Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling zeevisserij
Artikel 120 Recreatievisserij
Geldend
Geldend vanaf 06-04-2024
- Bronpublicatie:
03-04-2024, Stcrt. 2024, 10718 (uitgifte: 05-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 48280262)
- Inwerkingtreding
06-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-04-2024, Stcrt. 2024, 10718 (uitgifte: 05-04-2024, regelingnummer: WJZ/ 48280262)
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
1.
Het is verboden in strijd te handelen met artikel 55, tweede lid, van de controleverordening, de artikelen 10, vijfde lid, 11, tweede lid, 12, eerste lid, 13, zesde lid, en 18, tweede en vijfde lid, van de verordening vangstmogelijkheden, de artikelen 4, vierde lid, 5, vierde lid, 6, vijfde lid, en 17, vierde lid, van de verordening vangstmogelijkheden Middellandse Zee en Zwarte Zee, de artikelen 9 en 10, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden Oostzee, artikel 29, vierde lid, van verordening 2017/2107 en de artikelen 7, 10, 11 en 12 van verordening 2019/1241.
2.
Het is verboden op zee, in het zeegebied, in de kustwateren, in de visserijvrije zone of in de onmiddellijke nabijheid van wateren:
- a.
in de artikel 10, vijfde lid, onderdeel a, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde periode zeebaars voorhanden te hebben, gevangen in of vanaf de kust van een van de ICES-sectoren, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, aanhef, van de verordening vangstmogelijkheden;
- b.
in de in artikel 10, vijfde lid, onderdeel b, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde periode meer dan het in dat artikellid en onderdeel bedoelde aantal zeebaars voorhanden te hebben, gevangen in of vanaf de kust van een van de ICES-sectoren, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, aanhef, van de verordening vangstmogelijkheden;
- c.
meer dan het in artikel 11, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde aantal zeebaars voorhanden te hebben, gevangen in of vanaf de kust van een van de ICES-sectoren, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden;
- d.
meer dan het in artikel 12, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden bedoelde aantal witte koolvis voorhanden te hebben, gevangen in of vanaf de kust van een van de ICES-sectoren, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden;.
- e.
meer dan 25 stuks dan wel meer dan 20 kilogram kabeljauw voorhanden te hebben.
3.
Het is verboden kabeljauw of overeenkomstig de artikelen 10, vijfde lid, onderdeel b, of 11, tweede lid, van de verordening vangstmogelijkheden gevangen zeebaars of overeenkomstig artikel 12, eerste lid, van de verordening vangstmogelijkheden gevangen witte koolvis aan te landen die is gefileerd of is ontdaan van de kop.
4.
Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op zeebaars, witte koolvis en kabeljauw die aantoonbaar afkomstig is van een vissersvaartuig.
5.
Het tweede en derde lid zijn tevens van toepassing op of in de onmiddellijke nabijheid van met de wateren, genoemd in het tweede lid, in open verbinding staand binnenwater, tot ten hoogste 30 kilometer landinwaarts.
6.
De afmeting, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Visserijwet 1963, bedraagt:
- a.
voor blauwe marlijn een vorklengte van de onderkaak van 251 centimeter;
- b.
voor witte marlijn een vorklengte van de onderkaak van 168 centimeter.