HR, 01-07-1998, nr. 33475
ECLI:NL:HR:1998:AA2325
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-1998
- Zaaknummer
33475
- LJN
AA2325
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2325, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑07‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
art. 10 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
FED 1998/503 met annotatie van R.P. VAN DEN DOOL
WFR 1998/1089, 2
V-N 1998/34.21 met annotatie van Redactie
Uitspraak 01‑07‑1998
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 mei 1997 betreffende de haar voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 1.032.210,--. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden.
- 3.
Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: In 1987 heeft de T Bank zich bereid verklaard belanghebbende, die zich bezighield met projectontwikkeling en exploitatie van onroerende zaken, een krediet in rekening-courant te verstrekken van totaal f 750.000,--. Nadat de aandeelhouder van belanghebbende, de in Zwitserland gevestigde B AG, zich in een brief van 24 september 1986 bereid had verklaard ten gunste van belanghebbende bankgaranties te verstrekken, heeft een Zwitserse bank zich op verzoek van B AG voor dit krediet garant gesteld. Belanghebbende heeft in de jaren 1988, 1989 en 1990 respectievelijk f 402.000,--, f 3.094.838,-- en f 972.676,-- ten laste van haar winst gebracht in verband met de in genoemde brief gemaakte afspraken. De Inspecteur heeft de aftrek van deze bedragen, welke zijn gebaseerd op percentages van de brutowinst die belanghebbende met de voltooide projecten heeft behaald, echter niet toegelaten.
- 3.2.
Het Hof heeft geoordeeld: dat B AG zorg heeft gedragen voor een bankgarantie ten behoeve van een aan belanghebbende verstrekt krediet van de T Bank; dat B AG zich aldus uitgaven heeft getroost ten behoeve van belanghebbende en dat zij, handelende tussen onafhankelijke derden, ten minste een bedrag ter grootte van die uitgaven aan belanghebbende in rekening zou hebben gebracht; dat gelet op de niet betwiste stelling van de gemachtigde dat B AG een paar duizend gulden heeft uitgegeven voor de kredietgarantie van de Zwitserse bank aan de T Bank, het Hof een zakelijke vergoeding voor deze dienst van B AG aan belanghebbende vaststelt op een bedrag van f 5.000,-- per jaar.
- 3.3.
Bij het bepalen van een zakelijke vergoeding voor genoemde dienst heeft het Hof het kostenbedrag dat door de Zwitserse bank aan B AG in rekening is gebracht voor het verstrekken van de bankgarantie aan de T Bank tot uitgangspunt genomen. Aldus heeft het Hof niet een bedrag in aanmerking genomen dat in redelijke verhouding staat tot het door B AG gelopen risico dat zij door die Zwitserse bank zou worden aangesproken indien de T Bank op deze verhaal zou zoeken. 's Hofs oordeel is mitsdien niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel, dat zich tegen dit oordeel richt, slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven; verwijzing dient te volgen.
- 4.
Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie voor de onderhavige zaak en de daarmee samenhangende zaak onder nummer 33476 redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
- 5.
Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en omtrent de proceskosten; verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 1 juli 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.