NJB 2017/2193:Redelijke termijn art. 6 EVRM en controle in cassatie: de feitenrechter behoort ingeval van strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn uit art. 6 lid 1 EVRM in zijn uitspraak te vermelden welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. In cassatie kan evenwel niet met vrucht worden geklaagd over het oordeel omtrent de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak wanneer de zaak in laatste feitelijke aanleg in tegenwoordigheid van de verdachte en/of diens raadsman is behandeld en ter terechtzitting een dergelijk verweer niet is gevoerd. In zo een geval moet immers worden aangenomen dat de verdachte niet langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft geleefd. Erop gelet dat het Hof in casu ambtshalve heeft geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, heeft de verdachte geen in rechte te respecteren belang bij zijn klacht over ’s Hofs verzuim om te vermelden welke straf zou zijn opgelegd zonder schending van de redelijke termijn. De Hoge Raad past art. 80a RO toe