Hof 's-Hertogenbosch, 22-05-2007, nr. C0501239/HE
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA6991, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-05-2007
- Magistraten
Mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman, Hofkes
- Zaaknummer
C0501239/HE
- LJN
BA6991
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA6991, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑05‑2007
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BI6315, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BI6315
Uitspraak 22‑05‑2007
Mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman, Hofkes
Partij(en)
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's‑HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 22 mei 2007,
gewezen in de zaak van:
de naamloze vennootschap FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
appellante bij exploten van dagvaarding van 25 augustus 2005 en 31 augustus 2005,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UNI-DATA LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Venlo,
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UPS SCS (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank 's‑Hertogenbosch gewezen vonnis van 13 juli 2005 en het herstelvonnis van 24 augustus 2005 tussen appellante — Fortis — als gedaagde en geïntimeerden — Uni-Data cs voor zover geïntimeerden gezamenlijk worden bedoeld en Uni-Data en UPS voor zover zij afzonderlijk worden bedoeld — als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 120227/HA ZA 04-2831)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgegane vonnis van 6 april 2005.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft Fortis, onder overlegging van één productie, twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 13 juli 2005 en, voor zover nodig, van het herstelvonnis van 24 augustus 2005, en, kort gezegd, tot alsnog afwijzing van de vordering van Uni-Data cs in eerste aanleg, met veroordeling van Uni-Data cs in de kosten van beide instanties, alles uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij memorie van antwoord hebben Uni-Data cs de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het in eerste aanleg gewezen (herstel)vonnis, zo nodig met verbetering van gronden.
2.3.
Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Grief 1 strekt ten betoge dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd heeft geacht. Met grief 2 betoogt Fortis dat de beslissing van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is.
4. De beoordeling
4.1.
In punt 2.1. van het vonnis van 13 juli 2005, hersteld bij vonnis van 24 augustus 2005 (hierna tezamen: het vonnis) heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.2.
Het gaat in dit hoger beroep, voor zover van belang, om het volgende.
4.2.1.
Uni-Data (van wie UPS de rechtsopvolgster is) heeft in opdracht van Ingram Micro Frameworks B.V. (hierna: Ingram) op of omstreeks 1 maart 2002 het vervoer over de weg onder CMR-vrachtbrief [CMR NUMMER] op zich genomen van 299 colli computers verdeeld over 19 pallets met een totaal gewicht van 4.485 kilogram van Rosmalen (Nederland) naar Ditzingen (Duitsland), ter aflevering te Ditzingen aan R.I.C. Electronic Communication Service GmbH (akte overlegging producties, prod. 1).
4.2.2.
Uni-Data heeft dit vervoer uitbesteed aan Cabooter Internationale Expeditie B.V., die op haar beurt heeft ingeschakeld Cabooter Int. Sneltransport B.V. (hierna: Cabooter) heeft ingeschakeld.
4.2.3.
Tijdens het transport door Cabooter zijn in de nacht van 2 op 3 maart 2002 180 computers gestolen. Daarvan zijn er later 51 teruggevonden. De trailer met de lading computers was ten tijde van de diefstal geparkeerd in een loods te Blerick die door Cabooter werd gebruikt. Deze loods was voorzien van een alarminstallatie. Het zogeheten BV3 alarm van de truck was ingeschakeld. Namens Cabooter is op 3 maart 2002 aangifte gedaan van de diefstal (akte overlegging producties, prod. 4, 1e stuk).
4.2.4.
Fortis heeft de door Ingram geleden schade wegens voormelde diefstal vergoed. Als gesubrogeerd verzekeraar heeft Fortis op 28 februari 2003 door middel van een zogeheten Klage bij het Landgericht Stuttgart een procedure aanhangig gemaakt tegen zowel Uni-Data als Cabooter. In deze procedure heeft Fortis zich op het standpunt gesteld dat Uni-Data cs aansprakelijk waren voor de door Ingram geleden schade. Fortis heeft op de voet van artikel 23 lid 3 CMR van Uni-Data en Cabooter schadevergoeding gevorderd (akte overlegging producties, prod. 2).
4.2.5.
Het Landgericht Stuttgart heeft bij uitspraak van 20 september 2004 Uni-Data en Carbooter veroordeeld tot betaling aan Fortis van een bedrag van EUR 19.596,93 vermeerderd met 5% rente vanaf 21 februari 2003, rekening houdende met de aansprakelijkheidslimiet overeenkomstig artikel 23 lid 3 CMR (akte overlegging producties, prod. 3). Fortis heeft aan Uni-Data laten weten aanspraak te maken op vergoeding van de gehele schade. Fortis heeft ter vaststelling van de schade een onderzoek laten instellen door expertisebureau ESIS International Inc. Dit bureau heeft op 31 oktober 2002 een rapport uitgebracht (akte overlegging producties, prod. 5).
4.2.6.
Fortis heeft op 19 januari 2005 in Duitsland jegens Uni Data cs en Cabooter een procedure aanhangig gemaakt waarin Fortis, met toepassing van artikel 29 CMR, betaling van volledige schadevergoeding vorderde ad EUR 88.000,- (cva, prod. 2).
4.3.1.
Uni-Data cs hebben in de onderhavige procedure, die is ingeleid met een exploot van dagvaarding van 5 november 2004, in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank bij vonnis voor recht verklaart dat Uni-Data cs, althans Uni-Data, althans UPS, niet verder aansprakelijk zijn (is) jegens Fortis dan tot het bedrag waartoe Uni-Data — bij uitspraak van 20 september 2004 — reeds is veroordeeld in de procedure voor het Landgericht Stuttgart, met veroordeling van Fortis in de kosten van het geding, alles uitvoerbaar bij voorraad.
4.3.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 april 2005 een comparitie bevolen. Op 21 juni 2005 heeft de comparitie van partijen plaats gehad.
4.3.3.
Bij vonnis van 13 juli 2005 (verbeterd bij vonnis van 24 augustus 2005) heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Uni-Data cs inzake de schade die is voortgevloeid uit de onderhavige vervoerovereenkomst tussen Uni-Data en Ingram niet verder aansprakelijk zijn jegens Fortis dan tot het bedrag waartoe Uni-Data cs reeds in de procedure voor het Landgericht Stuttgart zijn veroordeeld, met veroordeling van Fortis in de proceskosten.
4.4.1.
Fortis heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de schade niet voortspruit uit opzet of daaraan gelijk te stellen schuld van de vervoerder of zijn ondergeschikten handelend in de uitoefening van hun werkzaamheden (rov 4.10. en 4.11. van het vonnis van 13 juli 2005).
4.4.2.
Fortis betoogt met grief 1 dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd heeft geacht. Fortis heeft ter onderbouwing het volgende aangevoerd. Fortis heeft bij ‘Klage’ d.d. 28 februari 2003 in Duitsland een procedure tegen Uni-Data cs aangespannen waarin Fortis aanspraak maakte op schadevergoeding op basis van beperkte aansprakelijkheid (artikel 23 lid 3 CMR). Deze vordering is bij vonnis d.d. 17 juli 2003 [akte overlegging producties, prod. 3; volgens deze productie is op 20 september 2004 uitspraak gedaan, toev. hof] in eerste aanleg door het Landgericht Stuttgart toegewezen. Aangezien dit vonnis uitdrukkelijk de mogelijkheid openliet een schadevergoeding te vorderen op basis van onbeperkte aansprakelijkheid, heeft Fortis bij ‘Klage’ d.d. 19 januari 2005 een tweede procedure jegens Uni-Data cs in Duitsland aangespannen. In dit geval staat de door Uni-Data cs ingestelde vordering, ondanks artikel 31 lid 2 CMR, niet in de weg aan het door Fortis bij ‘Klage’ van 19 januari 2005 aanhangig gemaakte geding, nu het Bundesgerichtshof in Duitsland een Nederlandse verklaring voor rechtprocedure niet erkent (BGH 20 november 2003, I ZR 294/02). Dit betekent volgens Fortis dat Uni-Data cs geen belang hebben bij hun onderhavige vordering.
4.4.3.
Fortis heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht de procedure van Uni-Data cs aan te houden totdat het Landgericht Stuttgart een beslissing heeft gegeven op de vordering die Fortis aanhangig heeft gemaakt bij ‘Klage’ van 19 januari 2005.
4.4.4.
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 april 2005 overwogen dat de dagvaarding in de onderhavige zaak dateert van 5 december [lees: november; toev. hof] 2004 en is aangebracht op 15 december 2004, terwijl de vordering van Fortis bij het Landgericht Stuttgart bij ‘Klage’ van 19 januari 2005 aanhangig is gemaakt. Op grond daarvan heeft de rechtbank overwogen dat de vordering van Fortis in Duitsland feitelijk niet ingesteld had kunnen worden (blz. 2, tweede alinea).
4.4.5.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat op de onderhavige vervoerovereenkomst de bepalingen van de CMR van toepassing zijn. Ook het hof hanteert als uitgangspunt dat de litispendentieregel van artikel 31 lid 2 CRM niet in de weg staat aan het instellen van de onderhavige vordering door Uni-Data cs. Vast staat immers dat Fortis op 19 januari 2005 in Duitsland een procedure aanhangig heeft gemaakt (r.o. 2.4. van het vonnis van 13 juli 2005), terwijl Uni-Data cs de onderhavige zaak op 5 november 2004 bij de rechtbank 's‑Hertogenbosch aanhangig hebben gemaakt.
4.4.6.
De rechtbank heeft zich derhalve terecht en op juiste gronden op grond van artikel 31 lid 1 sub b CMR bevoegd geacht kennis te nemen van de vordering van Uni-Data cs.
4.4.7.
In hoger beroep heeft Fortis betoogd dat Uni-Data cs geen belang hebben bij hun vordering, aangezien de Duitse rechter in de tweede door Fortis aanhangig gemaakte procedure een executabel vonnis zal wijzen. Fortis heeft verwezen naar een uitspraak van het Bundesgerichtshof van 20 november 2003 I ZR 294/02 (mvg, prod. 1), waarin de Duitse rechter heeft beslist dat een in een ander land aanhangig gemaakte verklaring voor rechtprocedure er niet aan in de weg staat in Duitsland een nieuwe procedure te beginnen omdat de Duitse rechter de Nederlandse verklaring voor rechtprocedure niet erkent.
4.4.8.
Het gaat derhalve om de vraag of het hier gaat om vorderingen omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen in de zin van artikel 31 lid 2 CMR, nu de vordering van Uni-Data cs ziet op een verklaring voor recht dat zij — op grond van artikel 23 lid 3 CMR — beperkt aansprakelijk zijn, terwijl de vordering van Fortis die (thans) aanhangig is bij het Landgericht Stuttgart, ziet op het toekennen van volledige schadevergoeding.
4.4.9.
De EEX-Vo kent, in artikel 27 lid 1, een met artikel 31 lid 2 CMR vergelijkbare litispendentieregel waarin evenals in laatstgenoemd artikel het begrip ‘hetzelfde onderwerp’ voorkomt. Voor de uitleg van dit begrip is het wenselijk dat de nationale rechter zoveel mogelijk aansluit bij de uitleg daarvan door het Hof van Justitie EG. In zijn uitspraak van 6 december 1994 (NJ 1994, 659, Ship Tatry) heeft het Hof bepaald dat een vordering tot betaling van schadevergoeding berust op dezelfde oorzaak en hetzelfde onderwerp betreft als een vordering die er toe strekt voor recht te doen verklaren dat een partij niet aansprakelijk is voor de schade.
4.4.10.
Het hof is van oordeel dat, in lijn met deze jurisprudentie, ook in het kader van artikel 31 lid 2 CMR een vordering tot het afgeven van een verklaring voor recht en een vordering tot toekenning van (volledige) schadevergoeding ‘hetzelfde onderwerp’ betreffen. De omstandigheid dat in Duitsland het BGH daarover anders oordeelt, doet daaraan niet af.
4.4.11.
Het hof volgt Fortis derhalve niet in haar primaire standpunt dat Uni-Data cs geen rechtens te respecteren belang hebben bij hun vordering tot het doen van een verklaring voor recht. Unidata heeft haar zaak immers als eerste aanhangig gemaakt. Grief 1 faalt dus.
4.5.1.
Met grief 2 betoogt Fortis dat de beslissing van de rechtbank innerlijk tegenstrijdig is, omdat zij had moeten beslissen dat de verjaringstermijn is verlopen nu zij ervan is uitgegaan dat er geen sprake is van opzet of grove schuld. Op zich zelf stelt Fortis terecht dat een verjaringstermijn van één jaar geldt indien er geen sprake is van opzet of grove schuld. Dit betekent, anders dan Fortis stelt, nog niet dat de rechtbank had dienen te beslissen dat de verjaringstermijn voor Uni-Data cs is verlopen (mvg, punt 11). Uni-Data cs hebben in eerste aanleg en in hoger beroep betoogd dat een vordering tot het doen van een verklaring voor recht zoals door haar ingesteld niet aan verjaring onderhevig is. Dit standpunt is juist. Verschil dient te worden gemaakt tussen enerzijds het (niet voor verjaring vatbare) recht en de (wel voor verjaring vatbare) rechtsvordering. Het gaat hier niet om het instellen van een eis van de zijde van degene die een recht pretendeert, maar om een eis van de zijde van de wederpartij welke eis er toe strekt in rechte te doen vaststellen dat de door de gerechtigde gepretendeerde vordering niet bestaat. De extinctieve verjaring — die hier aan de orde is — strekt er toe dat na het verlopen van een door de wet bepaalde tijdsduur gedurende welke zich geen door de wet relevant beschouwde feiten voordoen waaruit blijkt dat de crediteur aanspraak maakt op zijn recht, de debiteur niet meer tot nakoming kan worden aangesproken indien hij zich op het verstrijken van die termijn beroept. Gelet op de strekking van de extinctieve verjaring, is een vordering tot het doen van een verklaring voor recht dat het door Fortis gepretendeerde recht niet bestaat, niet onderhevig aan verjaring. Deze vordering van Uni-Data cs strekt er immers juist toe in rechte te doen vaststellen dat het door Fortis gepretendeerde recht niet bestaat.
4.5.2.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Fortis zal als de ook in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De uitspraak
Het hof:
- I.
bekrachtigt het bestreden vonnis van 13 juli 2005, verbeterd bij het herstelvonnis van 24 augustus 2005;
- II.
veroordeelt Fortis in de kosten van het hoger beroep welke kosten aan de zijde van Uni-Data cs tot de dag van deze uitspraak worden begroot op EUR 291,- aan vast recht en op EUR 894,- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 22 mei 2007.