakt, omdat de motor niet naar behoren functioneerde en keer op keer tijdrovende reparaties noodzakelijk waren, die tot enorme reparatietijden en daarmee gepaard tijdverlet hebben geleid." In de memorie van antwoord (onder 23, p. 26) heeft Deutz onder meer aangevoerd: "In zijn algemeenheid ten aanzien van de TBD 616 doch ook in het bijzonder terzake de motor in kwestie kan niet gesteld worden dat Deutz een product in het verkeer heeft gebracht dat bij normaal gebruik schade veroorzaakt waarvoor zij op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk te stellen is."
De desbetreffende stellingen van Fortis in de gedingstukken laten bezwaarlijk een andere conclusie toe dan dat zij aan haar vordering - in ieder geval ook - ten grondslag heeft gelegd dat de onderhavige motor bij normaal gebruik voor het doel waarvoor deze bestemd was schade veroorzaakt. De omstandigheid dat naar de mening van Fortis de oorzaak van de ondeugdelijkheid van de motor in productiefouten aan de zijde van Deutz moet worden gezocht, hetgeen door Deutz is betwist, maakt dat niet anders.
Het oordeel van het hof, dat erop neerkomt dat Fortis zich uitsluitend erop heeft beroepen dat de gehele soort van dieselmotoren van het type TBD 616 ondeugdelijk is, is dan ook niet begrijpelijk.
De klacht slaagt.
3.5 De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de arresten van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 mei 2007, 21 februari 2008 en 16 juni 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Deutz c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Amlin c.s. begroot op € 498,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 februari 2011.
Conclusie 26‑11‑2010
Mr. J. Spier
Partij(en)
Conclusie inzake
Amlin Corporate Insurance N.V. (voorheen: Fortis Corporate Insurance N.V.) en
Interpolis N.V.
(hierna gezamenlijk: Fortis)
tegen
Deutz Aktiengesellschaft
(hierna: Deutz AG) en
MWM Benelux B.V. (voorheen Deutz Power Systems B.V. en
Deutz Benelux B.V.;
(hierna: Deutz)
(hierna gezamenlijk: Deutz c.s.)
1. Inleiding
1.1
De namen van verschillende partijen zijn in de loop van het geschil meermalen veranderd. In cassatie figureert als eerste eiseres Amlin, volgens de cassatiedagvaarding voorheen anders genaamd. Bewijsstukken van deze beweerde naamswijziging zijn niet overgelegd. Verweersters maken daar geen punt van; integendeel (s.t. onder 6). Ik ga daarom van de juistheid van deze stelling uit.
1.2
In 's Hofs in cassatie bestreden eindarrest worden de rechtsvoorgangers van Deutz anders aangeduid dan in de cassatiedagvaarding. Een verklaring daarvoor ontbreekt. Ook hier maken verweersters geen punt van. Ik ga er daarom maar aan voorbij nu als tweede verweerster is gedagvaard de BV die ook in 's Hofs (eind)-arrest wordt genoemd.
2. Feiten1.
2.1
[Betrokkene 1] heeft bij [A] B.V. (hierna: [A]) een scheepsdieselmotor besteld, type T.B.D. 618 V16,2. met een vermogen van 814 kw/1800 rpm. De motor is in november 1996 aan boord van het motorschip ‘[B]’ geïnstalleerd.
2.2
[A] heeft de motor gekocht van Deutz (Nederland). De motoren van genoemd type zijn ontworpen en geproduceerd door Motoren-Werke Mannheim AG (verder: MWM). Deutz AG heeft alle rechten en plichten van de inmiddels opgeheven, althans niet meer actieve, MWM overgenomen.
2.3
MWM heeft op de motor een fabrieksgarantie van twee jaar gegeven. Op 25 februari 1998 is de door MWM afgegeven fabrieksgarantie door Deutz (Nederland) tot 1 januari 2001 verlengd.
2.4
De motor vertoonde reeds enkele dagen na ingebruikneming storingen. Eind november 1996 is de motor op de werf van [A] hersteld. De werkzaamheden zijn uitgevoerd door Deutz (Nederland). De motor is op 18 januari 2001 vastgelopen. De vastgelopen motor is niet gerepareerd en is ‘total loss’ verklaard.
2.5
Fortis is gesubrogeerd in de rechten van [betrokkene 1].
3. Procesverloop
3.1
Op 8 februari 2002 heeft Fortis Deutz AG en (thans kennelijk) Deutz gedagvaard voor de Rechtbank Rotterdam en gevorderd vergoeding van de schade die zij heeft geleden in verband met het gebruik van de onder 2.1 genoemde motor, op te maken bij staat. Grondslag voor de vordering is art. 6:162 BW.
3.2
In haar vonnis van 6 april 2005 heeft de Rechtbank de vordering afgewezen. Na een weergave van de stellingen van Fortis (rov. 5.6) heeft zij geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is (rov. 5.8); dat is tussen partijen in confesso. Het in het verkeer brengen van een product dat bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd schade berokkent, is onrechtmatig (rov. 5.9). Ook uitgaande van de stellingen van Fortis kan niet gezegd worden dat de door Deutz c.s. in het verkeer gebrachte motor onveilig is omdat het ‘in de rechtspraak’ bij onveilige produkten veeleer gaat om producten die bij normaal gebruik onmiddellijk gevaar, veelal voor leven en gezondheid, opleveren (rov. 5.10).
3.3
Fortis heeft hoger beroep ingesteld dat door Deutz c.s. is bestreden.
3.4.1
In zijn arrest van 3 mei 2007 heeft het Hof 's‑Gravenhage geoordeeld dat Fortis aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat Deutz c.s. jegens [betrokkene 1] onrechtmatig hebben gehandeld in de zin van art. 6:162 BW nu het litigieuze door Deutz c.s. in het verkeer gebrachte type motor bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd schade veroorzaakt (rov. 1.6). Ten gronde overweegt het Hof:
‘2.1
(…) dat voor het aannemen van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van Deutz als producent, naast andere omstandigheden, niet slechts moet komen vast te staan dat de in dit geval aan [betrokkene 1] geleverde motor in die zin ondeugdelijk was dat deze motor bij normaal gebruik waarvoor hij bestemd was schade heeft veroorzaakt. Daartoe is immers vereist dat het door Deutz in het verkeer gebrachte type in voormelde zin ondeugdelijk is.’
3.4.2
Na nogmaals te hebben gememoreerd dat Fortis zich op het standpunt heeft gesteld dat het onderhavige type dieselmotor ondeugdelijk is (rov. 2.2), draagt het Hof Fortis bewijs op ‘als bedoeld in rechtsoverweging 3.2’. In rov. 3.2 rept het Hof van de stelling ‘dat het litigieuze type dieselmotor ondeugdelijk is’.
3.5
Nadat partijen zich hebben uitgelaten over ‘de bewijsmiddelen’ draagt het Hof in zijn arrest van 22 februari 2008 Fortis te bewijzen op ‘dat het door Deutz in het verkeer gebrachte type motor (…) in die zin ondeugdelijk was dat een motor van dit type bij normaal gebruik waarvoor hij bestemd was schade veroorzaakt’.
3.6
In zijn arrest van 16 juni 2009 heeft het Hof Fortis niet geslaagd geacht in het te leveren bewijs. Het Hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd.
3.7
Fortis heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen 's Hofs arresten van 3 mei 2007, 21 februari 2008 en 16 juni 2009. Deutz c.s. hebben het beroep bestreden. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht.
4. Formele en inhoudelijke problemen à la barbe van de klachten
4.1
Het Hof veegt verweersters tot cassatie op één hoop en duidt beide aan als ‘Deutz’.3. Ook eisers tot cassatie bezondigen zich hieraan.
4.2
Uit 's Hofs in cassatie niet bestreden vaststellingen valt het volgende af te leiden:
- a.
de producent (MWM) is inmiddels ‘opgeheven’, althans heeft Deutz AG zijn verplichtingen overgenomen (zie onder 2.2);
- b.
de rol van Deutz is niet goed uit de verf gekomen. Waar het Hof in zijn eerste tussenarrest spreekt van Deutz Nederland wordt blijkens het kopje bedoeld Deutz Benelux, later (klaarblijkelijk) Deutz Power Systems genaamd. Deze Deutz is geen producent, maar heeft een fabrieksgarantie verlengd. Bovendien heeft zij de motor verkocht aan (klaarblijkelijk) degene die deze op zijn beurt heeft verkocht aan en geïnstalleerd bij [betrokkene 1] in wier rechten Fortis is getreden (zie onder 2.2 en 2.3).
4.3
De vordering is, in 's Hofs in cassatie niet bestreden weergave in rov. 1.6 van het eerste tussenarrest, niet (mede) gebaseerd op de verlenging van de fabrieksgarantie. Deze kan daarom verder buiten beschouwing blijven. Ook tegen Deutz is de vordering — in's Hofs zojuist genoemde weergave — ingesteld als producent. Met de beste wil van de wereld kan ik de juridische basis daarvoor niet bevroeden, zelfs niet als men zou willen aannemen dat de verkoper van de verkoper van de benadeelde ([A]) onder omstandigheden als producent in de zin van art. 6:162 BW kan fungeren. Zelfs als hier per analogiam art. 6:187 lid 4 BW zou worden toegepast, dan zou dat Fortis niet kunnen baten omdat klip en klaar was wie de producent was; zie onder 2.3. Daarom mist Fortis bij haar cassatieberoep tegen Deutz ieder belang. Het beroep dient daarom in zoverre te worden verworpen.4.
4.4
Wanneer men recht in de leer is voldoet het middel ten opzichte van Deutz AG niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. Immers wordt niet aangegeven waarom deze AG aansprakelijk zou kunnen zijn als producent. Ingevolge 's Hofs in cassatie niet bestreden oordeel, neergeslagen in rov. 1.6 van zijn eerste tussenarrest, is dat de enige door Fortis aangevoerde grondslag. Bij een erg strikte opvatting van art. 407 lid 2 Rv. valt daarmee het doek over dit deel van het cassatieberoep.
4.5
Maar ook bij een welwillender opvatting over art. 407 lid 2 Rv. is het beroep m.i. tot mislukken gedoemd. Volgens 's Hofs in cassatie niet bestreden vaststelling, verwoord onder 4.2 sub a, is Deutz AG geen producent, maar heeft zij de verplichtingen van de voormalige producent overgenomen. Dat laatste kan een basis vormen voor aansprakelijkheid in het geval de werkelijke producent aansprakelijk zou zijn geweest. Maar het is geen fundament om Deutz AG, die immers zelf geen producent was, wél aan te spreken als producent. Ook te haren opzichte is de vordering, zoals deze naar in cassatie vaststaat is vormgegeven, daarom tot mislukken gedoend. Daarom heeft Fortis ook geen belang bij haar klachten tegen 's Hofs arrest met betrekking tot de aansprakelijkheid van Deutz AG. Art. 25 Rv. biedt hier m.i. geen soelaas omdat op basis van de door Fortis aan de vordering tegen Deutz AG ten grondslag gelegde feiten geen aansprakelijkheid bestaat, ook niet met aanvulling van de rechtsgronden die er immers niet zijn. Hierbij valt te bedenken dat Fortis geen klacht heeft gericht tegen 's Hofs vaker genoemde weergave van de grondslag van de vordering.
4.6
Hierna ga ik er veronderstellenderwijs vanuit dat Fortis wél belang heeft bij haar klachten voor zover het gaat om Deutz AG. De ondeugdelijkheid van de vordering tegen Deutz springt m.i. zo zeer in het oog dat ik daarop niet nader inga. Hierna spreek ik daarom alleen over de vordering tegen Deutz AG.
5. Bespreking van de klachten
5.1
De klachten richten zich tegen rov. 2.1–2.3 van het arrest van 3 mei 2007, rov. 1–2 van het arrest van 21 februari 2008 en rov. 8 van het arrest van 16 juni 2009.
5.2
Onderdeel 1 kant zich tegen de door het Hof gehanteerde maatstaf voor productaansprakelijkheid op de voet van art. 6:162 BW. Subonderdeel 1.1 klaagt dat het Hof in rov. 2.1 van het eerste tussenarrest een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Onjuist zou zijn 's Hofs oordeel dat niet slechts moet komen vast te staan dat de specifieke motor in die zin ondeugdelijk was dat deze bij normaal gebruik waarvoor het bestemd was schade heeft veroorzaakt, maar dat vereist is dat het in het verkeer gebrachte type motor in die zin ondeugdelijk is.
5.3
Het Hof overweegt in rov. 2.1 het volgende:
‘(…) dat voor het aannemen van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van Deutz als producent, naast andere omstandigheden, niet slechts moet komen vast te staan dat de in dit geval aan [betrokkene 1] geleverde motor in die zin ondeugdelijk was dat deze motor bij normaal gebruik waarvoor hij bestemd was schade heeft veroorzaakt. Daartoe is immers vereist dat het door Deutz in het verkeer gebrachte type in voormelde zin ondeugdelijk is.’
5.4
Mede in het licht van rov. 2.3 en het probandum van dit arrest, het probandum van 's Hofs tweede tussenarrest en rov. 2, 3 en 7 van het eindarrest is m.i. niet aan redelijke twijfel onderhevig dat het Hof meent dat voor de ingeroepen aansprakelijkheid niet voldoende is dat ‘slechts’ de litigieuze motor — kort gezegd — ondeugdelijk was.
5.5.1
Het anders luidende betoog in de s.t. van mrs Heering en Reimert acht ik niet juist. Zij gaan immers geheel voorbij aan 's Hofs onder 5.4 genoemde oordelen.
5.5.2
Maar zelfs als daaraan voorbij zou mogen worden gegaan (al zie ik niet in waarom), dan is rov. 1.6, waarop zij zich uitsluitend beroepen, m.i. niet voldoende redengevend voor hun benadering. Het komt — met na te noemen kanttekening — niet aan op de grondslag van de vordering maar op 's Hofs rechtsoordeel ten deze.
5.6
Dat brengt ons bij de klacht ten gronde.
5.7.1
Tegen een productaansprakelijkheid als door Fortis bepleit zou a prima vista kunnen worden ingebracht dat de producent verdergaand aansprakelijk zou kunnen zijn dan de leverancier op de voet van art. 7:21 BW. Voor de meest voor de hand liggende samenloop tussen contractuele en delictuele aansprakelijkheid is daartegen een dam opgeworpen in het arrest Inno/Sluis.5.
5.7.2
Daarmee zijn evenwel niet noodzakelijkerwijs alle complicaties van tafel. In voorkomende gevallen zou voor de rechtstreekse aansprakelijkheid van de producent van belang kunnen zijn wat tussen verkoper en koper is afgesproken, welke informatie de koper heeft gevraagd en gekregen, welke (specifieke) wensen de koper heeft geuit en wat zich verder op het stuk van bijvoorbeeld klachten over het product en/of reparaties heeft voorgedaan. De koper zal op dat punt zeker niet steeds genegen zijn om alle nuttige (en voor een goede beoordeling van de zaak nodige) gegevens te verstrekken, terwijl de verkoper niet steeds zal willen meewerken om de nodige gegevens boven water te krijgen. Met name niet wanneer dat voor hem nadelig zou kunnen uitpakken.6.
5.8.1
Een ander argument tegen een ruime productaansprakelijkheid op de voet van art. 6:162 BW zou kunnen zijn gelegen in het volgende. Aanvaarding van een ruime productaansprakelijkheid behoeft in louter nationale settingen niet zonder meer problematisch te zijn. In een internationale context kan dat evenwel anders liggen. Nederlandse producenten zouden, indien buitenlandse rechters deze leer zouden aanvaarden, allicht gemakkelijk rechtstreeks kunnen worden aangesproken in andere landen. Zeker voor minder grote ondernemingen is dat potentieel problematisch, al was het maar omdat zij allicht niet goed weten wie in andere landen geschikte advocaten zijn, terwijl zij dat evenmin gemakkelijk kunnen achterhalen.7. Bovendien slepen geschillen in sommige landen (ook binnen de EU) schier eindeloos voort en/of zijn procedures kostbaar. Bij andere potentiële complicaties sta ik niet stil omdat een politiek gegeven is dat vertrouwen bestaat in de rechtspraak in alle landen waarmee executieverdragen bestaan.8.
5.8.2
Ik wijs hierop omdat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat een ruime uitleg van productaansprakelijkheid door Uw Raad zou kunnen fungeren als een bron van inspiratie voor andere (cassatie)rechters. Eens te meer omdat het HvJ EU heeft geoordeeld dat de richtlijn productaansprakelijkheid slechts ziet op gevallen die daardoor worden bestreken. Dat brengt mee dat het voor andere, niet door die richtlijn bestreken, gevallen mogelijk is het nationale recht uit te leggen overeenkomstig de niet toepasselijke richtlijn.9.
5.9.1
In zijn dissertatie uit 1974 heeft Schut een onderverdeling gemaakt naar mogelijke fouten van de producent:10.
- a.
ontwerpgebreken of constructiefouten;
- b.
productiefouten (fabricage-, montage, assemblage- en controlefouten) en
- c.
instructiefouten.
5.9.2
Ontwerp- (a) en instructiefouten (c) betreffen alle exemplaren van een soort product. Bij productiefouten (b) is één exemplaar of een aantal exemplaren gebrekkig (door Schut aangeduid als ‘de zogenaamde uitschieters’).
5.10.1
Deze onderverdeling is thans vrij gangbaar. Maar daarbij dient men wel te bedenken dat de meeste auteurs haar maken in het kader van de in casu niet (in elk geval niet rechtstreeks) toepasselijke regeling neergeslagen in art. 6:185 e.v. BW.11.
5.10.2
Andere auteurs wijzen met name ook op de situatie dat één exemplaar ondeugdelijk is.12.
5.10.3
Naar ik begrijp menen de meeste auteurs dat voldoende is dat één of meer producten, behorend tot een bepaald type of soort, ondeugdelijk zijn.13.
5.11.1
Ook uit de jurisprudentie van Uw Raad komt naar voren dat productaansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad mogelijk is bij één gebrekkig exemplaar.14. Reeds in het Moffenkit-arrest overwoog Uw Raad15.:
‘dat (…) het te dezen geen verschil maakt of het door HIM in de handel gebrachte materiaal in het algemeen, dan wel enkel het voor dit werk geleverde ondeugdelijk was (…).’
5.11.2
Opmerking verdient dat het in deze zaak — en in verschillende andere hierna genoemde zaken — gaat om schade (de facto) geleden door een niet-consument.
5.11.3
Volledigheidshalve stip ik nog aan dat voor de onrechtmatigheid in deze zaak nodig was dat onder meer de afnemer was afgegaan op openlijke reclame van de fabrikant. Voor de vraag waarom het ons thans te doen is, is dat evenwel niet van belang.
5.12.1
Ook in het Lekkende kruik-arrest16. heeft Uw Raad de door Fortis verdedigde opvatting omarmd:
‘(…) dat immers de hierboven omschreven gedachtengang (van het Hof, A-G) geheel is afgestemd op bedkruiken in het algemeen of op bedkruiken van de door Jumbo geproduceerde soort — t.w. bedkruiken voorzien van een patentsluiting — in het algemeen, terwijl de Gemeente aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd ‘dat het niet goed sluiten van de warmwaterkruik geweten moet worden aan het slecht op elkaar passen van de schroefdraad in de schroefdop en de schroefdraad op de zitting (in de hals van de kruik), waardoor de kruik in horizontale stand neergelegd na verloop van enige tijd is gaan lekken’, zulks in overeenstemming met de in het genoemde TNO-rapport in het bijzonder m.b.t. het onderhavige geval getrokken conclusie ‘dat de oorzaak van het ongeval moet worden gezocht in het slecht op elkaar passen van de schroefdraad in de schroefdop en de schroefdraad op de zitting’;
dat de klacht, dat het Hof aan het door de Gemeente tot de fabrikant gerichte verwijt ten aanzien van het als oorzaak van het ongeval gestelde concrete gebrek van de onderhavige kruik onvoldoende aandacht heeft besteed, dus terecht is voorgesteld’.
5.12.2
Geheel in lijn hiermee wordt verderop geoordeeld, in het kader van het aan de fabrikant te maken verwijt, dat het niet aankomt op ‘bedkruiken in het algemeen of op bedkruiken van de door Jumbo geproduceerde soort in het algemeen’.17.
5.12.3
Voor de goede orde zij vermeld dat het in deze zaak ging om een vordering van de Gemeente die de ziektekosten van de benadeelde had vergoed.18.
5.13
Ook in het arrest Vrumona/Leebeek19. ging het om productaansprakelijkheid op de voet van art. 6:162 BW ten aanzien van één (beweerdelijk) gebrekkig flesje Pepsi Cola. In het arrest Du Pont de Nemours/Hermans was voor productaansprakelijkheid evenmin een vereiste dat de hele soort ondeugdelijk was.20.
5.14
's Hofs rechtsoordeel wordt door het middel daarom terecht bestreden. Daaraan doet niet af dat dit, zoals hiervoor geschetst onder 5.7 en 5.8, in bepaalde gevallen problemen kan veroorzaken voor de producent.
5.15
Subonderdeel 1.2 strekt ten betoge dat het Hof heeft aangenomen dat er in deze zaak ruimte is voor een uitzondering op de maatstaf dat het individuele in het verkeer gebrachte product bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd schade veroorzaakt. Deze klacht mist feitelijke grondslag omdat er geen enkele aanwijzing is dat het Hof een dergelijke opvatting huldigt.
5.16
Onderdeel 2.1 richt zich tegen 's Hofs weergave van de stellingen van Fortis door het Hof, voor zover het Hof in rov. 2.2 van het eerste tussenarrest meent dat Fortis zich op het standpunt stelt dat (vereist is dat) het onderhavige type dieselmotor ondeugdelijk is:
‘Het hof begrijpt de stellingen van Fortis aldus dat zij zich op het standpunt stelt dat het onderhavige type dieselmotor ondeugdelijk is omdat een motor van dat type bij normaal gebruik voor het doel waarvoor de motor bestemd is — zoals het gebruik dat [betrokkene 1] daarvan maakte — zodanig ernstige storingen vertoont dat ten gevolge van die storingen schade, waaronder tijdverletschade, onstaat. (…)’
5.17
Tegen de weergave van de grondslag van haar vordering in rov. 1.6 is geen klacht gericht. Het Hof geeft deze als volgt weer:
‘Aan haar vordering legt zij, kort gezegd, ten grondslag dat Deutz jegens [betrokkene 1] onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW heeft gehandeld nu het litigieuze door Deutz in het verkeer gebrachte type motor bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd, schade veroorzaakt.’
5.18
Bij de beoordeling van de hier besproken klacht moet er daarom van worden uitgegaan dat 's Hofs weergave in rov. 1.6 juist is.
5.19
Bedoelde weergave is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Wanneer men de nadruk legt op het woordje ‘type’ dan dringt de conclusie zich op dat het Hof meent dat ook Fortis van oordeel is dat voor aansprakelijkheid vereist is dat het type (in de zin van: de hele soort) ondeugdelijk is. Het daarvoor gebezigde woordje ‘litigieuze’ kán in andere zin worden verstaan, des dat het Fortis vooral te doen is om het species van de soort (genoemd onder 2.1). Ik zeg met nadruk dat die lezing mogelijk is, want ‘litigieuze’ kan ook doelen op het type motor zoals bedoeld onder 2.1.
5.20
Het niet bestrijden van rov. 1.6 is zeker niet onproblematisch, maar het behoeft Fortis m.i. niet op te breken wanneer onderdeel 2.1 zou slagen. Als haar stellingen niet zo konden worden verstaan als het Hof in rov. 2.2 van het eerste tussenarrest heeft geoordeeld, dan moet dat eveneens gelden voor de weergave daarvan in rov. 1.6.
5.21.1
De geëerde steller van het onderdeel onderkent dat de stellingen van Fortis zeker niet allemaal behulpzaam zijn voor het slagen van de onderhavige klacht. In de laatste alinea voert hij met juistheid aan dat ten minste een deel van haar stellingen vooral — zoal al niet geheel — ziet op het ‘type’ in de zin van ‘het soort’.
5.21.2
Dat laatste geldt m.i. met name ook voor de in het onderdeel genoemde stellingen c, e, f, g, h (voor zover al relevant) waarvan mij niet duidelijk is waarom zij Fortis te stade zouden kunnen komen. De relevantie van de stellingen b en j is mij in dit kader evenmin duidelijk. Noch ook springt in het oog wat in het onderhavige verband de betekenis is van de in de inleiding op het middel geponeerde stellingen onder 5, waarop de laatste alinea van het onderdeel beroep doet.
5.21.3
Fortis zal het dus in mijn ogen moeten hebben van de stellingen weergegeven onder a, d en i, afgezet tegen de rest van haar (op dit punt) niet bijster heldere betoog.
5.22.1
Ik begin met dit laatste. In de processtukken wordt gesproken van ‘de (onderhavige) motor’, ‘deze motor’ of ‘een product’. Daarmee kan zowel op het type als op de concrete motor worden gedoeld.21. Ook ‘problemen in de constructie’ kunnen op één motor of op alle motoren zien.22. Fortis spreekt onder meer van fouten in de ontwikkeling, constructie, productie en bij het testen en laat meestal in het midden op welke fout nauwkeurig wordt gedoeld. Bij wege van voorbeeld:
‘(…) in verband met de ontwikkeling en/of de constructie van de motor en/of de keuze van de grondstoffen en/of het onderhoud van de productiemachines en/of de controle van de uitgaande producten en/of is de motor type TBD 616 V16 voor marktintroductie onvoldoende getest en/of heeft distributeur onjuiste instructies met betrekking tot de te gebruiken motorolie verstrekt en/of werd de motor niet op tijd uit de markt genomen.’23.
5.22
Fortis heeft erop gewezen dat het gaat om een fout in de ontwikkeling en constructie en dat de motor voor de marktintroductie onvoldoende is getest.24. Verder heeft zij aangevoerd dat de motor ‘niet geschikt is’ om als voorstuwingsinstallatie in een binnenvaarttanker zoals de [B] dienst te doen.25. Door het gebruik van de woorden ‘niet geschikt’ lijkt Fortis haar pijlen te richten op het type (soort) motor. Voorts heeft Fortis te berde gebracht dat de motor oorspronkelijk niet bedoeld was voor de binnenscheepvaart en daar inmiddels ook niet meer wordt toegepast.26. Ten slotte heeft zij beklemtoond dat deze motor ook in andere schepen voor problemen zorgde, dat de gebruikers van de motor als proefkonijn werden gebruikt, dat de koper mag verwachten dat de fabrikant de motor voor marktintroductie afdoende heeft getest en dat Deutz de motor uit de markt had moeten halen.27. Al deze stellingen zijn koren op de molen van 's Hofs interpretatie.
5.23.1
Daarmee is evenwel nog niet gezegd dat het Hof in de processtukken niet mede een beroep op de gebrekkigheid van de concrete motor had moeten lezen als grondslag voor de vordering. Dat Fortis ook de problemen met de concrete motor aanvoert, is in dit kader immers niet zonder meer doorslaggevend. Ook bij een beroep op een ondeugdelijk type motor moet (in beginsel) immers worden aangevoerd dat de concrete motor schade heeft toegebracht.
5.23.2
Ik gaf al aan dat Fortis het zal moeten hebben van haar stellingen genoemd onder a, d en i. Ik loop deze langs. Daarbij ga ik zonder verdere vermelding voorbij aan stellingen waarvan voor zich spreekt dat ze niet ter zake doen.
5.24
Op talloze plaatsen rept Fortis expliciet over problemen met/aan de onderhavige motor.28. Maar dat gebeurt niet kenbaar in het kader van de grondslag van haar vordering met uitzondering van één niet volledig duidelijke passage in de mvg onder 25.
5.25.1
Gezien de grote vrijheid die de feitenrechter heeft bij de uitleg van processtukken ben ik geneigd te menen dat 's Hofs oordeel de toets der cassatiekritiek kan doorstaan. Een ander oordeel was mogelijk geweest, maar dat is niet beslissend.
5.25.2
Hoewel niet doorslaggevend, zou nog enig gewicht in de schaal kunnen leggen de omstandigheid waarop Deutz c.s. in hun s.t. onder 22 wijzen: Fortis heeft na het eerste tussenarrest geen bezwaar gemaakt tegen de door het Hof gegeven uitleg van haar stellingen.29.
5.25.3
Dit alles brengt mee dat het onderdeel m.i. faalt.
5.26
Het mislukken van onderdeel 2.1 breekt Fortis evenwel niet op omdat onderdeel 2.2 slaagt. Daarin wordt aangevoerd dat het Hof ten onrechte en/of zonder toereikende motivering heeft verzuimd om op grond van art. 25 Rv. ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen. Volgens Fortis had het Hof moeten onderzoeken of Fortis terzake van het gebrek aan de concrete motor, met toepassing van de juiste maatstaf (dat het individuele in het verkeer gebrachte product bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het is bestemd schade veroorzaakt) haar vordering tegen Deutz AG geldend kon maken.
5.27
Hoe men de hiervoor besproken stellingen van Fortis ook leest, er is geen grond te veronderstellen dat zij haar vordering uitsluitend heeft willen baseren op de ondeugdelijkheid van het type (in de zin van: het genus) motor. Daarom kon het Hof niet volstaan met beoordeling van de juridische grondslag van de vordering zoals het deze heeft verstaan.30.
5.28
Resteren de klachten onder iii en iv. Volgens onderdeel iii heeft het Hof Fortis ten onrechte met het bewijs van de ondeugdelijkheid van het type motor belast.
5.29
Een complicatie bij deze klacht is al aanstonds dat het onderdeel niet bestrijdt dat Fortis op dit punt een bewijsaanbod heeft gedaan (rov. 2.3 van het eerste tussenarrest, al staat het er niet met zoveel woorden).
5.30
Hoe dat zij: het ligt voor de hand, zoals het onderdeel kennelijk en terecht veronderstelt, aan te nemen dat het Hof deze bewijsopdracht heeft gegeven omdat het ervan uitging dat aansprakelijkheid van Deutz AG alleen zou bestaan als het type van de onderhavige motor ondeugdelijk zou zijn. Zo bezien, bestond voor zo'n bewijsopdracht geen grond omdat deze omstandigheid, zoals we hiervoor zagen, niet beslissend is.
5.31
Anderzijds is de vraag of een type ondeugdelijk is allerminst zonder belang. Is de hele soort ondeugdelijk en is schade geleden die (gemeenlijk) uit deze ondeugdelijkheid voortvloeit, dan is daarmee bijna per definitie het bewijs geleverd dat ook de motor waarover de procedure gaat ondeugdelijk was. Dat is evenwel niet noodzakelijkerwijs het geval, met name niet als door een (onbedoelde) productiefout een concrete motor wél deugdelijk zou zijn. Maar Deutz AG heeft op dat punt niets gesteld zodat we deze vrij theoretische mogelijkheid kunnen ecarteren.
5.32
Het Hof heeft — in cassatie niet bestreden, allicht vanwege het hoge feitelijke gehalte van dat oordeel — overwogen dat ‘op geen enkele wijze’ is komen vast te staan dat het type (genus) motor ondeugdelijk was (rov. 3 van het eindarrest).
5.33
Uit proces-economische overwegingen is er m.i. veel voor te zeggen om dit deel van de rechtsstrijd af te sluiten om te voorkomen dat na verwijzing opnieuw een strijd ontbrandt over de vraag of de hele soort wellicht ondeugdelijk was.
5.34
Hoewel de klacht strikt genomen slaagt, geef ik er de voorkeur aan deze als ongegrond af te doen. Maar daarbij ware, ter vermijding van mogelijk misverstand, de kanttekening te plaatsen dat door de verwijzingsrechter alsnog zal moeten worden onderzocht of de onderhavige motor ondeugdelijk was en zo nodig of dat gebrek valt te herleiden tot een productiefout.
5.35
Onderdeel 4 slaagt eveneens. Dat behoeft geen verdere toelichting.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep van Fortis omdat een juridische grondslag voor haar vordering, zoals deze door het Hof — in cassatie niet bestreden — is verstaan, ontbreekt zodat Fortis belang bij haar klachten mist.
Mocht de Hoge Raad evenwel menen dat Fortis wél belang heeft bij haar vordering tegen Deutz AG, dan strekt de conclusie in zoverre tot vernietiging van de bestreden arresten en tot verwijzing van de zaak ter verdere behandeling.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑11‑2010
In het eerste tussenarrest staat in plaats van 616 nummer 618.
Zie de kopjes van zijn arresten.
HR 9 juli 2010, LJN: BM2337, RvdW 2010, 835 rov. 4.1.2.
HR 21 april 2006, NJ 2006, 272, LJN AW 2582.
Ten dele heeft Uw Raad dat probleem al opgelost in HR 25 maart 1966, NJ 1966, 279 GJS, LJN AC4642 in het oordeel met betrekking tot het derde middel.
In voorkomende gevallen speelt dat probleem trouwens ook in ons land.
Daaraan doet niet af dat uit EU-rapportages genoegzaam blijkt dat in sommige gevallen reden bestaat voor enige zorg.
HvJ EU 4 juni 2009 (Somer/Dalkia en Ace Europe), C-285/08, Jurispr. 2009 I-4733.
G.H.A. Schut, Productenaansprakelijkheid (1974) blz. 19.
R.P.J. Huygen, ‘Productaansprakelijkheid’, WPNR 5766 (1985), p. 827 e.v.; H.G. Punt, Produktenaansprakelijkheid, De voorgestelde regeling in het BW, (1988) blz. 19 e.v.; A.J.O. baron van Wassenaer van Catwijck, Productaansprakelijkheid in Europees verband (1991) blz. 35 e.v.; R.J.J. Westerdijk, Produktenaansprakelijkheid voor software, Beschouwingen over de aansprakelijkheid voor informatieprodukten (1995) blz. 219 e.v.; L. Dommering-van Rongen, Productaansprakelijkheid, Een rechtsvergelijkend onderzoek (2000) blz. 50 e.v.; D.W.F. Verkade, M.Ph. van Sint Truiden en J.F.C. Maassen, Product in gebreke (1990) blz. 63 e.v.; Asser/Hartkamp 4-III (2006), nr. 205; Onrechtmatige Daad (C.J.J.M. Stolker), art. 6:186 BW aant. 2
G.M.F. Snijders, Produktveiligheid en aansprakelijkheid (1987) blz. 152; vermoedelijk in gelijke zin J.M. Barendrecht en J.H. Duyvensz, Productenaansprakelijkheid tegenover niet-consumenten, WPNR 6390 blz. 118; deze auteurs besteden ook aandacht aan rechtsvergelijking.
Expliciet Snijders, a.w. blz. 152.
In die zin reeds het Ford-arrest van het Hof Amsterdam (van 27 juni 1957, NJ 1958, 104, rov. 12): ‘(…) het in casu niet gaat om een eigenschap van Fordauto's tengevolge van een nog onvolkomen techniek, maar om een zeer bepaald aanwijsbare fabricagefout aan het litigieuze onderdeel, een kunstfout dus, waardoor nu eenmaal een ernstig ongeluk is veroorzaakt. (…)’.
HR 25 maart 1966, NJ 1966, 279 GJS, LJN AC4642, aan het einde van de bespreking van het eerste middel.
HR 2 februari 1973, NJ 1973, 315 HB (LJN AB 6726); de bespreking van het derde middel.
Dat wordt, vooral in een kader dat er thans niet toe doet, nader uitgewerkt in de daarop volgende rov.
Zie conclusie A-G Berger.
HR 24 december 1993, NJ 1994, 214, LJN ZC1197.
HR 6 december 1996, NJ 1997, 219, LJN ZC2221.
Zie bijvoorbeeld: inl. dagv. sub 16; cvr sub 75; mvg onder 12 en 14.
Punt 37 mvg.
Cvr onder 81.
Mvg onder 14 en 34.
Cvr onder 91 en mvg onder 10.
Memorie na enquête sub 4 en 5.
O.m. cvr sub 37 en 82; 6 akte houdende uitlating producties van 5 februari 2003 sub 6; mvg sub 5, 11, 14 en 36.
Inl. dagv. onder 4–6 en 16; cvr onder 5, 76; akte uitlating van 5 februari 2003 sub 7 en 9; mvg sub 7, 9 en 33 (de overige in de noten 16 en 21 bij het onderdeel genoemde nummers wijzen veeleer in andere richting); antwoordakte van 20 april 2006 sub 23–25 en 41.
Punt 22 s.t.
HR 15 februari 2002, NJ 2002, 228.
Beroepschrift 11‑09‑2009
Heden, de [elfde] september tweeduizendnegen, ten verzoeke van de naamloze vennootschappen:
- 1.
Amlin Corporate Insurance N.V.(voorheen geheten Fortis Corporate Insurance N.V.) gevestigd te Amstelveen; en
- 2.
Interpolis N.V., gevestigd te Tilburg,
beide te dezer zake woonplaats kiezende aan het Noordeinde 33 te (2514 GC) 's Gravenhage, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. R.S. Meijer die door mijn verzoeksters tot hun advocaat wordt gesteld en aangewezen om als zodanig in de hieronder te noemen cassatieprocedure voor hen op te treden,
heb ik,
[Gerardus Johannes Maria Wouters,
als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Johannes Helenus Hubertus Heger, gerechtsdeurwaarder te 's Gravanhage, kantoorhoudende te 's‑Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg 115 en mitsdien beiden ten deze woonplaats hebbende aldaar;]
AAN:
- 1.
de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging Deutz Aktiengesellschaft, gevestigd te Keulen, Duitsland;
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MWM Benelux B.V. (voorheen Deutz B.V. resp. Deutz Power Systems B.V.), gevestigd te Rotterdam,
die in de vorige instantie woonplaats hebben gekozen bij hun procesadvocaat mr. E. Grabandt, kantoorhoudende aan de Parkstraat 107 te (2514 JH) 's Gravenhage, mitsdien conform art. 63 Rv aan die gekozen woonplaats mijn exploot doende en voor elk van de gerekwireerden een afschrift dezes latende aan:
[Mw Y. de Zeeuw, aldaar werkzaam]
AANGEZEGD:
dat mijn verzoeksters (hierna tezamen, in enkelvoud: ‘Fortis’) cassatieberoep instellen tegen de arresten van het Gerechtshof te Den Haag, gewezen onder rolnummer 05/1078 en uitgesproken op 3 mei 2007 (TA-I), 21 februari 2008 (TA-II) en 16 juni 2009 (EA) tussen Fortis als appellanten en gerekwireerden sub 1 en 2 (hierna tezamen, in enkelvoud: ‘Deutz’).
Voorts zal ik, deurwaarder, binnen twee weken na heden ter voldoening aan de EG-Betekeningsverordening nr. 1393/2007 van de EU-Raad van 13 november 2007, in verbinding met art. 56 Rv, jegens gerekwireerde sub 1, Deutz Aktiengesellschaft, kantoorhoudende aan de Ottostrasse 1 te (51149) Keulen, Duitsland:
- i.
twee afschriften van dit exploot met een Duitse vertaling ervan per aangetekende post met bewijs van ontvangst verzenden aan de ontvangende instantie, te weten Amtsgericht Köln aan de Luxemburger Strasse 101 te (D-50922) Keulen, Duitsland, vergezeld van het in de Duitse taal ingevulde formulier als bedoeld in art. 4 lid 3 EG-Betekeningsverordening, met het verzoek
- (a)
dit exploot overeenkomstig het Duitse recht te doen betekenen of ter kennis te doen brengen aan Deutz Aktiengesellschaft en
- (b)
teruggave van één afschrift van dit exploot
, en
- ii.
een derde afschrift van dit exploot met een Duitse vertaling ervan — per aangetekende post met bewijs van ontvangst — rechtstreeks verzenden aan Deutz Aktiengesellschaft op haar hierboven vermelde adres.
Voorts heb ik deurwaarder, geheel exploiterende als voormeld met domiciliekeuze en advocaatstelling als voormeld, de gerekwireerden
GEDAGVAARD:
om op vrijdag elf december tweeduizend en negen, des voormiddags te 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad, alsdan zitting houdende in zijn gebouw aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage,
onder aanzegging dat indien een gerekwireerde niet aldus vertegenwoordigd op deze eerste of een nader door de Hoge Raad te bepalen roldatum verschijnt, tegen haar verstek zal worden verleend, en dat indien slechts één van de gerekwireerden verschijnt tussen alle partijen een arrest op tegenspraak zal worden gewezen.
TENEINDE:
alsdan aldaar namens mijn verzoeksters als eisers tot cassatie tegen voormelde arresten te horen aanvoeren als
Middel van cassatie:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt doordat het hof heeft overwogen en beslist zoals in zijn bovengenoemde arresten is vervat, zulks om de navolgende, mede in hun onderlinge verband en samenhang te beschouwen, redenen.
A. Inleiding
1.
Bij dagvaarding van 8 februari 2002 heeft Fortis, als gesubrogeerd verzekeraar van [betrokkene 1], (onder meer) Deutz gedagvaard voor de Rechtbank Rotterdam en gevorderd Deutz hoofdelijk te veroordelen om aan Fortis te betalen de in verband met [betrokkene 1]'s gebruik van de litigieuze motor geleden schade, op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente, zulks omdat Deutz onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van art. 6:162 BW door een product in het verkeer te brengen dat bij een normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd was, schade heeft veroorzaakt.1.
2.
Deutz heeft de vordering bestreden — kort gezegd — met het verweer dat hooguit sprake is van non-conformiteit in de zin van art. 7:17 BW2. en geen sprake is van een ondeugdelijk product omdat
- (i)
de motor sec geen gevaar oplevert,
- (ii)
Deutz een zorgvuldig ontwikkelde, geteste en geproduceerde motor heeft verkocht en geleverd en
- (iii)
de motor geschikt was om als voortstuwingsinstallatie te fungeren.3.
3.
Bij eindvonnis van 6 april 2005 wees de rechtbank Fortis' vordering af en overwoog daartoe — kort gezegd — dat ook wanneer uitgegaan wordt van de juistheid van het relaas van Fortis, niet gezegd kan worden dat de door Deutz in het verkeer gebrachte scheepsmotor onveilig was.
4.
Fortis heeft tegen dit vonnis tijdig hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in zijn eerste tussenarrest geoordeeld dat voor het aannemen van aansprakelijkheid van Deutz als producent niet voldoende is dat deze aan [betrokkene 1] geleverde motor in die zin ondeugdelijk was dat deze motor bij normaal gebruik waarvoor hij bestemd was schade heeft veroorzaakt, omdat daartoe in elk geval vereist is dat dit door Deutz in het verkeer gebracht type motor in die zin ondeugdelijk is (TA-I r.o 2.1). In zijn tweede tussenarrest en zijn eindarrest heeft het hof expliciet bij dit oordeel volhard (TA-II r.o. 1 resp. EA r.o. 1). In r.o. 8 (en het dictum) van 's hofs eindarrest wordt het vonnis van de rechtbank dan ook bekrachtigd omdat Fortis volgens het hof niet is geslaagd in haar bewijslast dat het door Deutz in het verkeer gebrachte type motor TBD 616 ondeugdelijk was. Daartegen richten zich de onderstaande klachten.
5.
In cassatie geldt o.a. als (eventueel hypothetisch) uitgangspunt dat:
- —
de motor al enkele dagen na ingebruikneming storingen vertoonde4., zoals o.a. buitenproportioneel olieverbruik, oververhitting, koelwaterlekkages en het afslaan van de motor.5. Eind november 1996 is de motor op de scheepswerf van de verkoper van de motor ([A]) hersteld.6. Deze reparaties zijn uitgevoerd door thans verweerster sub 2.7.
- —
in de periode van april 1997 tot en met het definitieve vastlopen van de motor op 18 januari 2001 in het dagboek van schipper [betrokkene 1] 25 aantekeningen over gebreken en reparaties aan de motor staan;8.
- —
de vastgelopen motor niet meer is gerepareerd9. en total loss is verklaard.10.
- —
sprake is van causaal verband tussen de storingen aan de motor en de geleden schade en van een aan Deutz toerekenbaar gebrek.11.
B. Klachten
Ten onrechte en/of zonder toereikende motivering heeft het hof:
- (I)
in TA-I r.o. 2.1. geoordeeld dat voor productaansprakelijkheid ex art. 6:162 BW terzake van door een product veroorzaakte schade als (preliminair) vereiste geldt dat het litigieuze in het verkeer gebrachte product niet alleen zelf maar ook qua gehele soort/type in die zin ondeugdelijk is dat het bij normaal gebruik waarvoor het bestemd was schade veroorzaakt; en/of
- (II)
in TA-I r.o. 2.2. geoordeeld dat Fortis zelf aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat voor productaansprakelijkheid ex art. 6:162 BW noodzakelijk is dat (in casu) het gehele type motor in voormelde zin ondeugdelijk is; en
- (III)
in TA-I r.o. 2.3 en TA-II r.o. 1/2 op deze grond(en) Fortis met het bewijs van dergelijke ondeugdelijkheid van dit betreffende type motor belast; en
- (IV)
in zijn eindarrest (louter) wegens Fortis' niet slagen in die bewijsopdracht het vonnis a quo — met de integrale afwijzing van Fortis' vordering — bekrachtigd en Fortis in de proceskosten van het appel veroordeeld.
Deze klachten worden hieronder nader uitgewerkt en toegelicht.
Nadere uitwerking en toelichting
1. Onjuist oordeel over productaansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW
1.1.
's Hofs oordeel in TA-I r.o. 2.1 en de daarop voortbouwende oordelen in TA-I r.o. 2.3, TA-II r.o. 1 en 2 en EA r.o. 8 geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in art. 6:162 BW. Het hof heeft namelijk miskend dat voor het aannemen van (onrechtmatigheid in het kader van) productaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW in beginsel voldoende is dat komt vast te staan dat het litigieuze, door gedaagde(n) in het verkeer gebrachte (individuele) product ‘bij normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd is’ schade veroorzaakt (de ‘maatstaf’), althans heeft het hof t.a.p. ten onrechte geoordeeld dat voor het aannemen van productaansprakelijkheid ex art. 6:162 BW vereist is dat (de benadeelde bewijst dat) het gehele type waarvan het litigieuze product deel uitmaakt, in die zin ondeugdelijk is.
1.2.
Indien het hof heeft aangenomen dat in een geval als dit ruimte is voor een uitzondering op de bovenbedoelde maatstaf, heeft het zijn beslissing terzake onvoldoende gemotiveerd, nu het hof in het geheel niet heeft toegelicht waarom in casu grond bestaat voor een dergelijke uitzondering.
2. Onbegrijpelijke uitleg van Fortis' stellingen
In TA-I r.o. 2.2. begrijpt het hof de stellingen van Fortis aldus dat zij zich zelf op het standpunt heeft gesteld (en aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd) dat het onderhavige type dieselmotor ondeugdelijk is. Dit oordeel berust op een onbegrijpelijk uitleg van Fortis' stellingen terzake.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft Fortis het volgende gesteld:
- a.
Deutz heeft een product in het verkeer gebracht dat bij een normaal gebruik voor het doel waarvoor het bestemd was schade veroorzaakt.12. Door talrijke mankementen aan de motor was het niet mogelijk normaal met het schip te varen;13.
- b.
[betrokkene 1]'s ‘[B]’ is een gangbaar type binnenvaartschip en heeft een gebruikelijk scheepsvorm;14.
- c.
de motor was al van begin af aan niet geschikt om als voortstuwingsinstallatie voor een schip (als de ‘[B]’) te worden gebruikt;15.
- d.
de motor vertoonde reeds enkele dagen na ingebruikneming op de [B] ernstige storingen, zoals buitenproportioneel olieverbruik, oververhitting, koelwaterlekkages en sloeg tijdens het varen herhaaldelijk af. [betrokkene 1] meldde de storingen bij zijn verkoper [A] en deze weer aan Deutz. Telkens na de reparatiewerkzaamheden kwamen de storingen na korte tijd weer terug. Veel onderdelen, in het bijzonder zuigers en cilinders, werden herhaaldelijk vervangen;16.
- e.
de koper mag verwachten dat de fabrikant de motor voor marktintroductie af doende heeft getest. De motor voldeed niet aan de normale, door [betrokkene 1] gestelde eisen;17.
- f.
Deutz had de motor terug moeten nemen toen bleek dat het vervangen van onderdelen slechts tot symptoombestrijding leidde en in plaats daarvan een herziening van de constructie noodzakelijk was;18.
- g.
de ‘[B]’ is niet het enige schip waarvan een motor van dit type voor grote problemen zorgde. Ook het loodswezen en schipper [shipper] kregen na inbouw van zo'n motor soortgelijke structurele problemen;19.
- h.
dit motortype werd oorspronkelijk vooral gebruikt voor het opwekken van stroom voor de landbouw en stond daarbij vast op het land;20.
- i.
er zijn fouten gemaakt bij de ontwikkeling en/of de constructie van de motor en/of de keuze van de grondstoffen en/of het onderhoud van de productiemachines en/of de controle van de uitgaande producten en/of het testen voor marktintroductie en/of de instructie voor de te gebruiken motorolie;21.
- j.
wanneer de hoofdmotor van een binnenvaarttanker uitvalt, wordt het schip nagenoeg onbestuurbaar, hetgeen zowel voor de opvarenden als andere schepen uiterst gevaarlijk is.22.
In het licht van
- (i)
de in de inleiding sub 5 vermelde (hypothetisch) vaststaande feiten en
- (ii)
de hierboven onder a t/m j weergegeven stellingen van Fortis
blijkt onmiskenbaar dat zij (mede) aanknoopte bij de in onderdeel 1.1 bedoelde maatstaf. Uit de stellingen van Deutz in appèl volgt onmiskenbaar dat ook Deutz deze stellingname van Fortis (mede) in de zin van deze maatstaf heeft opgevat.23. Weliswaar werd Fortis' vorderingsgrondslag mede ingekleurd door aan te knopen bij door haar vernomen althans vermoede, vergelijkbare problemen van dit gehele type motor, voorzover althans voor voortstuwing van de (binnenvaart)schepen gebruikt, maar zij heeft dit laatste zeker niet exclusief aan haar vordering ten grondslag gelegd.
2.2.
Indien het hof in r.o. 2.2 Fortis' stellingen terzake niet heeft misverstaan, heeft het ten onrechte en/of zonder toereikende motivering verzuimd om ambtshalve rechtsgronden aan te vullen en op die basis te onderzoeken of Fortis terzake van het gebrek van de aan [betrokkene 1] geleverde motor, met toepassing van de juiste (in onderdeel 1 bedoelde) maatstaf, haar vordering tegen Deutz geldend kon maken.
Mitsdien:
het de Hoge Raad moge behagen 's Hofs hierboven bestreden arresten te vernietigen met zodanige verdere voorziening, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal oordelen.
Kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder: [103,83 +p.m.
exploot/proc. verbaal | |||
verschotten: | 72,25 | ||
— | GBA | ||
— | KvK | 15,00 | aangetekende verzending |
— | overige | p.m. | ontvangende instantie |
87,25 | |||
opslag (b.t.w.) | 16,58 | ||
103,83 +p.m.] |
[Eiser kan op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1968 de hem/haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.]
[Hierbij verklaart ondergetekende dat bovenstaande verschotten zijn gemaakt voor de goede verrichting van de ambtshandeling en noodzakelijk waren, alsmede dat hij geen rechtstreeks of middellijk belang heeft in de onderneming of derde die bovenstaande verschotten factureert.]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 11‑09‑2009
Zie o.a. inl. dagv. § 16.
Zie o.a. CvA § 39, CvR § 25.
Zie o.a. CvD § 18 (geschiktheid motor), CvD § 19, 25–26 (ontwikkeling motor) en CvA § 2 (slot); CvD § 47 (veiligheid).
Zie o.a. inl. dagv. § 4 jo. prod. 1 met een omschrijving van de storingen en mankementen en prod. 8 met een overzicht van de reparatieopdrachten; CvR § 5 en 76; MvG § 7; Antwoordakte van 20 april 2006 § 8.
Zie o.a. CvR § 5, 76; Akte Fortis uitlating producties § 7 en 9; MvG § 7–9.
Inl. dagv. § 4.
Zie o.a. inl. dagv. § 4. [A] voerde geen reparaties uit, maar meldde deze storingen aan Deutz, die zelf de reparaties heeft uitgevoerd of laten uitvoeren (CvR § 6–8); MvG § 7–8.
Zie o.a. inl. dagv. § 4–6; CvR § 12; Antwoordakte van 20 april 2006 § 8.
CvR § 12.
R.o. 2.14 van het vonnis en r.o. 1.4. van TA-I.
Zie o.a. inl. dagv. § 16; CvR § 8, 81 en 91 (slot); MvG § 27–31 en 33; Antwoordakte van 20 april 2006 § 38.
Zie o.a. inl. dagv. § 16; CvR § 73 en MvG § 24.
Zie o.a. inl. dagv. § 4 en 16 jo. prod. 1; CvR § 5, 76; Akte uitlating § 7 en 9 en MvG § 7, 12 en 25.
Antwoordakte van 20 april 2006 § 6.
Zie o.a. CvR § 22 en 91; MvG §10.
Zie o.a. inl. dagv. § 4–6, 16 en prod. 1; CvR § 5 en 76; Akte uitlating §7 en 9; MvG § 7 t/m 9, Antwoordakte van 20 april 2006 § 8, 23–25 en 41.
Zie o.a. CvR § 37; MvG § 14; Antwoordakte van 20 april 2006 § 2 en 3.
Zie o.a. MvG § 14 en 37.
Zie o.a. CvR § 82; MvG § 11; Antwoordakte van 20 april 2006 § 11, 26, 39 en MnE § 7.
MnE § 4 en 5.
Zie o.a. CvR § 23, 81; MvG § 12, 14 en 33–36.
Zie o.a. inl. dagv. § 6; CvR § 7 en 76; MvG § 16–21; Antwoordakte van 20 april 2006 § 5.
MvA § 23. Zie ook CvA § 2 en 30.