NJ 2016/386
Art. 197 Sr; taakverdeling tussen strafrechter en bestuursrechter; ongewenstverklaring niet in strijd met de destijds geldende regelgeving.
HR 12-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:617, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12 april 2016
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien
- Zaaknummer
14/06402
- Conclusie
A-G mr. A.J. Machielse
- Noot
J.M. Reijntjes
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS154079:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:617, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑04‑2016
ECLI:NL:PHR:2015:2637, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑06‑2015
- Wetingang
Essentie
Veroordeling ter zake art. 197 Sr. Als het inreisverbod door de bestuursrechter bij onherroepelijke uitspraak in stand is gelaten, staat dat in beginsel eraan in de weg dat de strafrechter het verweer dat het inreisverbod in strijd is met het Unierecht zelfstandig onderzoekt en daarop beslist. Onder bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan hierop een uitzondering te maken. Gelet op hetgeen door de verdediging ten grondslag is gelegd aan het verweer dat de ongewenstverklaring in strijd is met de destijds geldende regelgeving, heeft het hof het verweer kunnen verwerpen.
Partij(en)
Arrest op het beroep in cassatie ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.