Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2022/869 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 23-06-2022
- Bronpublicatie:
30-05-2022, PbEU 2022, L 152 (uitgifte: 03-06-2022, regelingnummer: 2022/869)
- Inwerkingtreding
23-06-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-05-2022, PbEU 2022, L 152 (uitgifte: 03-06-2022, regelingnummer: 2022/869)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Europees energierecht
Milieurecht / Energie
Energierecht / Algemeen
Energierecht / Distributie
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 172,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Commissie heeft in haar mededeling van 11 december 2019 getiteld ‘De Europese Green Deal’ (de ‘Europese Green Deal’) een nieuwe groeistrategie uitgezet die tot doel heeft de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar de doelstelling van klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 wordt bereikt en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. In haar mededeling van 17 september 2020 getiteld ‘Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal’ heeft de Commissie een streefcijfer voor broeikasgasemissiereductie van minstens 55 % tegen 2030 voorgesteld. Die ambitie is op 11 december 2020 door de Europese Raad onderschreven. In de bij die mededeling behorende effectbeoordeling is bevestigd dat de energiemix van de toekomst geheel anders zal zijn dan de huidige energiemix en dat de energiewetgeving moet worden geëvalueerd en zo nodig herzien. De huidige investeringen in de energie-infrastructuur zijn overduidelijk niet voldoende om de energie-infrastructuur van de toekomst te transformeren en verder uit te bouwen. Dit houdt onder meer in dat er een infrastructuur beschikbaar moet zijn die de Europese energietransitie kan ondersteunen, met inbegrip van de snelle toepassing van elektrificatie, de opschaling van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare en fossielebrandstofvrije bronnen, het toenemende gebruik van hernieuwbare en koolstofarme gassen, energiesysteemintegratie en een grotere inzet van innovatieve oplossingen.
- (2)
Het huidige bindende streefcijfer op Unieniveau dat tegen 2030 minstens 32 % van het energieverbruik afkomstig moet zijn van hernieuwbare energiebronnen, met een centrale streefcijfer op Unieniveau van minstens 32,5 % energie-efficiëntie, zal worden herzien in het kader van de verhoogde ambitieniveaus van de Unie die zijn verankerd in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (4) en de Europese Green Deal.
- (3)
De Overeenkomst van Parijs, die is gesloten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(5) (de ‘Overeenkomst van Parijs’) omvat de doelstelling op lange termijn om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging tot 1,5 °C te beperken ten opzichte van het pre-industriële niveau. In de overeenkomst wordt benadrukt dat de aanpassing aan de nadelige gevolgen van de klimaatverandering belangrijk is en dat de geldstromen in lijn moeten worden gebracht met een traject naar broeikasgasarme en klimaatbestendige ontwikkeling. Op 12 december 2019 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan de doelstelling om tegen 2050 een klimaatneutrale Europese Unie tot stand te brengen, in overeenstemming met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs.
- (4)
Bij Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) zijn richtsnoeren vastgesteld voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van prioritaire corridors en gebieden van de trans-Europese energie-infrastructuur met het oog op de verwezenlijking van de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geformuleerde energiedoelstellingen om te zorgen voor een goede werking van de interne energiemarkt, zekerheid van levering en concurrerende energiemarkten in de Unie, en ter bevordering van energie-efficiëntie en -besparing en de ontwikkeling van nieuwe en hernieuwbare vormen van energie, alsook de bevordering van de onderlinge koppeling van energienetten. Verordening (EU) nr. 347/2013 voorziet in een kader voor de lidstaten en de relevante belanghebbenden voor samenwerking in een regionale context teneinde beter geconnecteerde energienetten tot stand te brengen om zo momenteel van de Europese energiemarkt geïsoleerde regio's aan te sluiten, de bestaande grensoverschrijdende interconnecties te versterken en nieuwe te faciliteren, en de integratie van hernieuwbare energie te bevorderen. Door deze doelstellingen na te streven, draagt Verordening (EU) nr. 347/2013 bij aan slimme, duurzame en inclusieve groei en brengt het baten voor de gehele Unie op het gebied van concurrentievermogen en economische, maatschappelijke en territoriale cohesie.
- (5)
De evaluatie van Verordening (EU) nr. 347/2013 heeft duidelijk aangetoond dat het kader de integratie van de netwerken van de lidstaten op effectieve wijze heeft verbeterd, de handel in energie heeft gestimuleerd en daarmee een bijdrage heeft geleverd aan het concurrentievermogen van de Unie. Projecten van gemeenschappelijk belang in de categorieën elektriciteit en gas hebben een grote bijdrage geleverd aan de voorzieningszekerheid. Wat gas betreft is de infrastructuur nu beter onderling verbonden en is de veerkracht van de levering sinds 2013 aanzienlijk verbeterd. Regionale samenwerking in regionale groepen en via grensoverschrijdende kostentoewijzing is een belangrijke faciliterende factor voor de uitvoering van projecten. In veel gevallen heeft de grensoverschrijdende kostentoewijzing echter niet geleid tot het dichten van de financieringskloof van de projecten, zoals de bedoeling was. Hoewel het merendeel van de vergunningverleningsprocedures is ingekort, is er in bepaalde gevallen nog altijd sprake van langdurige vergunningverleningsprocessen. De financiële steun uit de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (Connecting Europe Facility), vastgesteld door Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (7), is een belangrijke factor gebleken nu subsidies voor studies hebben bijgedragen aan het verminderen van de risico's in de eerste fasen van de ontwikkeling, en subsidies voor werkzaamheden hebben geholpen de belangrijkste knelpunten voor de betreffende projecten weg te nemen waar marktfinanciering niet volstond.
- (6)
In zijn resolutie van 10 juli 2020 over de herziening van de richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur (8) heeft het Europees Parlement opgeroepen tot herziening van Verordening (EU) nr. 347/2013, waarbij met name rekening wordt gehouden met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030, de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050 en het ‘energie-efficiëntie eerst’-beginsel.
- (7)
Het beleid inzake trans-Europese energienetwerken vormt een centraal instrument voor de ontwikkeling van de interne energiemarkt en is noodzakelijk voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de Europese Green Deal. Om tegen 2030 te zorgen voor een hoger niveau van broeikasgasemissiereducties en uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken heeft Europa een meer geïntegreerd energiesysteem nodig, gebaseerd op hogere niveaus van elektrificatie op basis van bijkomende hernieuwbare en koolstofarme bronnen en de decarbonisatie van de gassector. Het beleid inzake trans-Europese energienetwerken kan ervoor zorgen dat de ontwikkeling van de energie-infrastructuur van de Unie ter ondersteuning fungeert van de vereiste energietransitie ten behoeve van klimaatneutraliteit overeenkomstig het ‘energie-efficiëntie eerst’-beginsel en technologische neutraliteit, met inachtneming van het potentieel voor lagere emissies bij het eindverbruik. Het kan ook zorgen voor interconnecties, energiezekerheid, markt- en systeemintegratie en concurrentie die alle lidstaten ten goede komt, alsook energie tegen een prijs die betaalbaar is voor huishoudens en ondernemingen.
- (8)
Hoewel de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 347/2013 grotendeels van toepassing blijven, weerspiegelt het huidige kader voor trans-Europese energienetwerken onvoldoende de te verwachten veranderingen in het energiesysteem die het gevolg zullen zijn van de nieuwe politieke context, met name met betrekking tot de naar boven bijgestelde streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 in het kader van de Europese Green Deal. Daarom moeten zowel de doelstellingen inzake de beperking van als de aanpassing aan de klimaatverandering, naast andere aspecten, op passende wijze in aanmerking worden genomen in het herziene kader voor trans-Europese energienetwerken. Naast de nieuwe politieke context en doelstellingen heeft de technologie zich in de afgelopen tien jaar snel ontwikkeld. Die ontwikkeling moet in overweging worden genomen bij de vaststelling van de energie-infrastructuurcategorieën die deel uitmaken van de verordening, de selectiecriteria voor projecten van gemeenschappelijk belang en de prioritaire corridors en gebieden. Tegelijkertijd mogen, overeenkomstig artikel 194 VWEU, de bepalingen van deze verordening niet van invloed zijn op het recht van een lidstaat de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen te bepalen, op zijn keuze tussen verschillende energiebronnen of op de algemene structuur van zijn energievoorziening.
- (9)
De richtlijnen 2009/73/EG(9) en (EU) 2019/944(10) en van het Europees Parlement en de Raad voorzien in een interne energiemarkt. Hoewel er aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij de voltooiing van die markt is er nog altijd ruimte voor verbetering door een beter gebruik van bestaande energie-infrastructuren, door de integratie van het toenemende aandeel hernieuwbare energie en door systeemintegratie.
- (10)
De energie-infrastructuur van de Unie moet worden opgewaardeerd om technische defecten te voorkomen en om de infrastructuur bestendiger te maken tegen dergelijke defecten, alsmede tegen natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, negatieve effecten van de klimaatverandering en bedreigingen voor de veiligheid, met name ten aanzien van Europese kritieke infrastructuren op grond van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (11).
- (11)
De energie-infrastructuur van de Unie moet bestand zijn tegen de onvermijdelijke effecten die de klimaatverandering in Europa naar verwachting met zich zal meebrengen, ondanks de inspanningen tot beperking hiervan. Het is dan ook van cruciaal belang maatregelen te nemen met het oog op de aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering, de versterking van de veerkracht en de voorbereiding op en voorkoming van rampen.
- (12)
Bij de ontwikkeling van de trans-Europese energie-infrastructuur moet, waar dat technisch mogelijk en efficiënt is, rekening worden gehouden met de mogelijkheid om bestaande infrastructuur en uitrusting te herbestemmen.
- (13)
Leveringszekerheid, een van de belangrijkste drijfveren voor de vaststelling van Verordening (EU) nr. 347/2013, is aanzienlijk toegenomen als gevolg van de projecten van gemeenschappelijk belang. In de effectbeoordeling van de Commissie bij haar mededeling van 17 september 2020 getiteld ‘Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal’ wordt bovendien de verwachting uitgesproken dat het gebruik van aardgas aanzienlijk zal afnemen nu het onverminderde gebruik ervan niet verenigbaar is met koolstofneutraliteit. Het gebruik van biogas, hernieuwbare en koolstofarme waterstof en synthetische gasvormige brandstoffen zal daarentegen naar verwachting tegen 2050 aanzienlijk toenemen. Wat gas betreft is de infrastructuur nu beter onderling verbonden en is de veerkracht van de levering sinds 2013 aanzienlijk verbeterd. Bij de planning van de energie-infrastructuur moet rekening worden gehouden met dit veranderende gaslandschap. Niet alle lidstaten zijn echter reeds voldoende verbonden met het Europees gasnet en met name eilandlidstaten staan nog steeds voor aanzienlijke uitdagingen met betrekking tot hun leveringszekerheid en isolement op energiegebied. Hoewel 78 % van de gasprojecten van gemeenschappelijk belang naar verwachting voor 2025 in bedrijf zullen worden gesteld, is bij een aantal daarvan aanzienlijke vertragingen optreden, onder meer wegens problemen met de vergunningverlening. Deze verordening mag derhalve geen negatieve gevolgen hebben voor projecten van gemeenschappelijk belang die op de datum van de inwerkingtreding nog niet zijn voltooid. Daarom moeten projecten van gemeenschappelijk belang die opgenomen zijn in de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang, opgesteld op grond van Verordening (EU) nr. 347/2013, waarvoor een aanvraagdossier voor behandeling door de bevoegde instantie is aanvaard, hun rechten en verplichtingen met betrekking tot vergunningen kunnen behouden voor een periode van vier jaar na datum van de inwerkingtreding van deze verordening.
- (14)
Het belang van slimme elektriciteitsnetten, waarbij niet steeds een fysieke grens wordt overschreden, voor de verwezenlijking van de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie werd door de Commissie erkend in haar mededeling van 8 juli 2020 getiteld ‘Energie voor een klimaatneutrale economie: een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem’ (de ‘EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem’). De criteria voor deze categorie moeten worden vereenvoudigd, moeten technologische ontwikkelingen met betrekking tot innovatie en digitale aspecten omvatten en moeten energiesysteemintegratie mogelijk maken. Daarnaast moet de rol van de projectontwikkelaars worden verduidelijkt. Gezien de verwachte stijging in de vraag naar energie in de vervoerssector, met name ten behoeve van elektrische voertuigen langs de snelweg en in stedelijke gebieden, moeten slimme netwerktechnologieën een bijdrage leveren aan energienetgerelateerde steun voor grensoverschrijdende infrastructuur voor het opladen met hoge capaciteit, met het oog op de decarbonisatie van de vervoerssector.
- (15)
In de EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem werd ook benadrukt dat er behoefte is aan een geïntegreerde energie-infrastructuurplanning over meerdere energiedragers, infrastructuren en verbruikssectoren heen. Deze systeemintegratie is gebaseerd op het ‘energie-efficiëntie eerst’-beginsel en een holistische benadering van het beleid die verder strekt dan de afzonderlijke sectoren. De integratie komt ook tegemoet aan de behoefte aan decarbonisatie in sectoren waar de transitie moeilijk te verwezenlijken is, zoals bepaalde delen van de industrie of bepaalde vervoerswijzen, waar rechtstreekse elektrificatie momenteel in technisch en economisch opzicht problematisch is. De betreffende investeringen worden onder meer gedaan in waterstof en elektrolyse, energiebronnen die steeds beter geschikt zijn voor grootschalige commerciële toepassing. In de mededeling van de Commissie van 8 juli 2020 getiteld ‘Een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa’ (de ‘waterstofstrategie’) wordt prioriteit gegeven aan de productie van waterstof uit hernieuwbare elektriciteit, aangezien dit de schoonst mogelijke oplossing is die het best aansluit op de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie. In de overgangsfase is er echter behoefte aan andere vormen van koolstofarme waterstof voor de snellere decarbonisatie van bestaande waterstofproductie, met gebruikmaking van een breed scala aan schone technologieën en het snel creëren van schaalvoordelen.
- (16)
In zijn waterstofstrategie komt de Commissie voorts tot de conclusie dat de vereiste uitrol van waterstof een grootschalig infrastructuurnetwerk vergt dat alleen de Unie en de interne markt kunnen bieden. Er bestaat momenteel slechts een zeer beperkte infrastructuur bestemd voor het transport van en de handel in waterstof over de grenzen heen of voor het creëren van waterstofvalleien. Deze infrastructuur moet voor een groot deel bestaan uit activa die zijn omgezet van aardgasactiva, aangevuld met nieuwe, voor waterstof bestemde activa. Daarnaast wordt in de waterstofstrategie een strategische doelstelling vastgesteld voor een verhoging tot 40 gigawatt (GW) aan elektrolysecapaciteit tegen 2030, teneinde de productie van hernieuwbare waterstof op te schroeven en de decarbonisatie van sectoren die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen, zoals industrie of vervoer, te vergemakkelijken. Het beleid inzake trans-Europese energienetwerken moet derhalve een nieuwe en herbestemde transmissie- en opslaginfrastructuur voor waterstof omvatten, alsook elektrolyse-installaties. De transmissie- en opslaginfrastructuur voor waterstof moet ook worden opgenomen in het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan om zo een uitgebreide en samenhangende beoordeling van de kosten en baten voor het energiesysteem mogelijk te maken, onder meer waar het de bijdrage van de infrastructuur aan de sectorale integratie en decarbonisatie betreft, teneinde een waterstofruggengraat voor de Unie tot stand te brengen.
- (17)
Daarnaast moet er een nieuwe infrastructuurcategorie tot stand worden gebracht voor slimme gasnetten teneinde investeringen te stimuleren voor de integratie van verschillende koolstofarme en vooral hernieuwbare gassen in het gasnet, zoals biogas, biomethaan en waterstof, en het hieruit voortvloeiende complexere systeem te helpen beheren op basis van innovatieve technologieën.
- (18)
Bij het streven naar klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 wordt ervan uitgegaan dat er nog steeds industriële processen zullen zijn waarbij koolstofdioxide wordt uitgestoten. De uitstoot van koolstofdioxide wordt als onvermijdelijk beschouwd wanneer de productie ervan niet kan worden vermeden ondanks optimalisering, bijvoorbeeld door energie-efficiëntie of door elektrificatie met behulp van hernieuwbare energiebronnen. De ontwikkeling van koolstofdioxide-infrastructuur moet leiden tot een significante nettovermindering van emissies die anders, bij gebrek aan redelijke alternatieven, onvermijdelijk zouden zijn. De afvang van koolstofdioxide is geregeld in Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (12) voor wat betreft kooldioxidestromen van onder die richtlijn vallende installaties, met het oog op geologische opslag op grond van Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad (13).
- (19)
Volgens Verordening (EU) nr. 347/2013 moest, om in aanmerking te komen voor opneming in de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang, worden aangetoond dat een kandidaat-project van gemeenschappelijk belang een aanzienlijke bijdrage zou leveren aan minstens één criterium uit een reeks criteria, mogelijk (maar niet verplicht) op het gebied van duurzaamheid. Overeenkomstig de toenmalige specifieke behoeften op de interne energiemarkt maakte deze vereiste het mogelijk om projecten van gemeenschappelijk belang te ontwikkelen die uitsluitend op leveringszekerheidsrisico's waren gericht, zelfs wanneer ze geen voordelen opleverden op het gebied van duurzaamheid. Gezien de veranderde behoeften met betrekking tot de infrastructuur van de Unie, de decarbonisatiedoelstellingen en de op 21 juli 2020 vastgestelde conclusies van de Europese Raad waarin is bepaald dat de uitgaven van de Unie moeten stroken met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en het ‘berokken geen schade’-beginsel van de Europese Green Deal, moet echter de mate van duurzaamheid in de vorm van de integratie van hernieuwbare energie in het netwerk of de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, naargelang het geval, worden beoordeeld teneinde ervoor te zorgen dat het beleid inzake trans-Europese energienetwerken coherent is met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van elke lidstaat met het oog op het bereiken van de doelstelling inzake klimaatneutraliteit. Het duurzaamheidsniveau van netwerken voor het transport van koolstofdioxide wordt beoordeeld aan de hand van de totale verwachte broeikasgasreducties gedurende de levensduur van het project en het ontbreken van alternatieve technologische oplossingen om hetzelfde niveau van koolstofdioxidereductie te bereiken.
- (20)
De Unie moet de uitvoering faciliteren van infrastructuurprojecten die de energienetten van de Unie koppelen aan die van derde landen waar deze netwerken wederzijds voordeel bieden en noodzakelijk zijn voor de energietransitie en de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen, en overeenkomen met de specifieke criteria van de relevante infrastructuurcategorieën uit hoofde van deze verordening, meer in het bijzonder met betrekking tot buurlanden en landen waarmee de Unie een specifieke samenwerking op energiegebied tot stand heeft gebracht. Het toepassingsgebied van deze verordening moet derhalve de opneming van projecten van wederzijds belang omvatten wanneer kan worden aangetoond dat deze projecten duurzaam zijn en aanzienlijke sociaaleconomische voordelen bieden op het niveau van de Unie en voor minstens één derde land. Dergelijke projecten moeten in aanmerking komen om in de Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang (de ‘Unielijst’) te worden opgenomen wanneer sprake is van een hoge mate van convergentie van het beleidskader, ondersteund door handhavingsmechanismen, en moeten een aantoonbare bijdrage leveren aan het verwezenlijken van de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie en het derde land op het gebied van leveringszekerheid en decarbonisatie.
Een hoge mate van convergentie van het beleidskader wordt geacht automatisch van toepassing te zijn voor de Europese Economische Ruimte of de partijen bij de Energiegemeenschap of kan in het geval van andere derde landen worden aangetoond door middel van bilaterale overeenkomsten die relevante bepalingen bevatten over klimaat- en energiebeleidsdoelstellingen inzake de decarbonisatie van de economie, en verder worden beoordeeld door de passende regionale groep met de steun van de Commissie. Daarnaast moet het derde land waarmee de Unie samenwerkt bij de ontwikkeling van projecten van wederzijds belang een vergelijkbaar tijdschema hanteren voor versnelde uitvoering en voor andere maatregelen ter ondersteuning van het beleid, zoals bepaald in deze verordening. Projecten van wederzijds belang moeten dan ook op dezelfde manier worden behandeld als projecten van gemeenschappelijk belang, waarbij alle bepalingen die van toepassing zijn op projecten van gemeenschappelijk belang, ook van toepassing zijn op projecten van wederzijds belang, tenzij anders bepaald. Aanzienlijke sociaaleconomische voordelen op het niveau van de Unie moet worden begrepen als een verbetering van de interoperabiliteit en de werking van de interne markt, die verder reikt dan één lidstaat. Wat projecten voor de opslag van koolstofdioxide betreft, mogen alleen projecten in aanmerking komen die noodzakelijk zijn om het grensoverschrijdend transport en de grensoverschrijdende opslag van koolstofdioxide mogelijk te maken, op voorwaarde dat de normen en waarborgen ter voorkoming van lekken en inzake het klimaat, de volksgezondheid en ecosystemen met betrekking tot de veiligheid en doeltreffendheid van de permanente opslag van koolstofdioxide ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de Unie. De Europese Economische Ruimte moet worden geacht aan die normen en waarborgen te voldoen.
- (21)
Projecten van wederzijds belang moeten worden beschouwd als aanvullende instrumenten om het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot derde landen, die verder gaan dan de projecten van gemeenschappelijk belang die bijdragen aan de uitvoering van een prioritaire corridor of gebied voor energie-infrastructuur van bijlage I. Wanneer een project met een derde lidstaat bijdraagt tot de uitvoering van een prioritaire corridor of gebied voor energie-infrastructuur, moet het derhalve in aanmerking komen voor de status van project van gemeenschappelijk belang uit hoofde van deze verordening. Volgens hetzelfde principe kunnen projecten voor elektriciteitsinterconnectie met derde landen die de status van project van gemeenschappelijk belang hadden verkregen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 347/2013, worden geselecteerd als project van gemeenschappelijk belang, op voorwaarde dat zij deel uitmaken van de selectieprocedure en aan de criteria voor projecten van gemeenschappelijk belang voldoen.
- (22)
Teneinde de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050 te verwezenlijken, moet de Unie bovendien de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aanzienlijk opschalen. De bestaande energie-infrastructuurcategorieën voor elektriciteitstransmissie en -opslag zijn van cruciaal belang voor de integratie van het aanzienlijk toenemende aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het energienet. Hiertoe moeten bovendien de investeringen in hernieuwbare offshore-energie worden opgeschroefd om de doelstelling van ten minste 300 GW offshore windproductie te verwezenlijken, in lijn met de strategie voor hernieuwbare offshore-energie van de Commissie zoals die is uitgezet in haar mededeling van 19 november 2020 getiteld ‘EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst’. Deze strategie omvat radiale verbindingen tussen nieuwe offshorewindparken, alsook hybride geïntegreerde projecten. Ook het coördineren van de langetermijnplanning en de ontwikkeling van onshore- en offshore-elektriciteitsnetten zijn van belang. Voor de offshore-infrastructuurplanning moet er met name een verschuiving plaatsvinden van de projectgebonden aanpak naar een gecoördineerde, alomvattende aanpak om te zorgen voor de duurzame ontwikkeling van geïntegreerde offshorenetwerken in overeenstemming met het potentieel van hernieuwbare offshore-energie voor ieder zeegebied, de milieubescherming en andere vormen van gebruik van de zee. Er moet een aanpak komen die gebaseerd is op vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten. De lidstaten moeten verantwoordelijk blijven voor de goedkeuring van de projecten van gemeenschappelijk belang die betrekking hebben op hun grondgebied, en de daarmee verbonden kosten.
- (23)
De desbetreffende lidstaten moeten in staat zijn de kosten en baten te beoordelen van de prioritaire corridors voor offshorenetwerken voor hernieuwbare energie, en een voorlopige analyse van de kostenverdeling per prioritaire corridor voor offshorenetwerken uit te voeren ter ondersteuning van de gezamenlijke politieke verbintenissen ten aanzien van de ontwikkeling van hernieuwbare offshore-energie. De Commissie dient, samen met de lidstaten en de betrokken transmissiesysteembeheerders (TSB's) en nationale regulerende instanties, richtsnoeren vast te stellen voor een specifieke kosten-batenverhouding en kostenverdeling voor de uitrol van de ontwikkelingsplannen voor geïntegreerde offshorenetwerken, op basis waarvan de lidstaten een adequate beoordeling kunnen uitvoeren.
- (24)
Het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan dat als basis fungeert voor het identificeren van projecten van gemeenschappelijk belang in de categorieën elektriciteit en gas, heeft zijn effectiviteit bewezen. Hoewel het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (het ‘ENTSB voor elektriciteit’), het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas (het ‘ENTSB voor gas’) en de TSB's binnen dit proces een belangrijke rol spelen, is er behoefte aan een hogere mate van controle teneinde het vertrouwen in het proces te doen toenemen, met name met betrekking tot het vaststellen van scenario's voor de toekomst en het identificeren van leemten en knelpunten in de infrastructuur voor de lange termijn, alsook het beoordelen van individuele projecten. Gezien de noodzaak van onafhankelijke validatie moet er daarom binnen dit proces een grotere rol worden toebedeeld aan het Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (het ‘Agentschap’) en de Commissie, onder meer voor het opstellen van het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan op grond van Verordeningen (EG) nr. 715/2009(14) en (EU) 2019/943(15) van het Europees Parlement en de Raad. Het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan moet kunnen profiteren van de objectieve, wetenschappelijk gefundeerde inbreng van een onafhankelijk wetenschappelijk orgaan zoals de Europese wetenschappelijke adviesraad voor klimaatverandering en moet zo doeltreffend mogelijk worden georganiseerd.
- (25)
Bij de uitvoering van hun taken voorafgaand aan de vaststelling van de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen moeten het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas een uitvoerige raadpleging houden met alle relevante belanghebbenden. De raadpleging moet open en transparant zijn en tijdig worden georganiseerd om belanghebbenden in staat te stellen hun input te geven bij de voorbereiding van belangrijke fasen van de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, zoals het vaststellen van scenario's, het identificeren van leemten in de infrastructuur en de methodologie van de kosten-batenanalyse voor projectbeoordeling. Het ENTSB voor elektriciteit en het ENTSB voor gas moeten terdege rekening houden met de input van belanghebbenden tijdens de raadpleging en moeten uitleggen hoe zij aan die input gevolg hebben gegeven.
- (26)
In lijn met de conclusies van het energie-infrastructuurforum 2020 moet ervoor worden gezorgd dat alle relevante sectoren, zoals gas, elektriciteit en vervoer, in de planningsprocessen van alle onshore- en offshore-, transmissie- en distributie-infrastructuur in een geïntegreerd perspectief worden bezien. Om de Overeenkomst van Parijs na te leven en de klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 en de doelstellingen inzake de ontwikkeling van offshore-energie voor 2040 te halen, en in lijn met de doelstelling van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, moet het kader voor trans-Europese energienetwerken gebaseerd zijn op een slimmere, meer geïntegreerde, op de lange termijn gerichte en geoptimaliseerde ‘één energiesysteem’-visie, door de invoering van een kader dat een betere coördinatie van de infrastructuurplanning in de verschillende sectoren mogelijk maakt en de mogelijkheid creëert om verschillende koppelingsoplossingen waarbij verschillende netwerkelementen betrokken zijn, optimaal te integreren tussen verschillende infrastructuren. Dit moet worden bewerkstelligd door de ontwikkeling van een geleidelijk geïntegreerd model dat samenhang mogelijk maakt tussen de methodologieën per sector op basis van gemeenschappelijke aannames en dat de onderlinge afhankelijkheden weerspiegelt.
- (27)
Het is van belang erop toe te zien dat alleen infrastructuurprojecten waarvoor geen redelijke alternatieve oplossingen bestaan, de status van project van gemeenschappelijk belang toegewezen krijgen. Derhalve moet het ‘energie-efficiëntie eerst’-beginsel in aanmerking worden genomen in het verslag over leemten in de infrastructuur dat in lijn met deze verordening wordt opgesteld en bij de werkzaamheden van de regionale groepen voor het opstellen van de regionale lijsten van voorgestelde projecten op de Unielijst. In lijn met het ‘energie-efficiëntie eerst’-beginsel moeten alle relevante alternatieven voor nieuwe infrastructuur om te voorzien in toekomstige infrastructuurbehoeften, die kunnen bijdragen tot het aanpakken van de geïdentificeerde leemten in de infrastructuur, in overweging worden genomen.
De regionale groepen, bijgestaan door de nationale regulerende instanties, moeten rekening houden met de resultaten van de overeenkomstig deze verordening uitgevoerde beoordeling van de leemten in de infrastructuur en ervoor zorgen dat het ‘energie-efficiëntie eerst’-beginsel volledig wordt meegenomen bij het selectieproces van de projecten van gemeenschappelijk belang. Daarnaast moeten projectontwikkelaars bij de uitvoering van projecten verslag uitbrengen over de naleving van de milieuwetgeving en aantonen dat de projecten geen ernstige afbreuk doen aan het milieu in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (16). Voor bestaande projecten van gemeenschappelijk belang die een voldoende mate van rijpheid hebben bereikt, wordt hiermee rekening gehouden bij de selectie van projecten voor daaropvolgende Unielijsten door de regionale groepen.
- (28)
Om de spannings- en frequentiestabiliteit te garanderen, dient met name met het oog op het toenemende aandeel van flexibiliteitsoplossingen, zoals duurzame energieopslag, en hernieuwbare energie bijzondere aandacht uit te gaan naar de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet, onder wisselende omstandigheden. Voorrang dient te worden gegeven aan inspanningen om een bevredigend niveau van geplande koolstofarme energieproductie te handhaven en te waarborgen, teneinde de leveringszekerheid voor burgers en bedrijven te vrijwaren.
- (29)
Na grondige raadpleging van alle lidstaten en belanghebbenden heeft de Commissie 14 trans-Europese energie-infrastructuurprioriteiten geïdentificeerd waarvan de uitvoering essentieel is voor de verwezenlijking van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050. Die prioriteiten hebben betrekking op verschillende geografische regio's of thema's op het gebied van elektriciteitstransmissie en -opslag, offshorenetwerken voor hernieuwbare energie, de transmissie en opslag van waterstof, elektrolyse-installaties, slimme gasnetten, slimme elektriciteitsnetten en transport en opslag van koolstofdioxide.
- (30)
De projecten van gemeenschappelijk belang moeten voldoen aan gemeenschappelijke, transparante en objectieve criteria met het oog op hun bijdrage aan de doelstellingen van het energiebeleid. Voor elektriciteit en waterstof moeten de projecten, willen zij in aanmerking komen voor opneming in de Unielijsten, deel uitmaken van het meest recente Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan. Aangezien de waterstofinfrastructuur momenteel geen deel uitmaakt van het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan, moet deze vereiste voor waterstofprojecten pas vanaf 1 januari 2024 gelden met het oog op de tweede Unielijst die op grond van deze verordening zal worden opgesteld.
- (31)
Er moeten regionale groepen worden opgericht die als taak hebben projecten van gemeenschappelijk belang voor te stellen en te evalueren, met als doel de opstelling van regionale lijsten van projecten van gemeenschappelijk belang. Om te zorgen voor een brede consensus, moeten die regionale groepen een nauwe samenwerking verzekeren tussen lidstaten, nationale regulerende instanties, projectontwikkelaars en relevante belanghebbenden. In het kader van die samenwerking moeten de nationale regulerende instanties de regionale groepen indien nodig van advies dienen over onder meer de uitvoerbaarheid van de reguleringsaspecten van de voorgestelde projecten en over de haalbaarheid van het voor formele goedkeuring voorgestelde tijdschema.
- (32)
Om de efficiëntie van het proces te vergroten, moet de samenwerking tussen de regionale groepen worden versterkt en verder worden gestimuleerd. De Commissie dient een belangrijke rol te spelen bij het faciliteren van deze samenwerking, met het oog op het aanpakken van de eventuele effecten van projecten op andere regionale groepen.
- (33)
Elke twee jaar moet een nieuwe Unielijst worden opgesteld. Projecten van gemeenschappelijk belang die voltooid zijn of die niet langer voldoen aan de desbetreffende criteria en vereisten zoals vastgelegd in deze verordening, mogen niet meer op de volgende Unielijst verschijnen. Bestaande projecten van gemeenschappelijk belang die in de volgende Unielijst moeten worden opgenomen, moeten om die reden worden onderworpen aan hetzelfde selectieproces voor de opstelling van regionale lijsten en voor de opstelling van de Unielijst als voorgestelde projecten. De administratieve formaliteiten dienen echter zo veel mogelijk te worden beperkt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van in een eerder stadium ingediende informatie en door rekening te houden met de jaarverslagen van de projectontwikkelaars. Bestaande projecten van gemeenschappelijk belang waarbij aanzienlijke vooruitgang is geboekt, moeten om die reden kunnen profiteren van een gestroomlijnd proces van opneming in het Uniebreed tienjarig netontwikkelingsplan.
- (34)
Projecten van gemeenschappelijk belang moeten zo snel mogelijk uitgevoerd worden en zij moeten daarbij van nabij worden gevolgd en worden geëvalueerd, waarbij de vereisten inzake participatie van belanghebbenden en de milieuwetgeving naar behoren in acht worden genomen en de administratieve lasten voor de projectontwikkelaars tot een minimum worden beperkt. De Commissie moet Europese coördinatoren aanwijzen voor projecten die specifieke moeilijkheden ondervinden of geplaagd worden door vertragingen. Bij het selectieproces voor opneming in de daaropvolgende Unielijsten moet voor die projecten rekening worden gehouden met de vorderingen bij de uitvoering van de specifieke projecten en het nakomen van de verplichtingen in het kader van deze verordening.
- (35)
Het vergunningverleningsproces mag niet leiden tot een administratieve belasting die niet in verhouding staat tot de omvang of complexiteit van een project, noch de ontwikkeling van de trans-Europese netwerken of markttoegang belemmeren.
- (36)
De planning en uitvoering van Unieprojecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van energie-, vervoer- en telecommunicatie-infrastructuur moeten worden gecoördineerd teneinde synergieën te creëren wanneer dit vanuit een algemeen economisch, technisch, milieu-, klimaat- of ruimteplanningsgerelateerd oogpunt haalbaar is, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de relevante veiligheidsaspecten. Bij de planning van de diverse Europese netwerken moet het derhalve mogelijk zijn voorkeur te geven aan de integratie van vervoers-, communicatie- en energienetwerken om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk grond wordt gebruikt. Voor energiesysteemintegratie in de verschillende sectoren is een gemeenschappelijke visie voor de netwerken nodig, en tegelijkertijd moet, waar mogelijk, ervoor worden gezorgd dat bestaande of in onbruik geraakte routes opnieuw in gebruik worden genomen om eventuele nadelige maatschappelijke, economische, financiële, klimaat- en milieueffecten tot een minimum te beperken.
- (37)
Projecten van gemeenschappelijk belang moeten voorts op nationaal niveau een prioriteitsstatus krijgen om een snelle administratieve behandeling te waarborgen en ervoor te zorgen dat alle hieraan gerelateerde gerechtelijke procedures en geschillenbeslechtingsprocedures snel kunnen worden afgehandeld. Zij moeten door de bevoegde instanties als projecten van openbaar belang worden beschouwd. Om dwingende redenen van groot openbaar belang moet er een vergunning worden verleend voor projecten die een negatief effect hebben op het milieu wanneer is voldaan aan alle voorwaarden van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (18).
- (38)
Het is van essentieel belang dat belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld, worden geïnformeerd en geraadpleegd, teneinde het welslagen van de projecten te waarborgen en bezwaren tegen de projecten te beperken.
- (39)
Teneinde de complexiteit te verminderen, de efficiëntie en transparantie te vergroten en de samenwerking tussen de lidstaten te versterken, moeten één of meer bevoegde instanties worden aangewezen voor het bundelen of coördineren van alle vergunningverleningsprocessen.
- (40)
Teneinde het vergunningverleningsproces voor offshorenetwerken voor hernieuwbare energie te vereenvoudigen, moeten unieke contactpunten worden aangewezen voor grensoverschrijdende offshoreprojecten op de Unielijst, waardoor de administratieve druk voor projectontwikkelaars wordt verminderd. De unieke contactpunten moeten complexiteit verminderen, efficiëntie verhogen en het vergunningverleningsproces versnellen voor offshoretransmissieactiva waar vaak een groot aantal jurisdicties bij betrokken is.
- (41)
Ondanks het bestaan van duidelijke normen die de inspraak van het publiek in procedures voor besluitvorming op milieugebied verzekeren, die volledig van toepassing zijn op projecten van gemeenschappelijk belang, zijn er uit hoofde van deze verordening aanvullende maatregelen nodig om de hoogst mogelijke normen voor transparantie en inspraak van het publiek te waarborgen bij alle relevante kwesties gedurende het vergunningverleningsproces voor projecten van gemeenschappelijk belang. De voorafgaande raadpleging vóór het van start gaan van de vergunningverleningsprocedure moet facultatief zijn indien zij reeds deel uitmaakt van nationale regels volgens dezelfde of hogere normen als die van toepassing zijn in deze verordening, om overlappingen van wettelijke vereisten te voorkomen.
- (42)
Een correcte en gecoördineerde tenuitvoerlegging van Richtlijn 2001/42/EG(19) en Richtlijn 2011/92/EU(20) van het Europees Parlement en de Raad en, voor zover van toepassing, van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (21), ondertekend op 25 juni 1998 te Aarhus (het ‘Verdrag van Aarhus’) en van het Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (22), ondertekend op 25 februari 1991 te Espoo (het ‘Verdrag van Espoo’), moet zorgen voor de harmonisatie van de voornaamste beginselen voor de beoordeling van de milieu- en klimaateffecten, ook in een grensoverschrijdende context. De Commissie heeft ten behoeve van de lidstaten richtsnoeren uitgebracht voor de vaststelling van adequate wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen om de milieubeoordelingsprocedures voor de energie-infrastructuur te stroomlijnen en te zorgen voor de coherente toepassing van de milieubeoordelingsprocedures die krachtens het Unierecht zijn vereist voor projecten van gemeenschappelijk belang. De lidstaten moeten hun evaluaties voor projecten van gemeenschappelijk belang coördineren en moeten, waar mogelijk, zorgen voor gezamenlijke beoordelingen. De lidstaten moeten ertoe worden aangemoedigd optimale praktijken uit te wisselen en hun administratieve capaciteit voor vergunningverleningsprocessen te vergroten.
- (43)
Het is van belang om het vergunningverleningsproces te stroomlijnen en te verbeteren, en daarbij nationale bevoegdheden en procedures voor de aanleg van nieuwe energie-infrastructuur, voor zover mogelijk en met eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, in acht te nemen. Gezien de urgentie van de ontwikkeling van energie-infrastructuur moet de vereenvoudiging van het vergunningverleningsproces vergezeld gaan van een duidelijke uiterste termijn voor het besluit van de relevante instanties met betrekking tot de bouw van het project. Deze uiterste termijn moet een stimulans vormen voor een efficiëntere omschrijving en afhandeling van procedures en mag in geen geval het hoge niveau van de normen voor milieubescherming in lijn met milieuwetgeving, noch de inspraak van het publiek in het gedrang brengen. Bij deze verordening moeten maximumtermijnen worden vastgesteld. De lidstaten kunnen niettemin trachten deze maximumtermijnen, indien haalbaar, nog verder te verkorten, met name waar het projecten zoals slimme netten betreft waar mogelijk een minder complex vergunningverleningsproces mee gemoeid is dan bij transmissie-infrastructuur. De bevoegde instanties dienen toe te zien op de naleving van de termijnen.
- (44)
In voorkomend geval moeten de lidstaten in raambesluiten ook besluiten kunnen opnemen die worden getroffen in het kader van onderhandelingen met individuele landeigenaren over verlening van toegang tot dan wel eigendom of recht tot het gebruiken van onroerend goed in de context van ruimtelijke ordening, die het algemene landgebruik van een bepaald gebied regelt, waaronder ook andere vormen van ontwikkeling zoals snelwegen, spoorwegen, gebouwen en beschermde natuurgebieden, en die niet specifiek met het oog op het geplande project en het verlenen van operationele vergunningen wordt ingericht. In het kader van het vergunningverleningsproces moet een project van gemeenschappelijk belang ook betrekking kunnen hebben op aanverwante infrastructuur, voor zover die essentieel is voor de bouw of werking van het project. Deze verordening, met name de bepalingen betreffende vergunningverlening, inspraak van het publiek en de uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang, moet worden toegepast onverminderd het Unie- en internationale recht, inclusief bepalingen ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid en bepalingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid en het geïntegreerd maritiem beleid, meer bepaald Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad (23).
- (45)
De kosten voor de ontwikkeling, de bouw, het beheer en het onderhoud van projecten van gemeenschappelijk belang moeten in de regel volledig worden gedragen door de gebruikers van de infrastructuur. De kostentoewijzing moet ervoor zorgen dat eindgebruikers niet onevenredig zwaar worden belast, met name indien dat zou kunnen leiden tot energiearmoede. Projecten van gemeenschappelijk belang moeten in aanmerking komen voor grensoverschrijdende kostentoewijzing wanneer uit een beoordeling van de marktvraag of van de verwachte tariefeffecten blijkt dat de kosten onmogelijk kunnen worden gedekt via de door de infrastructuurgebruikers betaalde tarieven.
- (46)
Het vertrekpunt voor de discussie betreffende een passende kostentoewijzing moet de analyse zijn van de kosten en baten van een infrastructuurproject op basis van een geharmoniseerde methodologie voor de analyse van het gehele energiesysteem en op basis van alle relevante scenario's die zijn vastgesteld in het kader de Uniebrede tienjarige netontwikkelingsplannen, opgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 715/2009 en Verordening (EU) 2019/943, en geëvalueerd door het Agentschap, en aanvullende scenario's voor netwerkontwikkelingsplanning, waardoor een degelijke analyse kan worden gemaakt van de bijdrage van het project van gemeenschappelijk belang aan het energiebeleid van de Unie wat betreft decarbonisatie, marktintegratie, mededinging, duurzaamheid en leveringszekerheid. Bij deze analyse kan ook rekening worden gehouden met de indicatoren en de bijbehorende referentiewaarden voor de vergelijking van de investeringskosten per eenheid. Wanneer aanvullende scenario's worden gebruikt, moeten deze stroken met de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit van de Unie voor 2050 en moeten zij worden onderworpen aan een omvattend raadplegings- en toetsingsproces.
- (47)
In een steeds meer geïntegreerde interne energiemarkt zijn duidelijke en transparante regels voor de verdeling van de kosten over de grenzen heen noodzakelijk teneinde investeringen in grensoverschrijdende infrastructuur en in projecten met een grensoverschrijdend effect te versnellen. Het is van essentieel belang een stabiel financieringskader te waarborgen voor de ontwikkeling van projecten van gemeenschappelijk belang en tegelijkertijd de behoefte aan financiële ondersteuning tot een minimum te beperken, alsook geïnteresseerde investeerders aan te moedigen met gepaste stimulansen en financiële mechanismen. Bij de besluitvorming inzake grensoverschrijdende kostentoewijzing moeten de nationale regulerende instanties de volledige efficiënt gemaakte investeringskosten, voor zover relevant in het licht van hun nationale benaderingen en methoden voor vergelijkbare infrastructuur, over de grenzen heen verdelen en opnemen in de nationale tarieven en in voorkomend geval naderhand bepalen of het effect daarvan op de nationale tarieven een onevenredige druk op de consument in hun respectieve lidstaten tot gevolg kan hebben. De nationale regulerende instanties moeten het risico op dubbele ondersteuning van projecten voorkomen door correcte verrekening van de reële en geraamde kosten en opbrengsten. Deze kosten en opbrengsten mogen slechts in rekening worden gebracht voor zover zij gerelateerd zijn aan de projecten en daadwerkelijk bestemd zijn voor het dekken van de betreffende kosten.
- (48)
Er is behoefte aan grensoverschrijdende projecten die een positief effect hebben op het elektriciteitsnet van de Unie, zoals slimme elektriciteitsnetten of elektrolyse-installaties, zonder dat daarbij een fysieke gemeenschappelijke grens betrokken is.
- (49)
De wetgeving met betrekking tot de interne energiemarkt schrijft voor dat de tarieven voor toegang tot de netten de nodige investeringsstimulansen moeten bieden. Het is echter waarschijnlijk dat verschillende soorten projecten van gemeenschappelijk belang externe effecten hebben die niet volledig kunnen worden gedekt en ondervangen met het reguliere systeem van tarieven. Bij de toepassing van de wetgeving met betrekking tot de interne energiemarkt moeten de nationale regulerende instanties zorgen voor een stabiel en voorspelbaar regelgevend en financieel kader met stimulansen voor projecten van gemeenschappelijk belang, inclusief stimulansen voor de lange termijn, die evenredig zijn met het specifieke risiconiveau van het project. Dat kader moet met name van toepassing zijn op grensoverschrijdende projecten, innovatieve elektriciteitstransmissietechnologieën voor een brede integratie van hernieuwbare energiebronnen, gedecentraliseerde energiebronnen of vraagrespons binnen geïnterconnecteerde netten, alsook energietechnologie- en digitaliseringsprojecten, waarmee waarschijnlijk hogere risico's gepaard gaan dan met vergelijkbare projecten in een bepaalde lidstaat of die naar verwachting grotere voordelen opleveren voor de Unie. Daarnaast moet voor projecten die samengaan met hoge operationele kosten, toegang tot passende investeringsstimulansen mogelijk zijn. Met name offshorenetwerken voor hernieuwbare energie die de dubbele functionaliteit vervullen van zowel elektriciteitsinterconnectoren als van koppeling tussen projecten voor de productie van hernieuwbare energie, gaan waarschijnlijk gepaard met hogere risico's dan vergelijkbare onshore-infrastructuurprojecten, dit als gevolg van hun intrinsieke relatie met activa voor elektriciteitsproductie die risico's op het gebied van regulering met zich meebrengt, alsook op financieel gebied, bijvoorbeeld de behoefte aan anticiperende investeringen, marktrisico's en risico's in verband met het gebruik van nieuwe innovatieve technologieën.
- (50)
Deze verordening mag uitsluitend van toepassing zijn op het verlenen van vergunningen voor projecten van gemeenschappelijk belang, de publieke inspraak hierbij en de bijbehorende behandeling ervan op reguleringsgebied. De lidstaten moeten niettemin nationale bepalingen kunnen vaststellen om dezelfde of soortgelijke regels toe te passen op andere projecten die niet de status hebben van projecten van gemeenschappelijk belang binnen het toepassingsgebied van deze verordening. Wat betreft de stimulansen op reguleringsgebied moeten de lidstaten nationale bepalingen kunnen vaststellen om dezelfde of soortgelijke regels toe te passen voor projecten van gemeenschappelijk belang die onder de categorie elektriciteitsopslag vallen.
- (51)
Lidstaten die momenteel in het kader van vergunningverleningsprocessen op nationaal niveau niet de hoogst mogelijke betekenis toekennen aan energie-infrastructuurprojecten, moeten worden aangespoord om de invoering van een dergelijke betekenis op nationaal niveau in overweging te nemen en daarbij met name af te wegen of dit zou resulteren in een sneller vergunningverleningsproces.
- (52)
Lidstaten die momenteel in het kader van energie-infrastructuurprojecten geen versnelde of urgente gerechtelijke procedures hanteren, moeten worden aangespoord om de invoering van dergelijke procedures in overweging te nemen en daarbij met name af te wegen of dit zou resulteren in de snellere uitvoering van dergelijke processen.
- (53)
Verordening (EU) nr. 347/2013 heeft de toegevoegde waarde aangetoond van het hefboomeffect dat substantiële financiële bijstand van de Unie kan uitoefenen op particuliere investeringen om de uitvoering van projecten van Europees belang mogelijk te maken. In het licht van de economische en financiële situatie en de begrotingsbeperkingen moet gerichte steun, via subsidies en financieringsinstrumenten, worden voortgezet in het kader van het meerjarig financieel kader teneinde de burgers van de Unie maximaal te laten profiteren en nieuwe investeerders in de in een bijlage bij deze verordening vermelde prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur aan te trekken en daarbij de financiële bijdrage van de Unie tot een minimum te beperken.
- (54)
Projecten van gemeenschappelijk belang moeten in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie voor studies en, onder bepaalde voorwaarden, werkzaamheden op grond van Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad (24), hetzij in de vorm van subsidies, hetzij in de vorm van innovatieve financieringsinstrumenten, teneinde ervoor te zorgen dat op maat gesneden steun kan worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die niet levensvatbaar zijn in het kader van het bestaande reguleringskader en de vigerende marktomstandigheden. Het is van belang dat iedere vorm van verstoring van de mededinging wordt vermeden, met name tussen projecten die bijdragen aan de totstandbrenging van dezelfde prioritaire corridor van de Unie. Dergelijke financiële bijstand moet zorgen voor de nodige synergieën met de structuurfondsen, met het oog op de financiering van slimme energiedistributienetten, en met het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie, vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie (25) op grond van artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (26).
Voor investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang moet een drietrapsbenadering worden gevolgd. In de eerste plaats dient de markt het voortouw te nemen bij investeringen. In de tweede plaats moet er, indien investeringen niet uit de markt zelf voortkomen, worden gekeken naar eventuele oplossingen op reguleringsgebied, waarbij het desbetreffende reguleringskader indien nodig moet worden aangepast en erop moet worden toegezien dat het relevante reguleringskader correct wordt toegepast. In de derde plaats moet het mogelijk zijn om, indien de eerste twee stappen niet volstaan om de nodige investeringen in projecten van gemeenschappelijk belang aan te trekken, financiële bijstand van de Unie te verlenen indien het project van gemeenschappelijk belang voldoet aan de toepasselijke geschiktheidsvoorwaarden. Projecten van gemeenschappelijk belang mogen ook in aanmerking voor financiering uit hoofde van het InvestEU-programma dat als aanvulling op financiering via subsidies fungeert.
- (55)
De Unie moet energieprojecten in kansarme, minder verbonden, perifere, ultraperifere of geïsoleerde regio's faciliteren om de toegang tot de trans-Europese energienetwerken mogelijk te maken, teneinde het decarbonisatieproces te versnellen en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen.
- (56)
Indien er in een lidstaat geen TSB is, moeten de verwijzingen naar TSB's in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn op distributiesysteembeheerders (DSB's).
- (57)
Subsidies voor werkzaamheden in verband met projecten van wederzijds belang moeten beschikbaar zijn onder dezelfde voorwaarden als voor andere categorieën indien zij bijdragen aan de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie en indien het derde land beschikt over decarbonisatiedoelstellingen die stroken met de Overeenkomst van Parijs.
- (58)
De Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942(27) en (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
- (59)
Hoewel de herbestemming van de bestaande aardgasinfrastructuur gericht is op de decarbonisatie van de gasnetten om het gebruik ervan voor zuivere waterstof mogelijk te maken, kan tijdens een overgangsperiode het transport of de opslag van een vooraf bepaald mengsel van waterstof met aardgas of biomethaan worden toegestaan. Het mengen van waterstof met aardgas of biomethaan kan nuttig zijn voor het opschalen van de productiecapaciteit voor waterstof en het vergemakkelijken van het transport van waterstof. Teneinde de transitie naar waterstof te verzekeren, moet de projectontwikkelaar, onder meer door commerciële contracten, aantonen hoe de aardgasactiva tegen het einde van de overgangsperiode voor waterstof bestemde activa zullen worden en hoe het gebruik van waterstof tijdens de overgangsperiode zal worden bevorderd. In het kader van het toezicht moet het Agentschap nagaan of de overgang naar een voor waterstof bestemde actief in het project tijdig is verlopen. Bij financiering van deze projecten krachtens Verordening (EU) 2021/1153 tijdens de overgangsperiode moet in de subsidieovereenkomst een voorwaarde worden opgenomen om de financiering terug te betalen in geval van vertraging bij de tijdige overgang van het project naar een voor waterstof bestemde actief, alsook passende bepalingen die de handhaving van die voorwaarde mogelijk maken.
- (60)
In lijn met de conclusies van de Europese Raad van 4 februari 2011 dat geen enkele lidstaat na 2015 nog geïsoleerd mag zijn van de Europese gas- en elektriciteitsnetten of zijn energiezekerheid in gevaar mag zien komen doordat het ontbreekt aan de nodige geschikte interconnecties, is deze verordening erop gericht de toegang tot de trans-Europese energienetwerken te verzekeren door een einde te maken aan het energie-isolement van Cyprus en Malta, die nog steeds niet met het trans-Europese gasnetwerk onderling zijn verbonden. Deze doelstelling moet worden bereikt door projecten in de ontwikkelings- of planningsfase waaraan de status van project van gemeenschappelijk belang is toegekend uit hoofde van Verordening (EU) nr. 347/2013 toe te staan deze status te behouden tot Cyprus en Malta met het trans-Europese gasnetwerk onderling zijn verbonden. Deze projecten dragen niet allen bij tot de ontwikkeling van de markt voor hernieuwbare energie, de flexibiliteit en veerkracht van het energiesysteem en de leveringszekerheid, maar zullen ook zorgen voor de toegang tot toekomstige energiemarkten, waaronder waterstof, en bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie.
- (61)
Projecten van gemeenschappelijk belang mogen niet in aanmerking komen voor financiële bijstand van de Unie wanneer de projectontwikkelaars, beheerders of investeerders zich in één van de uitsluitingssituaties bevinden als bedoeld in artikel 136 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (28), bijvoorbeeld in geval van veroordeling wegens fraude, corruptie of gedragingen die verband houden met een criminele organisatie. Het moet mogelijk zijn om een project van gemeenschappelijk belang van de Unielijst te verwijderen wanneer de opname daarvan in die lijst gebaseerd was op incorrecte informatie die een bepalend element was bij die opneming, of wanneer het project niet in overeenstemming is met het Unierecht. Met betrekking tot projecten van gemeenschappelijk belang in de lidstaten die op grond van deze verordening een afwijking genieten, moeten deze lidstaten, wanneer zij aanvragen voor financiering krachtens Verordening (EU) 2021/1153 voor dergelijke projecten ondersteunen, ervoor zorgen dat de projecten niet direct of indirect ten goede komen aan personen of entiteiten die zich in een van de uitsluitingssituaties bevinden als bedoeld in artikel 136 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.
- (62)
Om de tijdige ontwikkeling van essentiële energie-infrastructuurprojecten voor de Unie te verzekeren, moet de vijfde Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang van kracht blijven tot de eerste Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang die op grond van deze verordening is opgesteld, in werking treedt. Om de ontwikkeling, monitoring en financiering van de projecten van gemeenschappelijk belang op de vijfde Unielijst mogelijk te maken, moeten daarnaast ook sommige bepalingen van Verordening (EU) nr. 347/2013 van kracht blijven en effect sorteren tot de inwerkingtreding van de eerste Unielijst van projecten van gemeenschappelijk belang en projecten van wederzijds belang die op grond van deze verordening is opgesteld.
- (63)
Verordening (EU) nr. 347/2013 moet derhalve worden ingetrokken.
- (64)
Teneinde te garanderen dat de Unielijst beperkt blijft tot de projecten die het meest bijdragen aan de uitvoering van de in een bijlage bij deze verordening opgenomen strategische prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening teneinde de Unielijst op te stellen en te evalueren, met inachtneming van het recht van de lidstaten om hun goedkeuring te hechten aan projecten op de Unielijst op hun grondgebied. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(29). De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad. Ingeval deskundigen van de lidstaten zijn uitgenodigd en indien het Europees Parlement en de Raad dit noodzakelijk achten, kunnen zij deskundigen sturen naar de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
De besprekingen in de regionale groepen zijn voor de Commissie van essentieel belang voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen tot opstelling van de Unielijsten. Het is dan ook passend dat het Europees Parlement en de Raad, voor zover mogelijk en in overeenstemming met het kader van deze verordening, in kennis worden gesteld van en deskundigen kunnen sturen naar de bijeenkomsten van de regionale groepen overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Uitgaande van de noodzaak om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken en met het oog op het aantal projecten op Unielijsten tot dusver, moet het totale aantal projecten op de Unielijst beheersbaar blijven en mag het derhalve niet significant hoger zijn dan 220.
- (65)
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de ontwikkeling en interoperabiliteit van trans-Europese energienetwerken en de koppeling aan dergelijke netwerken die een bijdrage leveren aan het beperken van de klimaatverandering, in het bijzonder het halen van de streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie voor 2030 en van haar doelstelling inzake klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050, en aan het verzekeren van interconnecties, energiezekerheid, markt- en systeemintegratie, concurrentie die alle lidstaten ten goede komt en betaalbare energieprijzen’ niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 220 van 9.6.2021, blz. 51.
PB C 440 van 29.10.2021, blz. 105.
Standpunt van het Europees Parlement van 5 april 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 16 mei 2022.
Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (‘Europese klimaatwet’) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39).
Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EU) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).
PB C 371 van 15.9.2021, blz. 68.
Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).
Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB L 345 van 23.12.2008, blz. 75).
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114).
Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 36).
Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54).
Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).
PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.
PB C 104 van 24.4.1992, blz. 7.
Richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor maritieme ruimtelijke planning (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 135).
Verordening (EU) 2021/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot vaststelling van de Connecting Europe Facility en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1316/2013 en (EU) nr. 283/2014 (PB L 249 van 14.7.2021, blz. 38).
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie van 15 september 2020 over het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie (PB L 303 van 17.9.2020, blz. 1).
Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/942 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de samenwerking tussen energieregulators (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 22).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.