Einde inhoudsopgave
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 20 [Vaststelling identiteit verzoeker]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
17-10-2018, Stb. 2018, 401 (uitgifte: 12-11-2018, kamerstukken: 34889)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-12-2018, Stb. 2018, 495 (uitgifte: 24-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Privacy / Bijzondere onderwerpen
1.
Bij de behandeling van verzoeken als bedoeld in de artikelen 18 en 22, eerste lid, draagt Onze Minister zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker. Wanneer Onze Minister redenen heeft om te twijfelen aan de identiteit van de persoon die het verzoek doet, kan hij de nodige aanvullende informatie vragen ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene.
2.
De verzoeken worden ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijke vertegenwoordigers.
3.
Verzoeken ten aanzien van rechtspersonen worden gedaan door een vertegenwoordiger van de rechtspersoon.
4.
De verzoeken kunnen tevens worden gedaan door een advocaat aan wie de betrokkene een bijzondere machtiging heeft verleend met het oog op de uitoefening van zijn rechten krachtens deze wet en die het verzoek uitsluitend doet met de bedoeling de belangen van zijn cliënt te behartigen. De betrokken mededeling geschiedt aan de advocaat. Bij ministeriële regeling kunnen aan de bijzondere machtiging nadere eisen worden gesteld.