Rb. Rotterdam, 16-05-2012, nr. AWB 11/2798 BC-T2
ECLI:NL:RBROT:2012:BW6484
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
16-05-2012
- Zaaknummer
AWB 11/2798 BC-T2
- LJN
BW6484
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2012:BW6484, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 16‑05‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CBB:2013:CA1011, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 1:40 Wet op het financieel toezicht
- Vindplaatsen
JOR 2012/289 met annotatie van mr. C.A. Doets
Uitspraak 16‑05‑2012
Inhoudsindicatie
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de factuur van 18 juni 2010 een besluit is als bedoeld in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat AFM in de procedure met registratienummer AWB 10/1387 BC-T2 in strijd met artikel 6:18, tweede lid, van de Awb heeft verzuimd dit besluit aan de rechtbank toe te zenden. Bij de verkorte afdoening, het verzet en de einduitspraak van 14 april 2011 was de rechtbank derhalve niet op de hoogte van dit wijzigingsbesluit. Gelet op het voorgaande heeft AFM het besluit van 18 juni 2010 alsnog terecht in de heroverweging betrokken. Voor ligt derhalve de vraag of AFM terecht de heffing van € 5.217,67 over de eerste elf maanden van 2009 aan [de accountantsorganisatie] heeft gehandhaafd.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2798 BC-T2
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2012 in de zaak tussen
Springeling & Co registeraccountants B.V. (Springeling), te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: [A],
en
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster,
gemachtigden: mr. A.C. Palmboom.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2010 heeft AFM het bezwaar van Springeling tegen de factuur van 6 november 2009 tot oplegging van een heffing van € 5.692,00 uit hoofde van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) niet-ontvankelijk verklaard
Bij factuur van 18 juni 2010 heeft AFM de hoogte van de heffing gewijzigd in € 5.217,67.
Bij uitspraak van 14 april 2011 (AWB 10/1387 BC-T2) heeft de rechtbank het beroep van Springeling tegen het besluit van 11 maart 2010 gegrond verklaard en AFM opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 27 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft AFM het bezwaar ongegrond verklaard.
Springeling heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2012. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Overwegingen
- 1.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de factuur van 18 juni 2010 een besluit is als bedoeld in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat AFM in de procedure met registratienummer AWB 10/1387 BC-T2 in strijd met artikel 6:18, tweede lid, van de Awb heeft verzuimd dit besluit aan de rechtbank toe te zenden. Bij de verkorte afdoening, het verzet en de einduitspraak van 14 april 2011 was de rechtbank derhalve niet op de hoogte van dit wijzigingsbesluit. Gelet op het voorgaande heeft AFM het besluit van 18 juni 2010 alsnog terecht in de heroverweging betrokken. Voor ligt derhalve de vraag of AFM terecht de heffing van € 5.217,67 over de eerste elf maanden van 2009 aan Springeling heeft gehandhaafd.
- 2.
Het betoog van Springeling dat AFM haar ten onrechte niet telefonisch te woord wil staan levert geen beroepgrond op als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb, zodat de rechtbank die klacht onbesproken zal laten. Indien Springeling bezwaren heeft tegen de wijze waarop AFM haar heeft bejegend kan zij daartoe de klachtprocedure ingevolge hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht volgen.
- 3.
Het betoog van Springeling dat aan haar ten onrechte kosten van doorlopend toezicht uit hoofde van de Wta in rekening zijn gebracht omdat zij al vanaf januari 2009 feitelijk niet meer actief was faalt. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
- 3.1.
Gelet op artikel 3 van de krachtens artikel 41 van de Wta in verbinding met artikel 39 van het Besluit toezicht accountantsorganisaties vaststelde Regeling toezichtkosten Wet toezicht accountantsorganisaties (Stcrt. 2006, 186: de Regeling) brengt AFM jaarlijks een bedrag in rekening aan vergunninghouders ter vergoeding van kosten ter uitvoering van aan haar opgedragen taken of toegekende bevoegdheden, voor zover deze kosten niet reeds op grond van artikel 2 Wta in rekening worden gebracht.
Gelet op artikel 7 van de Regeling wordt ter bepaling van de hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 3 van de Regeling, wordt bij ministeriële regeling jaarlijks voor 1 juli op voorstel van de AFM per categorie een tarief vastgesteld. De Minister van Financiën kan daarbij maatstaven hanteren en bandbreedtes bepalen en per bandbreedte een tarief vaststellen.
De hoogte van de heffing is vastgelegd in de Regeling van de Minister van Financiën tot vaststelling voor 2009 van de maatstaven, bandbreedtes en tarieven, bedoeld in artikel 3 van de Regeling toezichtkosten Wet toezicht accountantsorganisaties (Stcrt. 2009, 10356). Uit laatstgenoemde regeling volgt dat niet alleen een minimumbedrag van in onderhavig geval 11/12e deel van € 700,00 van toepassing is, maar tevens 11/12e deel van € 4.992,00 (bij een omzet van € 128.774,00 over 2008).
Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen volgt dat de verschuldigdheid van toezichtkosten als zodanig is verbonden aan de vergunning en niet aan de (huidige) vergunningactiviteiten en dat de omzet over het voorgaande jaar bepalend is voor de vraag of en welke heffing is verschuldigd bovenop het basisbedrag.
- 3.2.
Onder verwijzing naar haar eerder rechtspraak (zie rechtbank Rotterdam 25 mei 2009, LJN BI7127 en 25 juni 2009, LJN BJ1047) is de rechtbank verder van oordeel dat de door de minister vastgestelde heffing op grond van de Wta, mede gelet op de tariefsdifferentie naar categorieën accountantsorganisaties, niet onredelijk hoog is en dat de regelingen verbindend zijn.
- 4.
Het betoog van Springeling dat AFM de vergunning, gelet op de brief van Springeling van 23 december 2008 – in welke brief zij aankondigt dat de Springeling-Groep zich met ingang van 1 januari 2009 zal aansluiten bij de Rotterdamse vestiging van accountants- en advieskantoor Grant Thornton –, reeds per 1 januari 2009 had moeten intrekken, zodat er geen grondslag voor een heffing zou resteren, faalt.
- 4.1.
Springeling heeft op 19 oktober 2006 een aanvraag om vergunning uit hoofde van de Wta ingediend. AFM heeft Springeling bij besluit van 29 september 2008 vergunning verleend. Eerst bij brief van 17 december 2009 heeft Springeling AFM vervolgens verzocht tot vergunningintrekking over te gaan, waaraan AFM gevolg heeft gegeven. Dat besluit bevindt zich weliswaar niet tussen de stukken, maar uit de stukken komt afdoende naar voren dat er niet eerder dan per 17 december 2009 sprake is van intrekking van de vergunning. Voort zijn tegen het intrekkingsbesluit geen rechtsmiddelen aangewend.
- 4.2.
Het is dan ook ten overvloede dat de rechtbank opmerkt dat intrekking van de vergunning met terugwerkende kracht niet mogelijk is (vergelijk College van Beroep voor het bedrijfsleven 13 september 2010, LJN BN7674) en dat het betoog van Springeling dat AFM eerder tot vergunningintrekking had moeten overgaan iedere grondslag ontbeert. Niet alleen is in de brief van Springeling van 23 december 2008 vermeld dat er in de relatie tussen Springeling en AFM niets verandert, maar voorts heeft Springeling op 17 augustus 2009 de opgave heffingsmaatstaf ten behoeve van het jaar 2009 ingevuld en ondertekend, zodat zij had moeten begrijpen dat zij over 2009 als vergunninghouder met een heffing zou worden geconfronteerd.
- 5.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
- 6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.
griffier rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.