Hof 's-Hertogenbosch, 16-12-2003, nr. C0200925/BR
ECLI:NL:GHSHE:2003:AO2376
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-12-2003
- Zaaknummer
C0200925/BR
- LJN
AO2376
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2003:AO2376, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑12‑2003; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑12‑2003
Inhoudsindicatie
VOMO heeft tot 1 januari 2002 een tegemoetkoming ziektekosten ingevolge het Besluit ZKOO aan [appellante] uitbetaald en heeft die tegemoetkoming per 1 januari 2002 gestopt gezien het in art 3 lid 1 onder a ZKOO bepaalde. [appellante] vordert een verklaring voor recht dat VOMO ook na 1 januari 2002 gehouden is haar een tegemoetkoming ziektekosten naar rato van de omvang van haar betrekking te verstrekken, alsmede een vergoeding van wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaar worden tot de dag van algehele voldoening, kosten rechtens. VOMO heeft die vordering gemotiveerd betwist.
typ. SK
rolnr. C0200925/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 16 december 2003,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [woonplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van
13 juni 2002,
procureur: mr. P.J.A.M. Baudoin,
tegen:
de vereniging VERENIGING ONS MIDDELBAAR ONDERWIJS,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector Kanton, locatie Tilburg gewezen vonnis van 14 maart 2002 tussen appellante, ook te noemen [appellante], als eiseres, en geïntimeerde, ook te noemen VOMO, als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr.217301 CV-76/02)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van de vordering van [appellante], onder veroordeling van VOMO in de kosten in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft VOMO de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Verwezen wordt naar de inhoud van de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellante] is sedert 1 augustus 1995 als lerares werkzaam bij VOMO in een betrekking van 0,4645 fte; sinds 1997 is zij daarnaast als zelfstandige werkzaam als remedial teacher.
Het Besluit van 7 april 1995, houdende vaststelling van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel (ZKOO, Koninklijk Besluit van 7 april 1995, Staatsblad 1995, 251, gewijzigd bij KB van 25 september 1995, STB. 1995,455) bevat een regeling tegemoetkoming ziektekosten voor personeel werkzaam in het onderwijs.
Art. 3 lid 1 onder a luidt:
1. De betrokkene ontvangt voor zichzelf geen tegemoetkoming over een kalendermaand, waarin hij gedurende meer dan de helft van het aantal kalenderdagen behoort tot een van de volgende categorieën:
a. degenen die zelfstandig verplicht verzekerd zijn krachtens de Ziekenfondswet;
b. etc
Met ingang van 1 januari 2002 trad de Wet van 28 oktober 1999, houdende uitbreiding van de kring van verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet met zelfstandigen (hierna de Wet Zelfstandigen in Zfw) in werking.
In die wet wordt de kring van verplicht verzekerden krachtens de Ziekenfondswet uitgebreid met zelfstandigen wiens inkomen niet meer bedraagt dan f 41.200,- per jaar. Tevens zijn wijzigingen in de Wet op de inkomstenbelasting 1984 opgenomen die ertoe strekken vast te leggen dat premies ingevolge de Zfw alsmede verstrekkingen en aanspraken op verstrekkingen geen invloed hebben op het bepalen van de winst uit onderneming voor de zelfstandige.
[appellante] ontvangt een inkomen beneden de Ziekenfondsgrens en is derhalve vanaf 1 januari 2002 verplicht verzekerd ingevolge de Zfw.
Zij dient als zelfstandige de totale premie Zfw, werkgeversdeel en werknemersdeel, voor haar rekening te nemen en ontvangt geen vergoeding.
[appellante] vordert een verklaring voor recht dat VOMO ook na 1 januari 2002 gehouden is haar een tegemoetkoming ziektekosten naar rato van de omvang van haar betrekking te verstrekken, alsmede een vergoeding van wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaar worden tot de dag van algehele voldoening, kosten rechtens.
VOMO heeft die vordering gemotiveerd betwist.
De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen.
Daartegen richt zich het hoger beroep.
4.2.1. De grieven beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen en zullen zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
Centraal staat de vraag of VOMO op goede gronden heeft besloten [appellante] met ingang van 1 januari 2002 geen tegemoetkoming ziektekosten meer toe te kennen, aangezien zij als (kleine) zelfstandige verplicht verzekerd was ingevolge de Zfw.
4.2.2. [appellante] voert aan dat art. 3 lid 1 onder a Besluit ZKOO in strijd met het gelijkheidsbeginsel door VOMO wordt toegepast en dat VOMO in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap handelt door deze tegemoetkoming ziektekosten voor haar te beëindigen.
Zij stelt dat genoemde toekenning als een arbeidsvoorwaarde is aan te merken.
Zij doet een beroep op ongelijke behandeling ten opzichte van collega´s zonder nevenwerkzaamheden als zelfstandige, omdat [appellante] als zelfstandige zelf de totale premies ingevolge de Zfw moet betalen, die vergelijkbaar zijn met de premies voor een particuliere ziektekostenverzekering zonder daarvoor een tegemoetkoming te ontvangen. Zij acht het verschil dat zij als kleine zelfstandige neveninkomsten ontvangt niet een relevant onderscheid voor het elimineren van het gelijkheidsbeginsel.
Voorts wijst zij in hoger beroep op de ongelijkheid met de collega-leerkrachten die neveninkomsten als zelfstandige ontvangen en een inkomen boven de ziekenfondsgrens genieten, waardoor zij particulier verzekerd dienen te zijn en wèl aanspraak op een tegemoetkoming krachtens art 3 van het Besluit ZKOO kunnen maken. Het enige relevante verschil is de hoogte van het inkomen en het soort verzekering. Zij acht die verschillen niet relevant nu de kosten van die verzekeringen vergelijkbaar zijn.
[appellante] acht geen objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig om onderscheid te maken tussen collega's met neveninkomsten als zelfstandige onder en boven de ziekenfondsgrens.
Zij bestrijdt de door de kantonrechter toegepaste maatstaf en bestrijdt dat het verschil in omstandigheden (de nevenwerkzaamheden als zelfstandige onder de ziekenfondsgrens) voor haar rekening en risico moet blijven.
4.2.3. VOMO heeft de grieven bestreden en heeft herhaald dat zij terecht op grond van art. 3 lid 1 onder a Besluit ZKOO aan [appellante] geen tegemoetkoming meer toekent.
4.3.1. Het hof oordeelt als volgt.
Vaststaat dat [appellante] sedert 1 januari 2002 verplicht verzekerd is ingevolge de Zfw, gezien de uitbreiding van het toepassingsgebied van die Wet op zelfstandigen beneden de inkomensgrens van f 41.200,-.
Blijkens de Memorie van Toelichting op de Wet Zelfstandigen in Zfw beoogt deze wetgeving zelfstandigen, in het bijzonder kleine zelfstandigen met een bescheiden inkomen, te verzekeren, omdat zelfstandigen sinds het afschaffen van de vrijwillige ziekenfondsverzekering in 1986 geen gegarandeerde toegang hebben tot een volledige ziektekostenverzekering tegen een aan het inkomen gerelateerde premie. Deze wet beoogt de premielasten van zelfstandigen meer in overeenstemming te brengen met de premielasten van werknemers. Daarbij is aansluiting gezocht bij de kring van verzekerden van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz).
4.3.2. De strekking en achtergrond van het Besluit ZKOO laat zich als volgt samenvatten:
Door het bevoegd gezag, de Minister van Onderwijs, wordt aan onderwijspersoneel een tegemoetkoming ziektekosten toegekend teneinde ambtenaren, die zich particulier voor ziektekosten moeten verzekeren, in een vergelijkbare positie te brengen met verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet, voor wie de werkgever een deel van de premies van ziektekostenverzekering voor zijn rekening neemt. De regeling betreft een tegemoetkoming in de premies ziektekosten. Het Besluit ZKOO is niet van toepassing op krachtens de Ziekenfondswet verzekerden. De Ziekenfondswet is niet van toepassing op de aangewezen categorieën onderwijspersoneel.
In zoverre is sprake van een complementair stelsel.
4.3.3. Tengevolge van de uitbreiding van de kring van verzekerden krachtens de Ziekenfondswet tot de zelfstandigen beneden een bepaalde inkomensgrens is een nieuwe situatie ontstaan voor die onderwijsgevenden die tevens werkzaamheden als zelfstandige verrichten en uit dien hoofde onder de Ziekenfondswet vallen.
Zij dienen de premies Ziekenfondswet geheel voor eigen rekening te nemen en verliezen, volgens de letterlijke tekst van art. 3 lid onder a van het Besluit ZKOO, een aanspraak op tegemoetkoming in hun ziektekosten.
Niet is gebleken dat de wetgever aan deze problematiek bijzondere aandacht heeft geschonken.
De wijziging in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geeft in dit verband geen verlichting, terwijl de buitengewone lastenaftrek gezien de daarin opgeworpen drempel evenmin voor een bijzondere fiscale verlichting zorgdraagt.
Als niet gemotiveerd weersproken staat vast dat [appellante] voor wat betreft de buitengewone lasten aftrek in dezelfde positie verkeert als haar collega's die niet als zelfstandige werkzaam zijn.
4.3.4. Gezien vorengenoemde omstandigheden en de ratio van het desbetreffende Besluit en de Wet "Zelfstandigen in Zfw" is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van [appellante] ten opzichte van collega-leerkrachten zonder nevenwerkzaamheden als zelfstandige, alsmede ten opzichte van leerkrachten die neveninkomsten als zelfstandige boven de ziekenfondsgrens ontvangen. Immers, beide categorieën ontvangen een tegemoetkoming ziektekosten ingevolge het Besluit ZKOO, en [appellante] niet, terwijl zij evenwel ten volle de premies ziektekosten dient te dragen en daarvoor niet fiscaal wordt gecompenseerd.
[appellante] doet derhalve terecht een beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel indien art. 3 lid 1 a van het Besluit onverkort op haar wordt toegepast. Het EVRM alsmede het IVBPR hebben rechtstreekse werking terwijl overigens het in de Grondwet en in de overige verdragen genoemde gelijkheidsbeginsel in de Nederlandse wetgeving en rechtspraak is geïncorporeerd.
Voor het maken van een onderscheid tussen onderwijspersoneel dat wel of niet als zelfstandige ingevolge de Ziekenfondswet is verzekerd, bestaat gezien de ratio van het Besluit ZKOO en de kenbare wetsgeschiedenis van de wijziging van de Ziekenfondswet geen objectieve rechtvaardiging.
4.3.5. De omstandigheid dat [appellante] als (kleine) zelfstandige werkt is niet een omstandigheid die voor haar rekening en risico moet komen. Het Besluit ZKOO beoogt juist een tegemoetkoming in de ziektekostenpremies te verschaffen aan onderwijspersoneel dat geen tegemoetkoming van bv. een werkgever ontvangt krachtens het stelsel van de Ziekenfondswet. Dat is het geval bij [appellante].
4.3.6. Dit leidt tot de slotsom dat VOMO handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door de tegemoetkoming ziektekosten te beëindigen per 1 januari 2002. Zij handelt daarmee in strijd met goed werkgeverschap.
4.3.7. Mitsdien slagen de grieven in zoverre en dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd.
De vordering tot verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals gevorderd, met de gevorderde wettelijke rente vanaf het moment dat de tegemoetkoming opeisbaar is geworden tot de dag van algehele voldoening.
Het hof wijst in dit verband, gezien het door [appellante] geformuleerde petitum, op een uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling van 1998-88 betreffende de omvang van de verstrekking van de tegemoetkoming ziektekosten.
4.3.8. VOMO dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Breda, sector Kanton, locatie Tilburg, van 14 maart 2002;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat VOMO ook na 1 januari 2002 gehouden is aan [appellante] een tegemoetkoming in de ziektekosten naar (rato van) de omvang van haar betrekking te verstrekken, een en ander onder vergoeding van de wettelijke rente over die tegemoetkoming vanaf de dag waarop die tegemoetkoming opeisbaar is geworden tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt VOMO in de proceskosten aan de zijde van [appellante] gevallen, tot op heden in eerste aanleg begroot op € 157,89 wegens verschotten en op € 350,- wegens salaris gemachtigde, en in hoger beroep op € 270,56 wegens verschotten en op € 771,- wegens salaris procureur;
verklaart dit arrest voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Waaijers en Spoor en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 december 2003.