Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-12-2017, nr. 17/00354
ECLI:NL:GHARL:2017:11204, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
17/00354
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:11204, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑12‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:698, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2018/0162 met annotatie van
Douanerechtspraak 2018/38
NTFR 2018/258 met annotatie van mr. G. van Dam
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Accijns. Transport van niet-veraccijnsde waterpijptabak. Voorhanden hebben.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 17/00354
uitspraakdatum: 19 december 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] VOF te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2017, nummer AWB 15/5102, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane/Kantoor Nijmegen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag accijns opgelegd ten bedrage van € 679.062. Tevens is bij beschikking € 23.201 aan belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is sinds 2003 actief binnen de EU op het gebied van transport en logistiek. Belanghebbende adviseert en bemiddelt voor personen en bedrijven die im- en exporteren in en vanuit de EU en goederen tussen lidstaten vervoeren. Met name werkt belanghebbende voor transporteurs vanuit andere lidstaten die vervoeren binnen de EU. De vennoten van belanghebbende zijn [A] (hierna: [A] ) en zijn echtgenote [B] . De werkzaamheden worden in de praktijk uitsluitend verricht door [A] .
2.2.
Op 27 november 2013 is de FIOD op verzoek van de Belastingdienst/Douane een onderzoek gestart naar [A] en belanghebbende naar aanleiding van een onderschept transport van niet-veraccijnsde waterpijptabak, welk transport was vertrokken vanuit een door belanghebbende gehuurde loods in [C] . De Inspecteur heeft het Overzichtsproces-verbaal (hierna: OPV) van dit onderzoek van 25 maart 2014 overgelegd. De lading van het onderschepte transport maakte deel uit van een zending die in opdracht van [D] (hierna: [D] ) van [E] Ltd. in Turkije (hierna: [E] ), vanuit de Verenigde Arabische Emiraten via [F] (Russische Federatie) en [G] (Litouwen) is vervoerd en die is opgeslagen in een door de belanghebbende gehuurde loods in [C] . De goederen zijn door twee uit Engeland overgekomen medewerkers van [D] omgepakt en naar verschillende adressen in Nederland en Engeland verzonden. Op de dag waarop het onderzoek is gestart is een tweede zending goederen bij de loods aangekomen en gelost. Bij de doorzoeking door de FIOD op 27 november 2013 zijn in de loods in [C] delen van de summiere aangiften van de goederen in [G] aangetroffen met daarop de vermelding “Tabakas”. In totaal zijn 4.644 kg waterpijptabak, 3.099 stuks merkvervalste parfums en 7.000 pakjes van 20 stuks sigaretten in beslag genomen. In paragraaf 2.4.1 (met de titel: “Onderzoek te [C] ”) staat onder meer:
“Op 27 november 2013 is door de Belastingdienst/FIOD kantoor Zwolle een onderzoek ingesteld op het afhaaladres van bovengenoemde zending, te weten het adres [a-straat] 9 te [C] . (…) Nadat aan [H] (…) was uitgelegd wat het doel en de reden van ons bezoek aan het bedrijf was, gaf [H] aan dat hij wel wist waar het over ging en dat er volgens hem nog goederen in dat deel van de loods lagen.”
In paragraaf 4.1 van het OPV (met de titel: “De opzet”) staat onder meer:
“AH-01 - Op de avond van de inbeslagneming (27 november 2013), verklaart [A] , nadat aan hem de cautie is gesteld, aan [I] , als opsporingsambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/FIOD, tevens hulpofficier van justitie, dat hij weet dat het om waterpijptabak gaat;”
2.3.
[A] is op 15 januari 2014 aangehouden door een opsporingsambtenaar van de FIOD en op 15 januari 2014 en 16 januari 2014 als verdachte gehoord. Van de verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt (V01-01, V01-02 en V01-03).
In het proces-verbaal met nummer V01-01 is onder meer het volgende opgenomen:
Vraag: U wordt verdacht van betrokkenheid bij fiscale fraude en merkvervalsing. Dit vermoeden is onder meer ontstaan doordat u waterpijptabak en sigaretten in opslag had waarover geen accijns was betaald alsmede merk-vervalste artikelen zoals diverse merken parfums. Begrijpt u waar u van verdacht wordt? Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “Nou nee ik begrijp niet waar u mij van verdenkt. Ik ben expediteur. Ik heb goederen aangeleverd gekregen. Deze moesten in opslag. Deze goederen zouden moeten worden uitgesorteerd en herverpakt. Daarvoor heeft mijn opdrachtgever twee mensen gestuurd om die handelingen te verrichten. En op enig moment zijn er opdrachten verstrekt door mijn opdrachtgever om goederen te vervoeren naar [J] in Engeland. Die goederen zijn opgehaald. Het enige wat ik heb gehoord is dat de vervoerende auto onderweg is gecontroleerd. Volgens mij was dat door de douane. Er is toen vastgesteld dat het om tabak ging. Er was mij in het begin gevraagd of ik additieven kon opslaan voor waterpijpen. Ik wist niet dat er tabak aanwezig was. Door u werd gezegd dat er mogelijk sprake is van fiscale fraude. Er zijn vrije goederen aangeleverd uit een ander Europees land, te weten Litouwen. Ik wist niet dat er parfums in de box waren opgeslagen. Voor mij was het maar één product waarvan ik niet wist dat het tabak was, maar additieven”.
Vraag: Wat is [X] v.o.f.(nader te noemen [X] ) en waaruit bestaan de werkzaamheden van deze vennootschap onder firma?
Antwoord: “ In 2003 zijn we begonnen. Mijn vrouw is officieel partner maar die verricht geen werkzaamheden. Het is een V.O.F. Ik geef logistiek advies. Ik regel ook het “doen” vervoeren. Dat houdt in, dat in opdracht van derden goederen vervoerd worden, meestal binnen Europa. Het vervoer laat ik doen. In Nederland zijn ongeveer 5000 vervoerders. Dus ik bel één van die vervoerders. Ik neem contact op met een vervoerder, maak afspraken, Ik regel het vervoer, maak de factuur op voor de verleende diensten. Ook kan het zijn dat ik transportpapieren opmaak. Over het algemeen doe ik heel weinig vanuit Nederland. Meer vanuit onder andere België, Frankrijk Denemarken en Duitsland. Wij doen regelmatig transporten van handelsgoederen. Dus voornamelijk internationaal. Ik zie de goederen eigenlijk niet eens. Dit is de eerste keer dat ik goederen in opslag had. Ik weet wel iets van fiscale zaken. Als je binnen Europa werkt dan vervalt de Omzetbelasting. Dat wordt verlegd. Met betrekking tot de accijns weet ik vanuit het verleden dat bepaalde goederen, alcohol en tabak, accijnsplichtig zijn. Mits aangevoerd van buiten de Europese Unie. Als de goederen van binnen de EU worden aangeleverd, wordt er vanuit uitgegaan dat de goederen een EU oorsprong hebben of in het vrije verkeer zijn gebracht. Als er goederen zijn die niet vanuit het vrije verkeer komen, dan is de wagen verzegeld. Dan zitten er loodjes op de wagen. Dan weet je als expediteur dat je de Douane moet waarschuwen en dat de goederen moeten worden ingeklaard”.
(…)
Vraag: Wat is uw opleiding en welke opleiding(en) heeft u op het gebied van logistiek/transport?
Antwoord: “ Ik heb de oude HBO opleiding gevolgd op het gebied Scheepvaart, Vervoer en Expeditie. Dat werd gegeven door de NEH. (Nederlandse Economische Hogeschool). Dat was volgens mij in 1972. Ik heb ook nog les gegeven. Mijn HBO opleiding was voldoende om les te geven. Ik heb college gegeven”.
(…)
Vraag: Volgens onze informatie bent u huurder van een opslagruimte, box nummer [00000] in het bedrijfspand op het adres [a-straat] 9 te [C] . Wat kunt u hier over verklaren?
Antwoord: “ Ik was huurder vanaf november tot 31 december 2013. De juiste startdatum zal ik moeten opzoeken. Volgens mij was het half november. Dit was de eerste keer. Ik huur namelijk nooit opslagruimte. Het was meer een zakelijke overeenkomst. De opdrachtgever vroeg of ik een aantal pallets enige tijd op kon slaan omdat er orderpicking moest plaatsvinden. Ik bedoel een korte tijd, een maand. De loodshuur wordt betaald voor een maand ongeacht vanaf welk moment de loods wordt gehuurd. Ik heb maar-één box gehuurd. Dat was voldoende voor het aantal pallets. Ik heb per bank betaald. Volgens mij was het €300,00 per maand. Dat weet ik niet uit mijn hoofd. Dat moet ik opzoeken. Ik heb deze loods speciaal voor die zending gehuurd. Mijn opdrachtgever is [E] uit Turkije. Ik ken dit bedrijf. Ik had al eerder zaken met [E] gedaan. Niet vanuit Nederland maar vanuit andere landen zoals Duitsland en Polen. Dat heb ik niet in mijn hoofd zitten. Het bedrijf heet [E] [D] . Ik heb de heer [D] slecht één keer gezien, dat was bij een etentje in Turkije. Dat was in de tweede helft van 2013. Ik was daar in verband met andere zaken en met andere mensen in gesprek. Ik kwam daar toen in gesprek met [D] . Hij wist dat ik expediteur was. Zodoende kwam het gesprek op transporten van goederen. Hij zou kijken of hij mij ook een zending kon geven. Op dat moment deed ik nog geen zaken met hem. [E] zit in [K] . Het is een handelsmaatschappij. Zij doen onder andere in textiel, dat hebben zij mij aangegeven. Ik ben nooit in het bedrijf geweest. Ik heb hem ook weleens op Skype gezien. Ook heb ik hem per telefoon gesproken. Ook hadden wij e-mailcontact. De voornaam van [D] is [D1] ”.
(…)
Vraag: In hoeverre heeft u een vergunning voor de box als Accijns Goederen Punt (AGP)?
Antwoord: “ Daar is geen vergunning voor. Ik was niet op de hoogte van het feit dat het accijns onderhavige goederen waren, dus dan is het niet nodig. Voor een gewone loods heb je geen vergunning nodig. Als ik had geweten dat het aan accijns onderhevige goederen waren, dan had ik ze niet geaccepteerd. Ik had mijn opdrachtgever dan aangegeven dat ze een douaneloods hadden moeten zoeken. Ik had dat ook kunnen doen, maar dan was de opdracht anders geweest”.
Vraag: U wordt verdacht van het voorhanden hebben van waterpijptabak en sigaretten, terwijl deze niet voorzien zijn van de vereiste accijnszegels. Met andere woorden, het voorhanden hebben van rookwaar waarvoor de accijns niet is betaald. In de box [00000] op het adres [a-straat] 9 te [C] zijn de sigaretten en de waterpijptabak aangetroffen. Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Niets, ik ken daar niets over verklaren. Voor mij waren het additieven. Ik heb geen dozen opengemaakt. [E] had aangegeven dat het 4 ½ ton additieven zouden zijn. Volgens mij zijn dat 8 pallets. Deze zijn half november 2013 gebracht De gehele zending is in één keer gebracht. Dit gebeurde met een vrachtwagen. De vrachtwagen kwam uit Litouwen. De vrachtwagen was volgens mij niet verzegeld. Volgens mij zat er bij die zending een vrachtbrief. Ik heb deze getekend en meegegeven aan de chauffeur. De zending kwam ook uit Litouwen. Daarom ga ik er vanuit dat het om vrije goederen gaat. Ik ben bij het lossen van een deel van de zending aanwezig geweest. De mensen van de loods zelf hebben de heftruck bediend. Op het moment van het lossen wist ik niet waar die goederen naar toe moesten gaan, maar wel dat ze naar Engeland moesten. [D] belde mij een dag voor dat de zending aan zou komen en ik hoorde van hem dat goederen naar Engeland moesten. Ook hoorde ik van [D] dat de goederen gesorteerd moesten worden. In de week nadat de goederen in [C] waren afgeleverd zijn er twee personen geweest om de goederen te sorteren. [D] deelde mij telefonisch mede, dat er twee personen zouden komen vanuit Engeland. Ik weet niet precies wanneer ik dat telefoontje heb gehad. In die tijd heb ik meerdere malen telefonisch contact met [D] gehad. Die twee personen hebben mij gebeld toen zij in het hotel [C] zaten. Ik heb ze toen de volgende morgen opgehaald en naar de loods gebracht. Zij wisten wat zij in de loods moesten doen. Het waren ook hun goederen. Zij hadden een A-4tje bij zich met daarop de gegevens wat zij moesten doen. Zeg maar een werkopdracht, Zij kwamen in opdracht van de opdrachtgever [D] , maar het waren mensen van de ontvanger. Zij kwamen uit Engeland. De ene man heet [L] . De achternaam weet ik niet Volgens mij is hij Turks of Marokkaans. De andere man heet [M] . Zij spraken Engels onder elkaar. Ik heb deze mannen aan het eind van de middag weer teruggebracht naar het hotel”.
(…)
Vraag: Hoeveel zendingen zijn er in totaal geweest?
Antwoord: “ Twee, te weten een zending van 4500 kilo (8 pallets) additieven en een zending met 4 pallets, ook additieven. Deze laatste 4 pallets zijn op de dag dat de FIOD het onderzoek in de loods deed, aangekomen. Die zijn zelf gelost. Ik was daar niet bij. Daar was of [H] of de chauffeur bij aanwezig. Ik was toen thuis om te eten. Na het eten ben ik even gaan kijken hij de loods. Ik zag dat in de loods vier pallets stonden. Het waren strakke pallets. De pallets waren omwikkeld met zwart folie. Het waren gesloten pallets, zodat ik niet kon zien wat erin zat. Deze pallets zouden eerst ‘s morgens komen. Dat had [D] uit Turkije aan mij verteld. Hij heeft mij de dag daarvoor telefonisch over ingelicht. De chauffeur van de vrachtwagen heeft mij gebeld op het moment dat hij in [C] was. De man sprak slecht Duits. Ik heb gezien dat de pallets in de loods stonden en toen ben ik weggegaan.”
Vraag: Wat voor een documenten zaten bij deze zending( 4 pallets)?
Antwoord: “ Ik was er niet. Men heeft de deur opengedaan en de zending is gelost. Ik heb niet fysiek documenten in mijn handen gekregen. Misschien heeft [H] wel documenten gekregen”.
Vraag: Hoeveel kilo waterpijptabak heeft u in totaal binnen gekregen en waar is dat heen gegaan?
Antwoord: “ 4500 kilo additieven. Dit is hetgeen wat ik weet. Een gedeelte is naar Engeland gegaan. Van één van de vervoerders heb ik een bericht gekregen dat de Douane een zending inbeslaggenomen heeft. Ik weet niet zo de naam van deze vervoerder. Ook weet ik dat één zending in Engeland is aangekomen. Dat weet ik omdat ik een rekening voor het vervoer heb gehad. En als de zending niet was aangekomen dan had ik het wel gehoord.
(…)
Vraag: Wat heeft u voor werkzaamheden gedaan of gehad met betrekking tot de waterpijptabak?
Antwoord: Ik heb vervoerders gebeld. Ik heb een vrachtbrief gemaakt per zending. Ik heb de loods gehuurd. [D] wilde de zendingen in palletboxen hebben. Ik heb deze toen telefonisch besteld. Ik heb daar de rekening van. Ik heb niet geholpen om te verladen of om te pakken. Ik ben lichamelijk niet in staat om dat te doen. Ik ben gedeeltelijk aanwezig geweest bij het laden van de kleine zendingen’.
Vraag: Hoe waren de goederen verpakt bij ontvangst.?
Antwoord: “ Op pallets. Circa twee meter hoog. Om deze pallets zit een folie, zwart of wit. Dat weet ik niet. Op de pallets stonden grote dozen. Om zo’n doos zat een soort versteviging van een grijze folie”.
Vraag: In hoeverre stond er iets op deze dozen?
Antwoord: “ Volgens mij stond er iets handgeschreven op, zoals merken en of nummers.”
(…)
Vraag: Wij tonen u een A-4 met daarop een adressering van [J] Ltd in [N] , mr. [O] . Dit A-4tje is door ons voorzien van nummer D-004. Deze adresseringen zaten op de pallets met dozen die 27 november 2013 door de F1OD in beslag is genomen. Wat kunt u hier over verklaren?
Antwoord: “ [J] LTD is volgens mij een expediteur. Het is voor mij een afleveringsadres. Ik ken deze mensen niet. Ik heb daar geen rechtstreeks contact mee. De naam [O] zegt mij niets. Ik heb deze naam opgegeven gekregen van [E] [D] . Ik heb daar geen contact meegehad. Het telefoonnummer wat er op staat moest ik erop zetten zodat de vervoerder/chauffeur weet wie hij moet bellen. De naam en het adres is mij telefonisch door [D] medegedeeld. Ik heb dit A-4tje gemaakt en op de pallets geplakt. Voor zover er opdracht was gegeven door [D] om de zendingen te vervoeren, waren deze bestemd voor Engeland. Er was nog niet voor de gehele zending een bestemming gegeven ”.
Vraag: Bij de merk-vervalste “geurtjes” zaten tevens 14 dozen van elk 500 pakjes Marlboro. In totaal dus 7000 pakjes. Behalve het feit dat deze sigaretten niet voorzien zijn van accijnszegels/banderollen zijn ze ook merk-vervalst. Wat kunt u hier over verklaren?
Antwoord: “ Niets, omdat ik het niet wist”.
(…)
Vraag: Wat heeft [E] Trading tot nu toe aan u betaald en hoe?
Antwoord: “ Ze hebben per bank betaald. Het gaat om een bedrag tussen de 6 en 10 duizend euro. Dat weet ik niet precies. Ik heb met [D] afgesproken dat ik voor de huur van de box € 600,00 per maand zou ontvangen. Per pallet was er een prijs afgesproken van ongeveer € 210,00. Ik heb dat niet direct in mijn hoofd zitten. Ik denk dat alles is betaald, maar dat weet ik niet zeker. Ik doe namelijk niet iedere dag de boekhouding. Ik ben verantwoordelijk voor het betalen van de vervoerder”.
Vraag: Hoeveel vervoerders heeft u de opdracht gegeven om een zending te vervoeren?
Antwoord: “ 3 of 4. Ik zou uit mijn hoofd niet de namen weten. Ik heb de papieren thuis liggen. Ik heb een dossier van de zendingen.”
In het proces-verbaal met nummer V01-02 is onder meer het volgende opgenomen:
Vraag: U heeft op woensdag 27 november 2013 aan een collega van de FIOD een blanco “Transport Order” van [E] Trading afgegeven. Hoe kan het dat u een blanco transportorder/blanco transportorders van hun heeft?
Antwoord: “ Een origineel ingevuld formulier heb ik ontvangen van [E] . Ik heb deze volgens mij via de post ontvangen. Op dit formulier stonden gegevens van een andere zending. Deze gegevens heb ik weggehaald. Ik heb dan een schoon formulier. Ik vul zo’n formulier in op het moment dat ik een vervoersopdracht krijg. Naar aanleiding van deze gegevens maak ik een vrachtbrief en deze stuur ik dan naar [E] . Ik maak vervolgens een transportopdracht voor de vervoerder. Deze transportopdracht wordt door mij op eigen papier gemaakt”.
Vraag: Wij hebben in de door u gehuurde loods, [a-straat] 9 te [C] doorgescheurde CMR-vrachtbrieven aangetroffen. Volgens de vrachtbrieven zouden 2 pallets “Appel gefermenteerd extra quality”, afkomstig van het bedrijf [P] uit [G] , door [Q] Transport BV vervoerd worden en opgeslagen worden in [C] . Wat kunt u daar over verklaren? Wie heeft deze CMR-gemaakt en in hoeverre zijn de goederen daadwerkelijk door [Q] Transport BV opgehaald in [G] ?
Antwoord: “ Dit zijn de vrachtbrieven die ik maak, in principe. Ik heb deze vrachtbrieven opgemaakt. Het is een set van drie formulieren. Eén voor de vervoerder, één voor de expediteur en één voor de ontvanger. De man in [G] is de expediteur in [G] . In principe worden de goederen in Nederland geladen. Ik zeg alleen dat dat de goederen door [Q] in [C] zijn geladen. De firma [Q] heeft een opdracht waarin staat dat zij de lading in [C] moest ophalen. De zending is door een Litouwse vrachtwagen naar [C] gebracht. Ik heb de vrachtbrief die de Litouwse chauffeur hij zich had getekend. Ik heb geen kopie gehad. Voor het invullen van de getoonde vrachtbrief heb ik het adres van de expediteur [P] gekregen van [D] . [Q] heeft de zending opgehaald in [C] en naar [J] in [N] gebracht. Voor zover ik weet is deze zending aangekomen. Ik heb namelijk de rekening gekregen van [Q] . Ik heb toen [E] belast, daarmee bedoel ik dat zij een rekening van mij hebben gekregen. Deze rekening is door [E] betaald. “.
Vraag: Hoeveel zendingen heeft u van [P] ontvangen en hoeveel colli waren dit in totaal?
Antwoord: “ Ik heb één zending ontvangen van 8 gesloten pallets “.
Vraag: Op de CMR-vrachtbrief staat als goederen vermeld: “appel gefermenteerd, extra quality”. Op de transport-opdracht staat: Appel gefermenteerd. Is dit juist? Over wat voor goederen hebben we het hier? Waarom is deze omschrijving aan de goederen gegeven?
Antwoord: “ Dit is juist. Dit is hetgeen mijn principaal mij doorgaf. Mijn principaal is mijn opdrachtgever. ik bedoel dan [E] [D] . Het gaat om additieven”.
Vraag: In hoeverre heeft u de inhoud van deze zending gecontroleerd?
Antwoord: “ Niet. Ik ga uit van de goede wil van de opdrachtgever. Als er dozen beschadigd zouden zijn dan kijk ik erin, anders niet”.
Vraag: Wanneer en op welke wijze wist u dat u goederen zou ontvangen en wist u tevoren ook wat voor goederen het zouden zijn?
Antwoord: “ Op het moment dat ik de opdracht kreeg wist ik dat het om additieven ging voor waterpijpen. Volgens de twee heren uit Engeland ging het om additieven met verschillende smaken. Ik weet niet welke smaken. De twee heren uit Engeland hadden een A4-tje met daarop de verdeling van de zending. Volgens mij stond er op dit papier ook iets over de smaak Peaches, perzik in het Nederlands.”
Vraag: Wanneer heeft u met [H] over deze zending gesproken?
Antwoord: “ [H] vroeg welke goederen er werden opgeslagen of zouden worden opgeslagen. Ik gaf aan dat er additieven voor waterpijpen in zouden moeten zitten. Dit gesprek was tijdens het bekijken van de loods, nog voor dat er iets was opgeslagen.”
Vraag: Wij hebben met betrekking tot de waterpijptabak na kunnen gaan dat er sprake is van 2 zendingen, in totaal 9623 Kilo. Wij hebben bij u circa 3804 kilo aangetroffen en in [R] 840 kilo. Waar is de rest van de partij?
Antwoord: “ Er is een zending van twee pallets naar [N] gegaan en er is een zending van twee pallets onderschept door de Douane. Deze laatste zending was ook bestemd voor [J] te [N] . En er is een zending van twee pallets gegaan naar [S] . Meer heb ik niet gehad. Ik heb 8 pallets ontvangen. Op deze pallets zaten dozen. Eén zo’n doos weegt 30 kilo. Ik weet niet beter dan dat ik 4500 kilo additieven heb opgeslagen. Deze pallets waren rnanshoog. De pallets waarmee de additieven zijn vervoerd naar Engeland en [S] zijn circa 90 centimeter hoog “.
Vraag: In tegenstelling wat de in de loods aangetroffen CMR (0-009) doet vermoeden, zijn de goederen door [Q] Transport BV niet in [G] opgehaald maar bij u in [C] . Wat kunt u daar over verklaren? Waarom staat ten onrechte op de CMR dat [Q] Transport BV de goederen in [G] op zal halen?
Antwoord: “ Omdat [E] de opdracht heeft gegeven om als afzender [P] te vermelden “.
Vraag: In de opslagruimte in [C] waar de waterpijptabak en de merk-vervalste producten zijn aangetroffen, zijn delen van bescheiden aangetroffen. Dit zijn delen van de zogenoemde summiere aangifte. In deze summiere aangiften staat als omschrijving van de goederen “TABAKAS”. Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ De getoonde bescheiden ken ik niet. Ik heb ze nooit gezien”.
In het proces-verbaal met nummer V01-03 is onder meer het volgende opgenomen:
Vraag: Wij tonen u een doos met het opschrift [T] en onder meer de tekst Made in the UAE en Product: [T] . Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord: “ Niets. Niet eerder gezien”.
Vraag: Als u dit nu ziet wat is uw reactie dan?
Antwoord: “ Als er inzit wat er opstaat, dan had ik dit niet aangenomen zonder de benodigde documentatie. Ik had dan ook gebeld met mijn opdrachtgever [E] . Ik zou dan hebben aangegeven, dat dit niet was wat zij aangegeven hadden wat de goederen zouden zijn. Ik zou dan hebben aangegeven dat ik of de papieren hierbij wilde hebben of dat de goederen teruggenomen zouden worden. Op de doos staat Tobacco Trading. Dan gaan er belletjes rinkelen. Een tabaktrading/ company produceert geen pepermunt. Ik zie dat de doos kleurrijk is. De doos komt niet uit Europa. Er zit een sticker op met ISO 9001. Ik zie ook dat de doos is beschadigd “.
Vraag: Wij tonen u een doos inhoudende een plastic emmer. Op deze emmer staat onder andere:
• [T] Two Apples Flavour. Made in.the UAE.
• Health Warning: Smoking is a main cause of lung cancer, lung diseases and of heart and arteries diseases.
• Two Apples Flavour
Wat kunt u hierover vertellen. Wat is dit voor een product?
Antwoord: “ Niets, ik ken het niet. Ik heb het niet gezien “.
Vraag: Wij stellen dat het waterpijptabak is waarover accijnzen betaald moeten worden. Wat kunt u verklaren over de aanwezigheid van accijnszegels of andere aanduidingen zodat men kan zien dat de accijnzen van deze goederen zijn voldaan?
Antwoord: “ Voor mij zijn ze als additieven binnengekomen. Als accijnzen zijn betaald moeten er volgens mij banderollen op zitten. Hier zitten ze niet op. Het is niet mijn taak om verpakkingen open te maken”.
Vraag: Wij tonen u een inbeslaggenomen slof sigaretten inhoudende 10 pakjes Marlboro sigaretten. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord: “ Niets. Ik zie dat er pakjes sigaretten voor mij staan “.
Vraag: Wij delen u mede, dat deze bij u in de loods inbeslaggenomen zijn. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord: “ Dat is niet goed. Ik wist niet dat ik sigaretten in de loods had staan.”
Vraag: Wat kunt u verklaren over de aanwezigheid van accijnszegels of andere aanduidingen zodat men kan zien dat de accijnzen van deze goederen zijn voldaan?
Antwoord: “ Hier zitten geen accijnszegels op. Het is slordig verpakt. Ik zie dat de pakjes in verschillende richtingen in de folie zijn verpakt”.
Vraag: Gisteren heeft u verklaard dat u een vrachtbrief heeft getekend die de Litouwse chauffeur bij zich had. Wat voor een goederenomschrijving stond op die vrachtbrief?
Antwoord: “ Ja, dat is de eerste vrachtbrief. Voor zover ik weet stond er op “additives”. Voor mij houdt dat in, dat het om een partij goederen gaat met additieven. Het zou gaan om 8 pallets”.
Vraag: U gaf aan dat u geen kopie heeft van die vrachtbrief. Het is toch zo dat één exemplaar van de vrachtbrief bestemd is voor de ontvanger van de goederen. Er hoeft geen kopie gemaakt te maken. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord: “ Dat op de één of andere manier de chauffeur de gehele set heeft meegenomen.”
Vraag: Wij tonen u een grijze nylon zak met handgeschreven tekst waaronder: 555-41359942 en VNO. Tevens zit op de zak een sticker met onder andere de tekst: Airwaybill No 555-41 359942 en VNO. Wat kunt u hierover verklaren en is dit hetgene u gisteren omschreef als grijze doos met handgeschreven opschrift?
Antwoord: “ Het is grijs/zwart. Dit is hetgeen ik gisteren bedoelde met een doos. Er zat een doos in want het was rechthoekig/vierkant en het zag eruit als een doos. Ik heb alleen de kant gezien met de handgeschreven tekst. De tekst zegt mij niets. Het is gewoon een nummer”.
Vraag: Gisteren heeft u aangegeven dat een doos 30 kilo weegt. Hoe komt u aan 30 kilo?
Antwoord: “ Misschien is mij dat verteld geworden. Dat zal ongetwijfeld zijn aangegeven door mijn opdrachtgever. Misschien hebben die twee heren, die hebben omgepakt, dit mij wel verteld “.
Vraag: Wij stellen dat u de inhoud van zo’n grijze zak heeft gezien anders kunt u niet aangeven dat het om 30 kilo gaat. Want in zo’n zak zaten 5 dozen van 6 kilo waterpijptabak. Wat is uw reactie?
Antwoord: “ Ik heb het niet gezien. Op geen enkele manier. Dit is voor mij de eerste keer dat ik zo’n doos zie “.
Vraag: Op de delen van de summiere aangiften staat onder meer het nummer 555-41359846 (D- 005) en 555-41359942. Wij tonen u de originele summiere aangiften van D-006 en D-007. Wat kunt u hier over verklaren?
Antwoord: “ Ik ken deze dingen niet. Ik heb ze nooit in de handen gehad.”
Vraag: Als u dit zo ziet, wat zegt u dat dan?
Antwoord: “ Ik zie dat het iets van de douane is. Ik zie er een aantal namen opstaan, die ik herken. Ik zie dat het uit Rusland komt althans dit is in Rusland opgemaakt. Ik zie de naam van de declarant. Het nummer 555-41359942 en het nummer 555-41359846 zegt mij niets. Ik ben ook geen luchtvrachtman. U heeft mij gisteren aangegeven dat het binnengekomen was door de lucht. Ik weet niet precies meer hoe u dat heeft gezegd “.
Vraag: Deze nummers stonden ook vermeld op de zakken met daarin de dozen waterpijptabak die wij op 27 november 2013 hebben aangetroffen in de door u gehuurde box, aan het [a-straat] 9 te [C] . Wat kunt u daar over verklaren? In hoeverre betekent dit dat de summiere aangiften behoren bij de waterpijptabak?
Antwoord: “ Achteraf, nu ik dit zie zijn dit dezelfde nummers. De nummers zijn hetzelfde. Zoals eerder gezegd heb ik deze formulieren niet gezien “.
Vraag: In hoeverre hebben deze summiere aangiften betrekking op de bij u aangetroffen zending?
Antwoord: “ Dat neem ik aan, omdat de nummers met elkaar overeenstemmen.”
Vraag: Wij wijzen u er op, dat op de zojuist getoonde grijze zak een sticker zit met de vermelding Airwaybill NO: 555-41359942. Dit betekent dat het nummer 555-41359942 op de zak het nummer is van de Airwaybill. Dit geldt ook voor het nummer 555-41359846. Dat is ook het nummer van de Airwaybill. Wij tonen u uitdraaien van de internetsite CHAMP Cargosystems-Tracking. Door middel van dit programma kunnen door het ingeven van Airwaybill-nummers (AWB) de routing van de goederen worden nagegaan. Na het invullen van het nummer 555 41359846 is te zien dat een partij van 135 colli goederen op 19 oktober 2013 om 23.32 is aangekomen in [G] (Litouwen). De totale partij van 135 colli heeft een gewicht van 4859 kilo. Na het invullen van het nummer 555-41359942 is te zien dat een partij van in totaal 132 colli goederen op 26 oktober 2013 (120 colli) en 29 oktober 2013 (12 colli) in [G] is aangekomen. Deze partij van 132 colli heeft een gewicht van 4764 kilo. Uit de routing volgt dat de goederen van beide zendingen afkomstig zijn uit Dubai en via [F] naar [G] zijn gevlogen.
Wat is uw reactie hier op? Is het juist dat de totale zending heeft bestaan uit 135 +132 colli = 267 colli?
Antwoord: “ Als je dit bij elkaar optelt, dan klopt het. Voor mij zijn het vrije goederen uit [G] . Ik ken dit trackingsysteem niet. Ik heb zelf geen contacten in [G] . Ik bedoel dan met de firma [P] . Ik zie dat het gaat om [P] . Ik heb van de opdrachtgever doorgegeven gekregen [P] . [P] heb ik ook gebruikt voor de formulieren die ik heb ingevuld. Ik moest dat gebruiken “.
Vraag: In hoeverre heeft u die 267 colli ontvangen?
Antwoord: “ Ik heb 8 pallets ontvangen. Dat weet ik alleen. Ik weet niet hoeveel colli dat was. Het waren gelijke colli. De pallets wisselden wat in hoogte. “
Vraag: Op basis van in de door u gehuurde box aangetroffen in stukken gescheurde delen van summiere aangiften hebben wij het vermoeden dat de gehele partij van 267 colli in uw box opgeslagen is geweest. Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Als dat op 8 pallets gestaan zouden hebben, dan misschien. Ik heb 8 gesloten pallets ontvangen “.
Vraag: Wij geven aan dat wij een hoeveelheid waterpijptabak missen.(ongeveer 2000 kilo) Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord: “ Ik kan er niets over verklaren “.
Vraag: In hoeverre heeft u van de beide zendingen, daarmee bedoelen wij de zending met waterpijptabak en de zending met vermoedelijk merkvervalste producten, documenten waaronder vrachtbrieven of douaneformulieren ontvangen?
Antwoord: “ Als de goederen van binnen de Europese Unie ontvangen worden, dan hoeven er geen douaneformulieren bij. Met betrekking tot de eerste zending heb ik de vrachtbrief getekend. Vermoedelijk heeft de chauffeur de volledige set meegenomen. Ik heb zelf geen vrachtbrief. De tweede zending is aangekomen op de dag dat de FIOD de loods heeft bekeken. Ik heb daar geen vrachtbrief van gekregen. Ik vond dat de chauffeur in een vreemde wagen reed, want hij had ook een autotrailer bij zich. Ik ging er vanuit dat de vrachtbrief hij de lading zou zijn, dat was niet het geval “.
Vraag: Tijdens het gesprek met collega [I] op 27 november 2013 heeft u een telefoonnummer opgegeven te weten [00001] . Van wie is dat nummer?
Antwoord: “ Dit is Engeland. Volgens mij is dit het telefoonnummer van de ontvanger. Dat denk ik”.
Vraag: Gisteren heeft u verklaard dat de verscheurde CMR’s( D-009,D-010 en D-011) door u zijn opgemaakt. Hoe zijn deze CMR’s in de box gekomen, wie heeft deze CMR’s verscheurd en waarom zijn deze verscheurd?
Antwoord: “ Ik heb ze verscheurd en laten liggen in de box. Ik heb ze verscheurd omdat deze vrachtbrief niet goed was opgesteld. De plaats van ontvangst in Engeland had [N] moeten zijn en niet [C] Als er een nieuwe vrachtbrief is gemaakt dan heb ik die gemaakt. Ik maak de vrachtbrieven. Misschien heeft [Q] de vrachtbrief zelf gemaakt. Dat zal ik moeten nakijken in mijn administratie. Ik krijg geen vrachtbrief vanuit Turkije. Ik krijg wel de gegevens voor het opmaken van een vrachtbrief “.
(…)
Vraag: Wij tonen u een kopie registratieformulier (D-016) van Hotel [C] . Wie is [U] ?
Antwoord: “ Ik heb twee mensen gezien. Die ik heb opgepikt in het hotel [C] . Eén daar van heette [L] en de andere [M] . Die [L] zou [U] kunnen zijn”.
Vraag: Wat is de relatie tussen [D] Turkije en deze [U] ?
Antwoord: “ Weet ik niet. Ik weet alleen dat deze mensen uit Engeland kwamen. Zij spraken onderling Engels”.
Vraag: Wie is door u op de hoogte gesteld van het feit dat de FIOD de goederen in beslag heeft genomen en een onderzoek is gestart met betrekking tot onder meer de Waterpijptabak?
Antwoord: “ Ik heb uiteraard de mensen uit Turkije in kennis gesteld. Ik bedoel dan [E] [D] . Ik spreek daar met [D] ”.
Vraag: In hoeverre heeft u iemand in Nederland hiervan op de hoogte gesteld?
Antwoord: “ lk ben wel gebeld door [H] . Het ging over de gang van zaken van de betreffende avond. Ik heb deze zaak ook met mijn vrouw besproken. Ik heb telefonisch contact gehad met de vervoerder waarbij de zending in beslag was genomen. De vervoerder kwam uit [R] . De voornaam is volgens mij [V] . Verder heb ik geen contacten gehad.”
Vraag: Wij noemen u die naam [W] ? Wat zegt u die naam?
Antwoord: “ Dat is de naam van de vervoerder die ik heb gebeld “
Vraag: In hoeverre heeft u hierover contact gehad met de ontvanger in Engeland?
Antwoord: “ Ik heb geen contact gehad met Engeland. Turkije is in deze mijn aanspreekpunt”.
Vraag: Nadat de goederen op 27 november 2313 door de FIOD in beslag is genomen, zijn wij gebeld door een Engels sprekende persoon. Deze persoon heeft met u contact gehad en is door u vermoedelijk naar ons verwezen. Wie is die persoon en wat is de rol van deze persoon in deze zaak?
Antwoord: “ Dat zal [D] uit Turkije zijn geweest. Hij is namelijk mijn opdrachtgever. Ik weet ook dat [D] contact heeft gehad met een advocaat uit Amsterdam. Dat heeft hij gezegd. “
Vraag: In hoeverre bent u op de hoogte van het feit of de goederen daadwerkelijk in Engeland zijn aangekomen en opgehaald door de koper, op welke wijze bent u op de hoogte gesteld?
Antwoord: “ Normaal gesproken volg ik een zending. Ik heb hierover telefonisch contact met de vervoerder. Ik weet ook op welke moment de zending wordt uitgeleverd. Als ik hierna niets van de vervoerder hoor, dan ga ik er vanuit dat de zending is uitgeleverd. Als ik de informatie heb van de aflevertijd door de vervoerder dan informeer ik [D] hierover. Als de goederen niet op het door mij opgegeven tijdstip zijn afgeleverd dan belt [D] mij met de vraag “hoe laat wordt het uitgeleverd”. Zo strak gaat het.”
Vraag: Wij hebben vastgesteld dat er door u goederen zijn gekocht bij onder meer het bedrijf [Y] te [AA] en bij [BB] in [AA] . Wij tonen u twee facturen, een factuur van [Y] en een factuur van [BB] . Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Ik wist dat de goederen omgepakt moesten worden. [E] heeft mij gevraagd of ik daar dozen en pallets voor kon bestellen. Dat heb ik gedaan.”
Vraag: Wij hebben vastgesteld dat de zending waterpijptabak inmiddels in kleinere deelzendingen is vervoerd. Wie heeft u daarvoor ingeschakeld als vervoerders en waarom is het vervoer in kleinere zendingen gedaan en wie heeft u daarvoor opdracht gegeven?
Antwoord: De opdrachtgever is [D] Turkije. [D] geeft aan dat er twee pallets naar Engeland moeten. [D] geeft dan wel de gegevens van de ontvanger. Hij geeft geen opdracht met wie die zendingen vervoerd moeten worden. Dat regel ik zelf”.
Vraag: In hoeverre geeft [D] Turkije aan dat het een andere vervoerder moet dan de vervoerder van een eerdere zending?
Antwoord: “ In het geheel niet. Ik zorg voor het transport. Niet hij”.
Vraag: Waarom heeft u verschillende vervoerders?
Antwoord: “ Dat is afhankelijk van de vertrektijden van het internationaal vervoer. Hoe vaak een vervoerder naar een bepaalde bestemming gaat.”
Vraag: Wij tonen u een transport-opdracht en een CMR-vrachtbrief, waarin 2 pallets met goederen bij u dienen te worden opgehaald en door [W] Transport BV te [R] naar Engeland vervoerd moest worden. Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Dat zijn twee pallets die ik in opdracht van [D] Turkije in opslag had. [E] gaf mij aan dat deze pallets naar [N] moesten worden vervoerd, met als afzender [P] ”.
Vraag: Hoe bent u in contact gekomen met [W] ?
Antwoord: “ Dat kan ik niet precies aangeven. In mijn boekje staat een groot scala van vervoerders. Of ik heb het op internet gezocht. Het kan zijn dat ik een vervoerder heb gebeld die op dat moment geen tijd had en mij de naam [W] doorgaf. Ik heb [W] telefonisch benaderd. Vermoedelijk heb ik hem een e-mail gestuurd met de informatie over de zending. Er komt dan een tarief terug. Ik maak dan een transportopdracht. Daarop staande volgende gegevens:
Opdracht aan wie
Het ontvangstadres
Het afleveringsadres.
Het adres van de afzender.
Omschrijving van de goederen, de hoeveelheid en het gewicht.
De ingevulde transportopdracht mail ik naar de vervoerder.
Hierna komt de vervoerder de zending ophalen in [C] . De zending wordt dan geladen door één van de medewerkers van [H] . De vrachtwagen gaat dan weg. Voor mij naar Engeland. De zending gaat dan naar Engeland in dit geval naar [J] te [N] .”
Vraag: Wie heeft de transport-opdracht en de Cmr-vrachtbrief gemaakt en op basis van welke gegevens?
Antwoord: Ik heb de transportopdracht en de CMR vrachtbrief opgemaakt aan de hand van de gegevens die mij zijn opgegeven door [E] ”.
Vraag: Op de CMR-vrachtbrief staat als goederen vermeld: “appel gefermenteerd, extra quality”. Op de transport-opdracht staat: “Appel gefermenteerd’. Is dit juist? Over wat voor goederen hebben we het hier? Waarom is deze omschrijving aan de goederen gegeven?
Antwoord: “ De omschrijving is juist, alleen het woord “additieven” had er achter moeten staan”.
Vraag: Met de wetenschap die u nu heeft over de goederen is dan de omschrijving appel gefermenteerd, extra quality”, juist?
Antwoord: “ Nee, dat is niet juist”.
Vraag: Waarom is deze omschrijving aan de goederen gegeven?
Antwoord: “ Omdat ik dat heb op gekregen van mijn opdrachtgever [E] Instanbul.
Vraag: Volgens de summiere aangiften betreft het in [G] (Litouwen) tabaksproducten. Volgens de CMR betreft het gefermenteerde appel. Wat is er met de goederen gebeurd, is er een bewerking geweest?
Antwoord: “ Die hebben in de loods gestaan en zijn omgepakt zoals ik eerder heb verklaard”.
Vraag: Wij tonen u een cmr-vrachtbrief, waarin 2 pallets met goederen bij u dienen te worden opgehaald en door [Q] Transport te [R] naar Engeland vervoerd moest worden. Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Hier is de ontbrekende vrachtbrief van [Q] en daarom is de andere verscheurd. Ik bedoel degene die ik heb gemaakt en verscheurd. Het komt voor dat de vervoerder een eigen vrachtbrief heeft. [Q] ken ik van vroeger. Ik heb telefonisch contact gehad met [Q] voor het vervoeren van een zending van twee pallets naar Engeland”.
Vraag: Wie heeft de Cmr-vrachtbrief gemaakt en op basis van welke gegevens?
Antwoord: “ Deze is door een medewerker van [Q] gemaakt. Ik heb deze niet gemaakt”.
(…)
Vraag: Wij tonen u een opdracht van [X] aan [CC] BV., gedateerd 22 november 2013, waarin Staat dat 2 boxpallets “Canned double Apple extra quality” opgehaald moeten worden in [G] en moeten worden afgeleverd aan [DD] in [EE] . Wat kunt u hier over verklaren? Zijn de goederen daadwerkelijk in [G] opgehaald en naar [EE] gebracht?
Antwoord: “ Ik heb niet naar [EE] gebracht. Dat is geen klant van [D] . Ik heb vermoedelijk een oude transportopdracht gebruikt. Dat moet van een andere relatie zijn dan van [E] . [CC] gaat helemaal niet naar Engeland. [CC] is namelijk een kleine vervoerder. Ik heb e-mail contact met [CC] over het vervoer van deze zending. Deze zending moest naar [S] . Daar is de zending ook afgeleverd. Deze zending moest met spoed weg. [E] gaf mij de opdracht dat deze zending met spoed afgeleverd moest worden. Ik heb toen een telefoonnummergezocht van een vervoerder in de omgeving van [C] . Ik heb [CC] een transportopdracht gegeven. Ik heb één keer zaken gedaan met [CC] “.
Vraag: Op de transport-opdracht staat dat de ontvanger ca 30 minuten van tevoren gebeld moet worden en het nummer [00002] . Wat kunt u daar over vertellen. Hoe komt u aan dat nummer, wie gebruikt dat nummer en hoe kan het dat een ontvanger in [EE] een Nederlandse 06 gebruikt?
Antwoord: “ Het 06 nummer is aan mij doorgegeven door [E] . Het is een transport naar Nederland en niet naar Engeland. [EE] heeft hier niets mee te maken”.
Vraag: Wij tonen u een-vrachtbrief/bewijs van ontvangst, van [CC] Express, gedateerd 22-11-2013, waarin staat dat de goederen opgehaald moeten worden bij [FF] BV, [a-straat] 9 in [C] en afgeleverd moeten worden bij [GG] BV in [S] op het adres [b-straat] 1. Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Dit zijn allemaal gegevens die ik heb gekregen van [D] . Voor zover ik weet waren de goederen bestemd voor [GG] , [b-straat] 1 te [S] . Dat is voor mij gewoon een losadres. Ik heb niet eerder zaken gedaan met [CC] . “.
Vraag: In hoeverre zijn er bijzonderheden met betrekking tot deze zending?
Antwoord: “ De zending is opgehaald en uitgeleverd “.
Vraag: Het adres [b-straat] 1 te [S] is een flatgebouw. In [S] bestaat geen [GG] BV. Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Dat is mogelijk, dat weet ik niet. Het is afgeleverd aan [GG] , voor zover ik weet. Als er bijzonderheden zijn met betrekking tot de uitlevering dan kunt u dat navragen bij de vervoerder “.
Vraag: Er is door ons vastgesteld dat de goederen elders in [S] zijn afgeleverd, namelijk bij een opslagruimte op de hoek [c-straat] / [d-straat] te [S] . Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Niets “.
Vraag: Wij hebben een getuige gehoord die heeft vastgesteld dat in de opslagruimte op enig moment 2 pallets hebben gestaan die op een bepaald moment half leeg was en later geheel leeg was. Wat kunt u daar over verklaren?
Antwoord: “ Ik weet daar niets van”.
(…)
Vraag: Gelet op het vorenstaande:
- u huurt apart voor deze transactie een ruimte in [C] ;
- u koopt speciaal voor het transport dozen en pallets in;
- u laat mensen komen die de vrachten samenstellen en ompakken;
- u regelt het transport, waarbij er telkens van verschillende vervoerders gebruik wordt gemaakt;
- de in één keer binnengekomen zending gaat telkens in kleine zendingen van 2 pallets weg;
- bij elke zending van 2 pallets wordt gebruik gemaakt van een andere vervoerder, terwijl de goederen naar 1 afnemer in Engeland gaan;
- in uw loods zijn summiere aangiften aangetroffen met daarop de vermelding Tabakas
- u heeft volgens verklaring van [H] voordat de goederen er waren aangegeven dat het om waterpijptabak voor een geurtje gaat;
- u heeft nadat de goederen bij u zijn binnengekomen opnieuw tegen [H] gezegd dat het waterpijptabak betreft;
- er is daadwerkelijk waterpijptabak aangetroffen in de door u gehuurde loods;
- u maakt de CMR-vrachtbrieven met daarop een andere goederenomschrijving (gefermenteerde appel) dan de daadwerkelijke goederenomschrijving “Waterpijptabak”;
- u laat ook goederen rechtstreeks in Nederland bezorgen,
- u heeft zelf geen CMR waaruit volgt dat u goederen binnen heeft gekregen met een andere omschrijving dan waterpijptabak of tabak,
stellen wij dat u wist dat u te maken heeft met waterpijptabak en dat u deze goederen opzettelijk in opslag heeft gehad in een ruimte dat geen accijnsgoederenplaats is. Wat is uw reactie hier op?
Antwoord: “ Een aantal dingen kloppen niet of behoeven een aanvulling. Ik huurde in [C] een ruimte voor goederen afkomstig van [E] uit [K] . Ik heb nimmer tegen [H] verteld dat het om waterpijptabak ging, want dat wist ik niet. Ik heb hem verteld dat het om additieven voor waterpijpen ging, hetgeen mij ook door [D] [K] is verteld. De dozen en de pallets zijn gekocht op verzoek van [E] . Ik heb aan [D] aangegeven dat ik lichamelijk niet in staat was om de zending om te pakken. Ik heb [D] aangegeven dat [H] wel mensen kon leveren. [D] wilde dat niet hebben. Hij zou mensen regelen vanuit Engeland. Die mensen zijn ook gekomen. De omschrijving van de goederen zijn mij opgegeven door mijn opdrachtgever [D] . Ik laat goederen ook in Nederland uitleveren, dit gaat in opdracht van [E] . Ik doe niet anders dan de opdrachten uitvoeren van mijn opdrachtgever [D] “.
Vraag: In hoeverre was u op de hoogte dat het om waterpijptabak ging?
Antwoord: “ Ik was niet op de hoogte van het-feit dat het om waterpijptabak ging. Niet het geringste vermoeden.”
Vraag: Tevens stellen wij dat u wist dat er sprake was van goederen waarover accijns betaald diende te worden en dat dit niet is gebeurd. Wat is uw reactie hier op?
Antwoord: “ Dat wist ik ook niet. Ik wist niet dat het waterpijptabak was”.
Vraag: In hoeverre realiseert u zich nu dat u hiermede een strafbaar feit pleegt en dat u mogelijk hierbij voor de accijns aansprakelijk gesteld wordt. De accijns op waterpijptabak is circa 80 euro per kilo, hetgeen fors op kan lopen. Wat is uw reactie hier op?
Antwoord: “ Ik realiseer me als het waar is wat u zegt, dat het zeer zuur zal zijn ”.
2.4.
[H] , directeur van [FF] B.V., de eigenaar van de opslagloods in [C] , heeft als getuige onder meer het volgende verklaard (G02-1):
Opmerking: Wij tonen de getuige [H] een plattegrond/contract met betrekking tot de huurovereenkomst met [X] , [e-straat] 33 te [Z] .
Vraag: Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord: “ Ik heb hier dagelijks mensen over de vloer die boxen willen huren. Er kwam een man binnenstappen en wilde een ruimte van ongeveer 50/60 vierkante meter huren. Ik had die ruimte ter beschikking. Ik heb deze ruimte toen aan die man laten zien. Die man stelde zich voor als [A] uit [Z] . Het betreft een man van ongeveer 60 jaar. Hij gaf aan dat hij schoolmeester was. Hij gaf aan dat hij er een bedrijf naast had. Dat bedrijf heet [X] . [A] gaf aan dat hij een ruimte nodig had voor een maand. Dat is uit eindelijk twee maanden geworden. Eigenlijk kon ik deze box niet langer verhuren omdat ik deze al had verhuurd aan iemand anders.
Hij gaf aan dat hij wat pallets binnen kreeg. [A] gaf aan dat het tabak was voor waterpijpen. [A] gaf ook aan dat het tabak was voor de geur. [A] gaf aan dat hij de box wilde huren voor de maanden november en december 2013. In eerste instantie vroeg hij de box voor een maand omdat hij omhoog zat. Hij heeft niet aangegeven waar het tabak vandaan kwam. Ik vond het een aardige kerel. Er is alleen gesproken over tabak, niet over andere producten.
[A] heeft van mij [00000] gehuurd. Dat is buitenbox 5. De huur bedraagt € 425,00 per maand. Hij heeft over de bank betaald.
Vraag: In hoeverre heeft u gecontroleerd wat er daadwerkelijk in de box is geplaatst?
Antwoord: “ [A] is een keer geweest om te kijken. Ik vroeg toen naar de lading. [A] liet het mij toen zien. Ik zag toen balen in de box liggen. Het waren balen van een halve meter. De balen leken op dozen. De balen waren volgens mij grijs van kleur. Dit zijn de balen die u op 27 november 2013 ook heeft gezien. Deze balen lagen op pallets met daarom heen volgens mij doorzichtig of wit plastic folie. De balen waren gestapeld met daarom heen de folie. [A] vertelde dat het waterpijptabak betrof.
Vraag: In hoeverre hebben er werkzaamheden plaatsgevonden in deze box?
Antwoord: “ Eigenlijk mag er in de box niet gewerkt worden. Maar ik weet zeker dat op een dag twee mannen aan het werk waren. Volgens mij waren ze daar om de lading over te pakken. Ik weet dat omdat er grote dozen in de box aanwezig waren en dat de balen in de grote dozen werden overgepakt. Het zijn opvouwbare dozen, net zo groot als een pallet. Ik weet niet waar deze vandaan kwamen. Aan het eind van de huurperiode lagen er nog van deze opvouwbare dozen. Ik heb [A] nog gebeld om te vragen wat hij met deze dozen wilde. Hij gaf aan dat hij deze dozen wilden ophalen. Dat is tot op heden niet gebeurd. ”
En onder meer het volgende (paragraaf 4.3.2 van het OPV):
Vraag: Op woensdag 27 november 2013 is de FIOD bij u op bezoek geweest. Wat kunt u over die dag vertellen?
Antwoord: “ Op die dag werd mijn vrouw gebeld door [A] . [A] gaf dat er twee pallets gebracht zouden worden. Volgens mij heb ik hem toen nog gebeld dat hij niet speciaal hoefde te komen. Hij gaf toen aan dat hij mij wel zou bellen als de chauffeur er was. Vroeg in de avond was ik toevallig aan het bedrijf. Volgens mij tussen 18.00 en 18.30 uur. Ik zag toen dat [A] bezig was in de box. Hij was een wagen aan het lossen. Dat was de vrachtwagen die jullie later op de avond nog hebben gecontroleerd. Het betrof dezelfde vrachtwagen en dezelfde chauffeur. Het was een Pool of een Rus. Er werden volgens mij twee pallets met spullen gelost. Ik kan de pallets en de lading niet omschrijven. Volgens mij zijn het de pallets die jullie later hebben gezien waarop parfum stond. Ik heb die parfum toen nog niet eerder gezien bij [A] in de box. Ik zag dat pas toen jullie de lading open maakten.”
2.5.
Naar aanleiding van de bevindingen van de FIOD heeft de Inspecteur aan belanghebbende en [A] bij brieven van 10 november 2014 het voornemen bekend gemaakt om aan zowel belanghebbende als [A] een naheffingsaanslag accijns op te leggen. Op 28 november 2014 heeft belanghebbende haar zienswijze daartegen kenbaar gemaakt. Vervolgens zijn de onderhavige naheffingsaanslag accijns ten bedrage van € 679.062 en de beschikking belastingrente ten bedrage van € 23.201 opgelegd. In de bezwaarfase heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
2.6.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een vrachtbrief waarop – voor zover leesbaar – onder meer het volgende is vermeld:
Rubriek 1 (afzender) [P] LTD
[f-straat] 2
[G]
Rubriek 2 (geadresseerde) [FF]
[a-straat] 9
NL [C]
0031 [A]
Rubriek 3 (plaats aflevering) NL [C]
Rubriek 4 (plaats en datum) [G] 8-11-2013
Rubrieken 6-11 (goederen) 1-5 5 Pal [onleesbaar]
6-8 3 Pal [onleesbaar] Fermented Aromatic Frutal adds
Rubriek 12 (volume) 3.6
Rubriek 22 (afzender) [handtekening plus datum in vreemde taal]
Rubriek 23 (vervoerder) [handtekening]
Rubriek 24 (ontvanger) [X] [handgeschreven plus handtekening]
2.7.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [D] van augustus 2015, die als volgt luidt:
“Upon request I, the undersigned beneath, [D1] [D] representing the former [E] herewith declare that, that it has been mutually agreed by the end of 2013 between me and [X] , represented by Mr [A] , that [X] would rent for an indefinite period warehouse space on behalf and by order of [E] for the storage of non hazardous goods, namely additives (fragrances and flavourings) for waterpipe tobacco.
It was also agreed that handling and order picking, as well as the repackaging would be arranged under [E] ’ management with our employees without intervention of [X] and/or the Storekeeper.
[X] was in no way involved in the physical handling of the goods and had no knowledge or whatsoever and could not have any knowledge about the commodity of the goods other than, additives for waterpipe tobacco as agreed, and in conformity with the delivery note.
Part of the arrangement was that [X] would be appointed as Road Forwarder for all shipments from the Dutch warehouse to various destinations.”
2.8.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [D] van 10 oktober 2017, die als volgt luidt:
“The goods were transported from [G] by the seller to the warehouse of [X] in [C] to our proposal on a CIF/DDP base. It was agreed between us, [E] and the Sellers that the commodity would be transported as Fermented Aromatic Frutal Additives (for waterpipe tobacco). The whole consignment was transported in two lots. The first lot comprised of 8 so called Euro Pallets (80x120x180 cm.) s.t.c. boxes measuring 60x40x40 cm. ad 30 kos. per box. The second lot was a shipment of 3 pallets with a heigth of ca. 200 cm.
[X] was not informed about the contents of the goods unlike the commodity mentioned in the CMR-notes.
Between [E] and [X] it was namely mutually agreed (sommer 2013) that [X] would take care for the expediting (mainly transportation) of our goods ( textiles and additives) within Europe and in this particular case for freeing up warehouse space for Frutal Additives for the purpose of waterpipe tobacco.
It was told to, and agreed with Mr. [A] that order picking would be arranged by our own people because of the complexity of the goods and moreover [X] did not have sufficient manpower available. The reforwarding of the goods into Europe had to be arranged by [X] .
[X] was working as an international forwarder (an intermediary service provider) only and was not involved with the trade of the goods, and once again [X] did not have and could not have any knowledge about the real commodity of the confiscated qoods.”
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag en de beschikking terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Niet is in geschil dat de goederen niet veraccijnsd waren.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De Raad van de Europese Unie heeft op 16 december 2008 Richtlijn 2008/118/EG (de Accijnsrichtlijn 2008), houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG uitgevaardigd. De wetgever heeft naar aanleiding van de Accijnsrichtlijn 2008 de Wet op de accijns (hierna: WA) dienovereenkomstig aangepast. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WA is sindsdien bepaald dat onder uitslag tot verbruik wordt verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. In artikel 51, aanhef en onderdeel b, WA is vervolgens bepaald dat, bij toepassing van het hiervoor genoemde artikel, de accijns wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben daarvan is betrokken.
4.2.
In de Memorie van Toelichting (MvT) is ten aanzien van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WA onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde «voorhanden hebben» wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan «de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is». Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt.
De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste). Dit vereiste wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 alleen gesteld in geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, onder ii).
Op grond van artikel 80 van de wet, artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit accijns en artikel 54 van de Uitvoeringsregeling accijns moet aan de hand van bescheiden de herkomst van accijnsgoederen kunnen worden aangetoond, indien deze goederen worden vervoerd dan wel voorhanden zijn buiten een accijnsgoederenplaats. Indien degene die de accijnsgoederen voorhanden heeft de herkomst niet aan de hand van bescheiden kan aantonen, rust op hem de bewijslast; hij zal dan moeten aantonen dat de accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de wet in de heffing zijn betrokken (zie Hoge Raad 24 augustus 1999, nr. 34 164, BNB 1999/383). Indien hij daarin niet slaagt, is sprake van het in het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedoelde belastbare feit. De inspecteur kan de belasting dan van hem naheffen.
(…)”
4.3.
Uit de tekst van artikel 51, aanhef en onderdeel b, WA en de hiervoor geciteerde passage uit de wetsgeschiedenis volgt dat feitelijke beschikkingsmacht en wetenschap geen vereisten meer zijn voor het kunnen aanmerken van een persoon als accijnsplichtig wegens het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen buiten een accijnsschorsingsregeling. Het Hof leidt uit de gedingstukken af dat belanghebbende de goederen waarvoor de naheffingsaanslag is opgelegd, voorhanden heeft gehad. Deze goederen lagen ten tijde van de inval door de FIOD in de door belanghebbende gehuurde loods dan wel hebben daar enige tijd gelegen. [A] heeft op naam en voor rekening van belanghebbende feitelijke werkzaamheden voor deze goederen verricht, zoals inpakmateriaal gekocht voor het ompakken daarvan en contact onderhouden met de eigenaar van de loods, de eigenaar van de goederen en de vervoerders over de logistieke gang van zaken. Bovendien heeft [A] in deze hoedanigheid vrachtbrieven opgemaakt. Uit de verklaring van [H] kan worden afgeleid dat [A] wel degelijk bij het lossen van (een deel van de goederen) betrokken is geweest.
4.4.
Ten overvloede overweegt het Hof dat indien de in 4.3, eerste volzin, verwoorde rechtsopvatting onjuist is, de naheffingsaanslag eveneens terecht aan belanghebbende is opgelegd. In dit verband stelt het Hof voorop dat het doen en nalaten van [A] aan belanghebbende wordt toegerekend. [A] heeft ter zitting van het Hof onweersproken verklaard dat hij als vennoot van belanghebbende en voor haar rekening en risico is opgetreden. Het Hof leidt uit de gedingstukken af dat belanghebbende wist dat zij onveraccijnsde accijnsgoederen in opslag had. Om te beginnen heeft [A] op 27 november 2013, de dag van de inval door de FIOD, tegenover ambtenaar [I] verklaard dat hij wist dat het om tabak ging. Ook [H] heeft na de inval bij de FIOD aangegeven dat hij wel wist waar het over ging en voorts verklaard dat [A] hem had verteld dat hij opslagruimte zocht voor tabak voor waterpijpen. Dat [A] en [H] later beiden op hun verklaringen zijn teruggekomen, acht het Hof van ondergeschikt belang. Niet valt in te zien waarom [H] eerst een valse, mogelijk voor hemzelf belastende verklaring zou afleggen. Bovendien zijn de opsporingsambtenaren van de FIOD beëdigd en opgeleid om verklaringen af te nemen en vast te leggen. Het Hof acht niet aannemelijk dat zij de verklaringen van [A] en [H] onjuist hebben begrepen en/of vastgelegd.
4.5.
Zelfs indien de belastende verklaringen in eerste instantie onjuist zijn begrepen of vastgelegd, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende had moeten weten dat de goederen onveraccijnsde accijnsgoederen waren. [A] is zeer ervaren in de logistiek en heeft lange tijd hierin les gegeven. Hij wist of had moeten weten dat voor het vervoer van goederen het opmaken van een correcte vrachtbrief verplicht en cruciaal is. [A] had de vrachtbrieven en de overige documenten, waarvan de FIOD snippers en weggegooide exemplaren in de door belanghebbende gehuurde loods heeft aangetroffen, bij iedere zending moeten controleren. Naar eigen zeggen heeft hij telkens geen vrachtbrief ontvangen of gezien, dan wel deze volgens instructies van [E] ingevuld. Van belanghebbende hadden meer voorzichtigheid en onderzoek mogen worden verwacht. Belanghebbende had voldoende kennis in huis om te beseffen dat zij een risico loopt wanneer zij de lading en de documenten niet controleert voordat zij deze in ontvangst neemt of verzendt. Er waren voldoende redenen voor nader onderzoek, zoals de komst van twee personen vanuit Engeland om de goederen om te pakken, de strakke controle rond de verzending van de goederen en de teksten die op de in de loods aangetroffen documenten stonden, zoals de vermelding “Tabakas” op de summiere aangiften.
4.6.
Het Hof komt samengevat tot het oordeel dat de Inspecteur terecht aan belanghebbende op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WA jo. artikel 51, aanhef en onderdeel b, WA een naheffingsaanslag accijns heeft opgelegd.
4.7.
Subsidiair is in geschil of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende heeft dit standpunt eerst in hoger beroep ingenomen, in een nader stuk dat op vrijdagmiddag 17 november 2017 bij het Hof is binnengekomen. Het Hof heeft dit stuk op maandag 20 november 2017 per post naar het door de Inspecteur opgegeven postadres in Heerlen gezonden. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof aangegeven dat hij dit stuk niet had ontvangen. De Inspecteur heeft het Hof na lezing van het stuk verzocht hem in de gelegenheid te stellen alsnog ambtshandeling 14 in te brengen, het stuk waarin de berekening van het gewicht van de waterpijptabak is opgenomen.
4.8.
Artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Belanghebbende heeft het nadere stuk tijdig ingediend, namelijk twaalf dagen voor de zitting. Het Hof heeft het stuk zo spoedig mogelijk doorgestuurd naar de Inspecteur. Het stuk had de Inspecteur dus tijdig kunnen bereiken, ruim op tijd om alsnog ambtshandeling 14 in te brengen. De Inspecteur heeft ter zitting erkend dat de vertraging is te wijten aan de wijze waarop de interne postbezorging binnen de Belastingdienst/Douane is geregeld. Het Hof is van oordeel dat deze vertraging voor rekening en risico van de Inspecteur dient te komen. Het Hof wijst het verzoek van de Inspecteur af.
4.9.
[A] heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij vier pallets van elk 400 kg (waterpijptabak) vanuit de door belanghebbende gehuurde loods naar afnemers in Engeland en [S] heeft verzonden. De FIOD heeft in totaal 4.644 kg waterpijptabak onderschept en aangetroffen in de door belanghebbende gehuurde loods en in [R] . Het aantal van 140.000 sigaretten is niet in geschil. Het Hof stelt de naheffingsaanslag als volgt vast:
140.000 sigaretten € 24.655,00
(4 x 400 kg =) 1.600 kg + 4.644 kg = 6.244 kg waterpijptabak x € 81,76 € 510.509,44
Totaal accijns € 535.164,44
4.10.
De naheffingsaanslag dient tot € 535.164 te worden verminderd. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de belastingrente. De belastingrente dient overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 492 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) wegingsfactor 1 € 246 (bedrag 2017)), € 990 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 495 (bedrag 2017)) en € 990 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 495 (bedrag 2017)), ofwel in totaal op € 2.472. Gelet op de samenhang met de procedure van [A] (nummer Hof 17/00355) kent het Hof de helft van dit bedrag toe aan de onderhavige procedure, zijnde € 1.236.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 535.164,
– vermindert de belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.236,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 331 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 501 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 december 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.