Hof 's-Hertogenbosch, 16-10-2002, nr. R200200323
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3316
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-10-2002
- Zaaknummer
R200200323
- LJN
AF3316
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3316, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑10‑2002; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑10‑2002
Inhoudsindicatie
-
BESCHIKKING VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 16 oktober 2002,
gewezen in de zaak van:
[de werknemer],
wonende te [X],
appellant bij beroepschrift dat is
ingekomen ter griffie op 12 juni 2002,
verder te noemen: [de werknemer],
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROSTI NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde,
verder te noemen: Rosti,
procureur: mr. J.A.J. Dappers,
op het hoger beroep tegen de onder zaaknummer 220896-AZ-02-165 door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Tilburg, gegeven beschikkingen van 15 en 24 april 2002 tussen Rosti als verzoekster, en op het tegenverzoek als voorwaardelijk verweerster, en [de werknemer] als verweerder, en op het voorwaardelijk tegenverzoek als verzoeker.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde beschikkingen en naar de daarvan voorafgegane beschikking d.d. 19 maart 2002, welke beschikking ook bij het appelschrift is overgelegd.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. In het beroepschrift heeft [de werknemer], stellende dat de kantonrechter is getreden buiten het toepassingsgebied van de regels van procesrecht, verzocht de bestreden beschikkingen te vernietigen met veroordeling van Rosti in de kosten van de procedure.
2.2. In het verweerschrift heeft Rosti de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep ingeroepen, de klachten bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de beschikkingen onder veroordeling van [de werknemer] in de kosten van het geding.
2.3. Het hof heeft voorts nog ontvangen de processen-verbaal van de zittingen van 12 maart en 12 april 2002 en afschriften van correspondentie (brieven van 28 maart 2002 en van 2 en 3 april 2002).
2.4. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gehouden op 18 september 2002.
2.5. Partijen hebben ten slotte om een beslissing gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
3.1. Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar het verzoekschrift in hoger beroep.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. In het op 12 februari 2002 bij de griffie van de Rechtbank, sector kanton, locatie Tilburg binnengekomen verzoekschrift heeft Rosti verzocht de tussen haar en [de werknemer] bestaande arbeidsovereenkomst op de voet van artikel 7:685 BW te ontbinden.
[De werknemer] heeft een verweerschrift ingediend. Hij refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, verzoekt om een vergoeding te bepalen en vraagt, voor het geval Rosti het verzoek zou intrekken, zelf de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met vaststelling van een vergoeding.
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de kantonrechter van 12 maart 2002.
4.1.2. In de beschikking van 19 maart 2002 heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen en beslist:
12. (...) Ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dan ook gerechtvaardigd. (...)
Mede in aanmerking nemende de duur van de arbeidsovereenkomst zou aldus een vergoeding op zijn plaats zijn die enigszins boven de zogeheten C-factor (=1) zou uitkomen.
Echter, niet kan voorbij worden gegaan aan de niet weersproken stelling dat - kort gezegd - het functioneren van verweerder in de jaren 1997/1998 te wensen overliet, verweerder daar kennelijk over is onderhouden en hij ook niet altijd heeft open gestaan voor de organisatorische redenen die verzoekster tot bijstelling van de functiebeschrijving aanleiding hebben gegeven. In aanmerking nemende voorts dat een niet naar behoren functioneren sedertdien weersproken is, acht de kantonrechter alle omstandigheden wegende een vergoeding in deze op zijn plaats van (afgerond) € 45.000,- bruto.
13. (...)
DE BESLISSING
De kantonrechter
Stelt een termijn van veertien dagen na heden binnen welke beide partijen zich kunnen uitlaten over intrekking van het verzoek.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
4.1.3. Bij brief van 28 maart 2002 wendt de advocaat van Rosti zich tot de kantonrechter. In deze brief geeft hij aan dat zijn cliënte persisteert bij het verzoek tot ontbinding. Hij voegt daaraan toe:
Uit deze overwegingen trekt cliënte de conclusie dat uitgegaan dient te worden van de C-factor = 1. De vergoeding komt evenwel uit op een dusdanig bedrag, dat als C-factor gehanteerd is 1,5. Cliënte kan derhalve het bedrag, in aanmerking nemende de overweging, niet plaatsen. Zij kan zich er evenwel - contrecoeur - in vinden, indien u de C-factor op omstreeks 1 bepaalt.
4.1.4. [De werknemer] heeft bij brief van 2 april 2002 laten weten zijn verzoek niet in te trekken.
4.1.5. Bij brief van 3 april 2002 schrijft de griffier van de Rechtbank partijen onder meer:
Bij schrijven van 28 maart 2002 heeft mr. J.A.J. Dappers (...) Kennelijk bedoelt mr. Dappers te stellen dat in de beschikking van 19 maart 2002 een kennelijke fout is geslopen. Alvorens dienaangaande op de voet van artikel 31 Rv. een beslissing te nemen zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten.
De mondelinge behandeling van deze kwestie heeft plaats gevonden op 12 april 2002.
4.1.6. In zijn beschikking van 15 april 2002 overweegt de kantonrechter onder meer:
Per abuis is de vergoeding vastgesteld op € 45.000,- bruto in plaats van op € 35.000,- bruto; in het bedrag van de vergoeding is, anders gezegd, in plaats van het cijfer 3 het cijfer 4 getikt. Deze verschrijving is ook kenbaar. In aanmerking nemende immers, dat in deze uitgegaan dient te worden van:
- een salaris van € 2.270.26 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 2% eindejaarstoeslag, in totaal derhalve € 2.497,06 bruto;
- een indiensttreding van verweerder, geboren 19 december 1961, bij verzoekster per 3 december 1990,
kan de uitkomst van de hiervoor aangehaalde rechtsoverweging uit de beschikking van 19 maart 2002 zonder meer niet leiden tot een vergoeding van € 45.000,- bruto, die zou uitgaan van een daar niet gememoreerde en daar uit ook niet blijkende factor C van 1,5. Het betreft hier een kennelijke fout die zich voor verbetering leent.
Partijen krijgen alsnog de gelegenheid het verzoek in te trekken.
4.1.7. Bij eindbeschikking van 24 april 2002 (in de aanhef van de beschikking staat 26 april 2002; nu de overeenkomst wordt ontbonden per 24 april 2002 neemt het hof aan dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving) heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden en aan [de werknemer] een vergoeding toegekend van € 35.000,-bruto.
4.2. De ontvankelijkheid
4.2.1. Tegen beschikkingen ex artikel 7:685 BW en artikel 31 Rv. staat geen hoger beroep open. Volgens vaste jurisprudentie staat appel wel open, als er over wordt geklaagd dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van één van deze beide artikelen is getreden.
Het stellen van de genoemde uitzonderingsgrond is voldoende voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
4.2.2. [De werknemer] komt op tegen de herstelbeschikking van
15 april 2002 met een beroep op HR 17 december 1999, NJ 2000/171, stellende dat de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van het procesrecht is getreden.
Dat de kantonrechter in zijn eindbeschikking buiten het toepassingsgebied van wettelijke bepalingen is getreden, wordt niet met zoveel woorden gesteld. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [de werknemer] desgevraagd gesteld dat de eindbeschikking, als voortbouwende op de herstelbeschikking, een beslissing bevat die buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW gaat, nu de herstelbeschikking niet aan de eindbeschikking ten grondslag mocht worden gelegd. De eindbeschikking deelt derhalve het lot van de herstelbeschikking.
4.2.3. Gelet op de aan het hoger beroep gegeven grondslag is [de werknemer] in zijn hoger beroep ontvankelijk.
4.3. Het hof zal thans de vraag beoordelen of de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van de artikelen 31 Rv en 7:685 BW is getreden.
4.3.1. Het hof is van oordeel dat het in de beschikking van 19 maart 2002 genoemde bedrag van € 45.000,- niet kan worden aangemerkt als een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent, een en ander als bedoeld in artikel 31 Rv.
Voor het aannemen van een zodanige fout is niet voldoende de constatering dat - uitgaande van een correctiefactor die enigszins boven het getal 1 ligt, in combinatie met het geldende salaris, de leeftijd van [de werknemer] en de duur van de arbeidsverhouding - invulling van de kantonrechtersformule niet tot het bedrag van € 45.000,- leidt en dat dit feit voor partijen kenbaar is.
Voor het aannemen van een fout in de zin van artikel 31 Rv is tevens nodig dat uit die gegevens de juiste uitkomst valt te berekenen. Dit is hier niet het geval. Rosti berekent de vergoeding, uitgaande van de correctiefactor C=1, op ruim € 30.000,-. De kantonrechter hanteert niet de factor C=1, maar een factor enigszins boven dat getal. Aldus is voor partijen niet aanstonds kenbaar dat in het toe te kennen bedrag in plaats van het cijfer 3 het cijfer 4 werd getypt.
Tussen de overweging waarin de kantonrechter aankondigt enigszins boven de factor C=1 uit te zullen komen en het vastgestelde bedrag liggen nog overwegingen die de kantonrechter aanleiding geven de vergoeding vast te stellen, waarbij hij uitdrukkelijk overweegt: alle overwegingen wegende.
Het bedrag van € 45.000,- valt dus niet door partijen rechtstreeks uit de overwegingen te herleiden.
4.3.2. Hiermee is het pleit nog niet beslecht. Anders dan in genoemd arrest van de hoge raad, waarin sprake was van een verbetering in een eindvonnis, gaat het hier om een onduidelijkheid in een tussenbeschikking, namelijk die van 19 maart 2002.
De kantonrechter heeft de vergoeding immers niet vastgelegd in een (voorwaardelijk, namelijk onder voorwaarde van intrekking) dictum van de beschikking, maar heeft deze vergoeding in de overwegingen opgenomen.
Het hof dient daarom nog te onderzoeken of het de kantonrechter vrij stond om - nu hij geconfronteerd werd met een onduidelijkheid in zijn tussenbeschikking en hij kennelijk van oordeel was zelf een fout te hebben gemaakt - op zijn eerdere beslissing terug te komen en de ontbindingsvergoeding opnieuw aan de orde te stellen teneinde daaromtrent duidelijkheid te verschaffen en te oordelen zoals hij gedaan heeft.
Bij bevestigende beantwoording kan hetzelfde resultaat worden bereikt, zonder verwijzing naar of toepassing van artikel 31 Rv.
In dat geval kan niet geoordeeld worden dat de kantonrechter is getreden buiten het toepassingsgebied van artikel 7:685 BW.
4.3.3. De vaststelling van het bedrag van € 45.000,- in de tussenbeschikking van 19 maart 2002 kan niet anders worden aangemerkt dan als een uitdrukkelijke en zonder voorbehoud gegeven eindbeslissing. Het is vaste regel dat de rechter bij het geven van zijn eindbeschikking aan zo'n beslissing gebonden is. In de jurisprudentie zijn evenwel uitzonderingen toelaatbaar geacht.
Het hof neemt daartoe in aanmerking HR 23 juni 1989, NJ 1990/381, waar in rov. 4.4. als uitzondering wordt aanvaard het geval dat partijen niet anders konden aannemen dan dat 's hofs eindbeslissing uitsluitend het gevolg was van een evidente vergissing.
Het hof ziet geen aanleiding om voor dit geval een ander of breder criterium aan te houden dan thans in artikel 31 Rv. staat opgenomen. Van een zodanige vergissing is hier geen sprake, zoals hiervoor in rov. 4.3.1. is overwogen.
Weliswaar zullen er omstandigheden zijn waarin de rechter buiten de gronden van artikel 31 Rv. om op een eindbeslissing in een tussenbeschikking kan terugkomen, maar deze kunnen hier buiten beschouwing blijven. De omstandigheid dat het hier gaat om een niet-appellabele beslissing ex artikel 7:685 BW maakt dit niet anders.
4.3.4. De conclusie is dat de kantonrechter, door over te gaan tot wijziging van de voorgestelde vergoeding van € 45.000,- in € 35.000,- getreden is buiten het toepassingsgebied van zowel de artikelen 31 Rv. als 7:685 BW.
De herstelbeschikking en de eindbeschikking kunnen derhalve, voor zover daarin de vergoeding nader is vastgesteld, niet in stand blijven. Nu [de werknemer] heeft aangegeven haar verzoek niet te zullen intrekken indien een vergoeding van € 45.000,- wordt vastgesteld, kan als volgt worden beslist.
4.4. Rosti zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.
5. De uitspraak
Het hof:
ten aanzien van de tussenbeschikking van 15 april 2002:
vernietigt deze beschikking;
en opnieuw recht doende:
wijst af het verzoek tot herstel van de tussenbeschikking van 19 maart 2002;
ten aanzien van de eindbeschikking van 24 april 2002:
vernietigt deze beschikking doch uitsluitend voor zover daarbij de vergoeding is vastgesteld op € 35.000,- bruto;
en in zoverre opnieuw recht doende:
bepaalt de vergoeding, vastgesteld in de beschikking van 24 april 2002, op € 45.000,- bruto;
en
bekrachtigt de beschikking van 24 april 2002 voor het overige;
ten aanzien van de proceskosten in hoger beroep:
veroordeelt Rosti in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [de werknemer] gevallen, tot op heden begroot op € 193,- voor verschotten en op € 1.544,- voor kosten van de procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en De Wolff en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 16 oktober 2002.