Einde inhoudsopgave
Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
Artikel 1 [Definities]
Geldend
Geldend vanaf 10-07-2021
- Bronpublicatie:
23-06-2021, Stb. 2021, 328 (uitgifte: 09-07-2021, kamerstukken: 35548)
- Inwerkingtreding
10-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-06-2021, Stb. 2021, 328 (uitgifte: 09-07-2021, kamerstukken: 35548)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
- a.
scheiding: echtscheiding of scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk;
- b.
tijdstip van scheiding: ingeval van echtscheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
ingeval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 116 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- c.
uitvoeringsorgaan: de natuurlijke of rechtspersoon, die tot uitbetaling van pensioen gehouden is;
- d.
pensioen: ouderdomspensioen;
- e.
werkgever: de werkgever van de tot verevening verplichte echtgenoot;
- f.
partnerpensioen: weduwen- en weduwnaarspensioen dan wel pensioen ten behoeve van de achtergebleven geregistreerde partner, waaronder begrepen bijzonder weduwen- en weduwnaarspensioen onderscheidenlijk bijzonder pensioen ten behoeve van de achtergebleven geregistreerde partner.
2.
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt mede verstaan onder
- a.
echtgenoot: eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner;
- b.
aanspraak op pensioen: uitzicht op pensioen;
- c.
pensioen: een herberekend arbeidsongeschiktheidspensioen of een uit hoofde van ziekte of gebreken ingevolge de in het vierde lid, onder d, genoemde wetten toegekend pensioen dat naar diensttijd is berekend, een en ander met ingang van de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, is bereikt;
- d.
huwelijkse voorwaarden: voorwaarden van een geregistreerd partnerschap;
- e.
huwelijksvermogensregime: partnerschapsvermogensregime;
- f.
huwelijkssluiting: registratie van een partnerschap;
- g.
hertrouwen: het aangaan van een huwelijk na een geregistreerd partnerschap, het aangaan van een geregistreerd partnerschap na een huwelijk dan wel het opnieuw aangaan van een geregistreerd partnerschap.
3.
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder pensioen niet verstaan een ingegaan tijdelijk pensioen of een aanspraak op tijdelijk pensioen op grond van regelingen ingevolge welke alleen een recht op uitkering van pensioen bestaat indien aan betrokkenen aansluitend aan hun dienstverband dat tijdelijk pensioen wordt dan wel zal worden uitgekeerd.
4.
Deze wet is van toepassing op pensioen ingevolge:
- a.
een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet; alsmede een pensioenovereenkomst die is gesloten met een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
- b.
een pensioenregeling die van toepassing is op degenen, voor wie met toepassing van:
- 1.
de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioen 2000, de deelneming in dat bedrijfstakpensioenfonds verplicht was gesteld, voorzover de regeling niet onder onderdeel a viel, of
- 2.
Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de deelneming in dat bedrijfstakpensioenfonds verplicht is gesteld, voorzover de regeling niet onder onderdeel a valt.
- c.
de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;
- d.
de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Stb. 1979, 519);
- e.
- h.
een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
- i.
een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst tussen een natuurlijk persoon en degene, die met hem een overeenkomst heeft tot het verrichten van huiselijke of andere persoonlijke diensten;
- j.
de pensioenregeling welke van toepassing is op werknemers in de sociale werkvoorziening.
5.
Deze wet is voorts van toepassing op pensioen als bedoeld in:
- a.
de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 (Stb. 1963, 212);
- b.
de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandskorps (Stb. 1965, 550).
6.
De wet is voorts mede van toepassing op pensioen dat is opgebouwd uit middelen welke ten laste komen van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering, bedoeld in artikel 3 van de Wet tot bevriezing van het kinderbijslagbedrag voor het eerste kind, alsmede oprichting van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (Stb. 1972, 702) zoals deze wet luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet privatisering FVP en op pensioen dat is opgebouwd uit middelen welke ten laste komen van de stichting die op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering FVP, zoals dit artikel luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel IIA van de Verzamelwet pensioenen 2017, is aangewezen.
7.
Het vierde, vijfde en zesde lid gelden ongeacht het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten.
8.
Indien op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten Nederlands recht van toepassing is, is de wet voorts van toepassing op pensioenen ingevolge een buitenlandse pensioenregeling die niet is een pensioenregeling als bedoeld in het vierde, vijfde of zesde lid met dien verstande dat een recht op uitbetaling als bedoeld in artikel 2 slechts bestaat jegens de andere echtgenoot.
9.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen uitkeringen ingevolge enigerlei regeling worden aangemerkt als pensioen in de zin van deze wet.