Het inleidend klaagschrift strekte tevens tot (i) teruggave van een tweetal enveloppen inhoudende geld met als opschrift ‘ [betrokkene 2] ’ en ‘ [betrokkene 3] ’ (volgens de klaagster betrof dit spaargeld van haar twee minderjarige zonen) en (ii) een envelop inhoudende € 600,- met als opschrift ‘kinderbijslag’. De rechtbank heeft de klager met betrekking tot (i) niet ontvankelijk verklaard in haar beklag omdat deze enveloppen met inhoud reeds waren teruggegeven aan de klaagster en het beklag met betrekking tot (ii) gegrond verklaard en de teruggave aan de klaagster gelast.
HR, 30-05-2023, nr. 22/00529
ECLI:NL:HR:2023:727
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-05-2023
- Zaaknummer
22/00529
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:727, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑05‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:376
ECLI:NL:PHR:2023:376, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:727
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0108
Uitspraak 30‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex 94a Sv op geldbedragen in woning van klaagster t.l.v. ander t.z.v. verdenking van gekwalificeerde diefstal, (gewoonte maken van) opzetheling en deelname aan criminele organisatie. Derdenbeslag. Heeft Rb (enkelvoudige kamer) door te overwegen dat zij het niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat strafrechter het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer, juiste maatstaf toegepast? HR herhaalt relevante overwegingen uit :HR:2018:2144 m.b.t. te hanteren maatstaven als ex art. 94a Sv beslag rust op voorwerp en een derde in beklagprocedure ex art. 552a Sv om teruggave verzoekt. Uit overwegingen Rb blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij beoordeling van klaagschrift. Dit betekent dat haar beschikking ontoereikend is gemotiveerd. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing t.a.v. geld uit 3 (spaar)potten (€ 274,92, € 1.477,78 en € 335,77) en bedrag in portemonnee van klaagster (€ 750). CAG (strekking): algehele vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00529 B
Datum 30 mei 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2022, nummer RK 21/018263, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van de klacht van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2. Deze stukken houden voor zover hier van belang het volgende in:- in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] ter zake van verdenking van gekwalificeerde diefstal, (een gewoonte maken van) opzetheling en deelneming aan een criminele organisatie is op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) onder de klaagster conservatoir beslag gelegd op drie spaarpotten (met geldbedragen van € 274,92, € 1.477,78 en € 335,77) en een portemonnee (met een geldbedrag van € 750), tot verhaal van een op te leggen geldboete en/of ontnemingsmaatregel en/of schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;- de klaagster heeft een klaagschrift ingediend strekkende tot opheffing van de gelegde beslagen en teruggave aan haar van de geldbedragen. Daartoe heeft de klaagster onder meer aangevoerd dat zij eigenaar is van het geldbedrag in de portemonnee en dat haar minderjarige kinderen eigenaar zijn van de geldbedragen in de spaarpotten.
2.3
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard ten aanzien van de hiervoor bedoelde inbeslaggenomen geldbedragen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Uit de stukken en de behandeling in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken.
Uit de woning van klaagster zijn op 12 november 2019 een tweetal enveloppen inhoudende geld met als opschrift de namen [naam 1] en [naam 2] , een drietal spaarpotten inhoudende geld, een enveloppe met als inhoud een bedrag van 600 euro met als opschrift kinderbijslag en een geldbedrag van 750 euro uit de portemonnee van klaagster inbeslaggenomen.
Namens klaagster stelt haar raadsvrouw in het klaagschrift dat de geldbedragen in de enveloppen met als opschrift [naam 1] en [naam 2] spaargeld van de 2 minderjarige zonen van klaagster betreft, de drie potten inhoudende bedragen van 274,92 euro, 1.477,78 euro en 335,77 euro spaargeld voor de 2 kinderen betreft afkomstig van verjaardagen, rapporten, etc. De enveloppe inhoudende 600 euro betreft blijkens het opschrift kinderbijslag en het bedrag van 750 euro in de portemonnee van klaagster betreft eveneens geld van kinderbijslag afkomstig.
De officier van justitie heeft zich als reactie op het klaagschrift op het standpunt gesteld voornemens te zijn de twee enveloppen met de opschriften [naam 1] en [naam 2] inhoudende geldbedragen van 2.275 euro en 575 euro aan klaagster terug te geven.
Voor de overige inbeslaggenomen geldbedragen is het Openbaar Ministerie van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.
Bij de mondelinge behandeling van het klaagschrift ter zitting is gebleken dat de twee enveloppen met de opschriften [naam 1] en [naam 2] reeds aan klaagster zijn teruggegeven.
De rechtbank zal klaagster voor dit deel van het klaagschrift dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de enveloppe met opschrift kinderbijslag inhoudende 600 euro eveneens aan klaagster moet worden teruggegeven en zal het klaagschrift voor dit deel gegrond worden verklaard.
Alle omstandigheden, voor de overige in het klaagschrift genoemde geldbedragen, in aanmerking genomen acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde zal oordelen, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van de strafvordering zich dan ook tegen teruggave op dit moment, zodat de rechtbank het klaagschrift voor deze geldbedragen ongegrond zal verklaren.”
2.4
Artikel 94a Sv luidt:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
2.5
Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval waarin op grond van artikel 94a Sv beslag is gelegd en een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt. De rechter moet daarvan in zijn beslissing blijk geven. Als die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter ook moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a leden 4 of 5 Sv voordoet. (Vgl. HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144.)
2.6
Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Dit betekent dat haar beschikking ontoereikend is gemotiveerd.
2.7
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze het geld uit de drie (spaar)potten inhoudende bedragen van € 274,92, € 1.477,78 en € 335,77 en het bedrag van € 750 in de portemonnee van klaagster betreft;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2023.
Conclusie 04‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag (art. 552a Sv) over (derden)beslag (art. 94a Sv) op geldbedragen. Slagende klacht dat de rechtbank bij haar oordeel dat het klaagschrift ongegrond is, de verkeerde maatstaf (behorend bij beslag a.b.i. art. 94 Sv) heeft gehanteerd. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/00529 B
Zitting 4 april 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de klaagster
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij beschikking van 31 januari 2022 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klaagster, voor zover strekkende tot opheffing van het (derden)beslag op geldbedragen – te weten de inhoud van drie spaarpotten (zijnde € 274,92, € 1.477,78 en € 335,77) en de inhoud van een portemonnee (zijnde € 750,-) – met last tot teruggave van die geldbedragen, ongegrond verklaard.1.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere, heeft één middel van cassatie voorgesteld.2.Het middel is gericht tegen de ongegrondverklaring van het beklag; betoogd wordt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beklag de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd.
1.3
De klacht is terecht voorgesteld, zodat deze conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
2. Aanleiding en verloop van de zaak
2.1
Op 12 november 2019 heeft in de woning van de klaagster een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Hierbij zijn onder meer in beslaggenomen de inhoud van drie spaarpotten (met bedragen van € 274,92, € 1.477,78 en € 335,77) en de inhoud van een portemonnee (€ 750,-). De beslaglegging heeft plaatsgevonden ten laste van [betrokkene 1] op grond van art. 94a Sv. Dit beslag dient blijkens de door de rechter-commissaris gegeven machtiging conservatoir beslag tot bewaring van het recht op verhaal voor een later door de rechter aan [betrokkene 1] op te leggen geldboete en/of ontnemingsmaatregel en/of schadevergoedingsmaatregel wegens verdenking van – kort gezegd – gekwalificeerde diefstal, (een gewoonte maken van) opzetheling en deelneming aan een criminele organisatie (artt. 311, 416, 417 en 140 Sr). De ontnemingsvordering wordt geschat op € 387.065,-.3.
2.2
Namens de klaagster is op 25 november 20214.een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van (onder meer) het beslag op voornoemde geldbedragen met last tot teruggave. De klaagster stelt eigenaar te zijn van de inhoud van de portemonnee omdat het geld dat hierin is aangetroffen kinderbijslag is die zij heeft ontvangen ten behoeve van haar kinderen. Het geld in de spaarpotten is volgens de klaagster van haar (minderjarige) zonen.
2.3
Het klaagschrift is op 24 januari 2022 in de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank behandeld. De rechtbank heeft op 31 januari 2022 op het klaagschrift beslist.
3. De beschikking
3.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
“Uit de woning van klaagster zijn op 12 november 2019 een tweetal enveloppen inhoudende geld met als opschrift de namen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , een drietal spaarpotten inhoudende geld, een enveloppe met als inhoud een bedrag van 600 euro met als opschrift kinderbijslag en een geldbedrag van 750 euro uit de portemonnee van klaagster inbeslaggenomen.
Namens klaagster stelt haar raadsvrouw in het klaagschrift dat de geldbedragen in de enveloppen met als opschrift [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , spaargeld van de 2 minderjarige zonen van klaagster betreft, de drie potten inhoudende bedragen van 274,92 euro, 1477,78 euro en 335,77 euro spaargeld voor de 2 kinderen betreft afkomstig van verjaardagen, rapporten, etc. De enveloppe inhoudende 600 euro betreft blijkens het opschrift kinderbijslag en het bedrag van 750 euro in de portemonnee van klaagster [betreft] eveneens geld van kinderbijslag afkomstig (…).
De officier van justitie heeft zich als reactie op het klaagschrift op het standpunt gesteld voornemens te zijn de twee enveloppen met de opschriften [betrokkene 2] en [betrokkene 3] inhoudende geldbedragen van 2.275 euro en 575 euro aan klaagster terug te geven.
Voor de overige inbeslaggenomen geldbedragen is het Openbaar Ministerie van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.
Bij de mondelinge behandeling van het klaagschrift ter zitting is gebleken dat de twee enveloppen met de opschriften [betrokkene 2] en [betrokkene 3] reeds aan klaagster zijn teruggegeven.
De rechtbank zal klaagster voor dit deel van het klaagschrift dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de enveloppe met opschrift kinderbijslag inhoudende 600 euro eveneens aan klaagster moet worden teruggegeven en zal het klaagschrift voor dit deel gegrond worden verklaard.
Alle omstandigheden, voor de overige in het klaagschrift genoemde geldbedragen, in aanmerking genomen acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde zal oordelen, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van de strafvordering zich dan ook tegen teruggave op dit moment, zodat de rechtbank het klaagschrift voor deze geldbedragen ongegrond zal verklaren.”
3.2
In aanvulling hierop maak ik melding van de inhoud van het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 24 januari 2022:
“Bezwaar beslag waarop standpunten gewisseld. 2 geldbedragen terug. Enveloppen waar kindernamen op staan. In beslag genomen onder [betrokkene 1] . Nog aantal geldbedragen onder beslag.
Rv: Email van 7 januari ook door u ontvangen. Idee dat OM het niet heeft gekregen. Verklaringen van [betrokkene 1] op papier gezet. Geen relatie met [klaagster] . Moeders zijn nichten. Zien elkaar als broer en zus. OM staat op standpunt dat geld van [betrokkene 1] is. Zaak is al voorgekomen. Cons beslag voor bijna 4 ton. Ook beslag gelegd op geld in Duitsland. Beslag ligt er al lang. Er zal een ontneming worden aangekondigd. Geen beslissing door rb genomen. OM stelt dat geld van [betrokkene 1] is maar dat is het niet. 3 spaarpotten is geld voor de kinderen. Dat ze er niet uitzien als spaarpotten ver gezocht. Het betreft een tweeling. Als de pot vol was ging het in een andere pot. Bij laatste email ook 2 brieven van de kinderen. Willen het geld ook graag terug. De kinderen hebben er niets mee te maken. Bezig met scooterrijbewijs. Moeder bewaarde het geld voor de kinderen. Moeder had het geld in beheer. Meer valt er niet over te zeggen. Geld in envelop betreft kinderbijslag. In bankafschriften is te zien dat op 1 oktober 632 euro is gestort. Paar dagen eerder uitkering gestort. Mevrouw neemt 1250 euro op. Daarmee staat vast dat het in een envelop is gestopt. Hoe kan OM zeggen dat de vader de rechthebbende is. Envelop lag in haar huis. Geld in portemonnee 750 euro is ook kinderbijslag. Bankafschriften van oktober en november toegestuurd. Mevrouw wil alles contant hebben. 2 losse geldbedragen betreft huishoudgeld en kinderbijslag. Eind oktober 1250 euro opgenomen. Even later beslag gelegd. [betrokkene 1] en de kinderen hebben verklaard.
(…)
OvJ: Enveloppen met namen teruggegeven daarvoor niet ontvankelijk. Klaagster is derde voor de overige goederen. Kijken naar de spaarpotten: Vallen onder conservatoir beslag. Aan hand stukken vast te stellen dat het reguliere potten zijn. Wellicht doorgestort naar volgende pot. Er stonden geen namen op de potten. Vraag ongegrond te verklaren. Envelop en cashgeld 600 euro en 750 euro. Zie op bankrekening dat geld is overgemaakt. Gesteld wordt dat het kinderbijslag is. Onvoldoende aangetoond dat het kinderbijslag is. Daarom ongegrond.
Rv: Ik weet niet hoe ik het nog meer moet aantonen. OM gelijk dat mevrouw een derde is maar wat gaat OM doen met deze zaak. OM duidelijk laten zijn omtrent beslag. Mevrouw krijgt steeds een dichte deur. Op andere envelop staat kinderbijslag. Voldoende onderbouwd. Nodig OM uit haast te maken omtrent een eindbeslissing.”
4. Het middel
4.1
In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank “op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de beschikking [is] gekomen”. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de rechtbank bij de beoordeling een andere dan de toepasselijke – en dus onjuiste – maatstaf heeft aangelegd.
4.2
Vooropgesteld moet worden dat bij de vraag welke beoordelingsmaatstaf van toepassing is, ten tijde van de behandeling in raadkamer duidelijk moet zijn wat de wettelijke grondslag is van het beslag: gaat het om een op art. 94 Sv gelegd ‘klassiek’ beslag, gericht op waarheidsvinding en/of op een latere verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer, of gaat het om een op art. 94a Sv gelegd ‘conservatoir’ beslag, gericht op het veiligstellen van een verhaalsmogelijkheid voor een later op te leggen geldboete, ontnemingsmaatregel of schadevergoedingsmaatregel.5.
4.3
Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechtbank heeft vastgesteld om welk type beslag het in het onderhavige geval gaat. Uit de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden blijkt echter dat het hier gaat om conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a Sv.6.Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 24 januari 2022 volgt dat ook de raadsvrouw en de officier van justitie hier vanuit zijn gaan. Kennelijk heeft deze grondslag van het op de geldbedragen gelegde beslag in de raadkamer niet ter discussie gestaan. Gelet op voorgaande moet er in cassatie vanuit worden gegaan dat het beslag is gelegd op grond van art. 94a Sv.
4.4
De rechtbank heeft in het kader van de beoordeling van het beklag overwogen dat zij “het niet hoogst onwaarschijnlijk [acht] dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde zal oordelen, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer”. Uit deze formulering blijkt dat de rechtbank de toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd die geldt voor de beoordeling van een klaagschrift over een ‘klassiek’ beslag.7.Daarvan is, als gezegd, in het onderhavige geval geen sprake.
4.5
Mogelijk wreekt zich hier dat de rechtbank in haar beschikking niet expliciet heeft vastgesteld om welk type beslag (klassiek of conservatoir) het gaat. Overigens blijkt uit de bestreden beschikking evenmin dat de rechtbank heeft vastgesteld onder wie het conservatoir beslag is gelegd en of er al dan niet sprake is van conservatoir derdenbeslag. Voor de toepassing van het juiste beoordelingskader is ook die laatste vaststelling van belang. Immers:
bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94a lid 1, lid 2 en lid 3 Sv gelegd beslag dient de rechter te onderzoeken a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de in het betreffende artikellid genoemde categorie en b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete, ontnemingsmaatregel of schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;8.
bij de beoordeling van het beklag van een derde die stelt eigenaar te zijn van hetgeen ten laste van een ander op grond van art. 94a Sv in beslag is genomen, geldt dat de rechter als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet.9.Indien buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het in beslag genomen voorwerp aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde.10.
4.6
Ik resumeer. Uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat zij in de onderhavige zaak het klaagschrift dat betrekking heeft op een ‘conservatoir’ beslag ten onrechte heeft getoetst aan de maatstaf die geldt voor een ‘klassiek beslag’. In het middel wordt hier terecht over geklaagd. De bestreden beschikking kan dan ook niet in stand blijven.
5. Slotsom
5.1
Het middel slaagt.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑04‑2023
Volgens de cassatieakte is het beroep onbeperkt ingesteld. Uit de schriftuur blijkt echter dat het cassatieberoep zich niet richt tegen de beslissingen die hiervoor in voetnoot 1. zijn aangeduid met (i) en (ii).
De beschikking vermeldt dat het klaagschrift op 26 november 2021 ter griffie is ontvangen. Weliswaar is de ‘akte inlevering klaagschrift’ op 26 november 2021 opgemaakt, maar uit de akte is af te leiden dat de stukken op 25 november 2021 op de strafgriffie moeten zijn binnengekomen. Uit de onderliggende stukken blijkt dat dit inderdaad het geval is. Het klaagschrift is op 25 november 2021 aan het eind van de werkdag per email aan de strafgriffie verzonden en blijkens een stempel op het begeleidend schrijven op diezelfde datum bij de informatiebalie van de rechtbank ontvangen.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.7, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis; HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rov. 2.3.1.
Zie onder randnummer 2.1 meer in het bijzonder noot 3.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.8 en 2.9.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010, 654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.14; HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rov. 2.3.1.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.15; HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:613, rov. 2.4.
HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407, rov. 2.3.