Einde inhoudsopgave
Ambtenarenwet 2017
Artikel 2 [Begripsbepaling overheidswerkgever]
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
23-02-2022, Stb. 2022, 116 (uitgifte: 21-03-2022, kamerstukken: 35946)
27-01-2021, Stb. 2021, 57 (uitgifte: 10-02-2021, kamerstukken: 35611)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-03-2022, Stb. 2022, 117 (uitgifte: 22-03-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
29-11-2021, Stb. 2021, 599 (uitgifte: 09-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Algemeen
1.
Overheidswerkgever in de zin van deze wet zijn:
- a.
de staat;
- b.
de provincies;
- c.
de gemeenten;
- d.
de waterschappen;
- e.
de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;
- f.
de andere openbare lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is toegekend;
- g.
de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een statutaire zetel in Nederland;
- h.
de overige krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen; en
- i.
andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan een orgaan is bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon vormt.
2.
Geen overheidswerkgever in de zin van deze wet zijn:
- a.
gemeenten, voor zover het betreft de instandhouding van openbare scholen als bedoeld in onderdeel a van de begripsbepaling van openbare school in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, onderdeel a van de begripsbepaling van openbare school in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en onderdeel a of b van de begripsbepaling van openbare school in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
- b.
openbare rechtspersonen als bedoeld in artikel 47 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 50 van de Wet op de expertisecentra en artikel 3.4 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
- c.
openbare instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
- d.
de openbare instellingen, bedoeld in onderdelen a, h en j, onder 1, van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- e.
de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 1.5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- f.
de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;
- g.
de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, genoemd in artikel 3, eerste lid, van de TNO-wet.