HR, 08-10-2013, nr. 13/00952
ECLI:NL:HR:2013:897
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
13/00952
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:897, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2013; (Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:900, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:900, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:897, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO
Partij(en)
8 oktober 2013
Strafkamer
nr. S 13/00952
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 december 2012, nummer 22/005998-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2013.
Conclusie 17‑09‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO
Nr. 13/00952
Mr. Harteveld
Zitting 17 september 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, heeft in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel komt op tegen de bewezenverklaarde voorbedachte raad. Anders dan het middel wil, heeft het Hof evenwel toereikend gemotiveerd waarom het van oordeel is dat hier sprake is geweest van voorbedachte raad. Niet alleen heeft het Hof daartoe vastgesteld dat verdachte reeds met het voornemen om (onder meer) het slachtoffer [het slachtoffer] te doden met een groot mes op pad is gegaan, in een dikke jas zodat hij het mes daarin kon stoppen. Ook heeft het Hof feitelijk vastgesteld dat na de door verdachte toegebrachte eerste, zonder enige aanleiding aangebrachte steek in de rug van het slachtoffer een worsteling is ontstaan waarbij [het slachtoffer] verdachtes hand waarin hij het mes vast hield heeft gepakt en dat [het slachtoffer] daarbij verdachte heeft gesmeekt hem nog een kans te geven. [het slachtoffer] zei daarbij: "Je gaat me vermoorden". Dat gaf de verdachte naar eigen zeggen een rotgevoel. De verdachte heeft zich vervolgens losgerukt en is doorgegaan met steken totdat [het slachtoffer] - aangetroffen met circa 34 steekwonden - overleed. Aldus heeft het Hof toereikend gemotiveerd dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat bewijsoordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is geenszins onbegrijpelijk (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
Voor zover voorts wordt geklaagd dat de betwiste voorbedachte raad alleen is gebaseerd op verdachtes eigen verklaring, geldt dat het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de door verdachte afgelegde verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door verschillende andere onderzoeksbevindingen, zoals door het Hof op de pagina’s 4-5 van de bestreden uitspraak uiteengezet. Het middel is ook in zoverre evident tevergeefs voorgesteld, zodat verdachte mijns inziens op grond van artikel 80A niet in het cassatieberoep kan worden ontvangen.
3. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG