Hof 's-Gravenhage, 12-09-2007, nr. 799-H-07
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB5049
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
12-09-2007
- Zaaknummer
799-H-07
- LJN
BB5049
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2007:BB5049, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 12‑09‑2007; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2008/47 met annotatie van B.E. Reinhartz
Uitspraak 12‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen de echtscheiding op grond van pensioenverweer. Geen belang bij verweer, bij gebreke van een tijdens huwelijk bestaande nabestaandenvoorzieining.
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 september 2007
Rekestnummer : 799-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-120
[appellante],
wonende te Brasschaat (België),
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.S. Ebels,
tegen
[verweerder],
wonende te Monaco,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.J.M. Schlicher.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 19 juni 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 20 maart 2007.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 9 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De man heeft op 6 augustus 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 9 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 20 augustus 2007 de pleitnotities van mr. Schlicher met een productie ingekomen.
Op 29 augustus 2007 is uitsluitend de ontvankelijkheid van het hoger beroep voor zover gericht tegen de uitgesproken echtscheiding mondeling behandeld. Verschenen zijn: de procureur van de vrouw en de man, bijgestaan door zijn procureur. Zij hebben het woord gevoerd, de raadsman van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De vrouw is niet verschenen.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt het hof ondermeer de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de beslissing op het verzoek tot echtscheiding aan te houden, zolang niet een adequate nabestaandenpensioenvoorziening door de man ten behoeve van de vrouw is getroffen die, gelet op de omstandigheden van het geval, ten opzichte van beiden billijk is te achten.
2. De man bestrijdt haar hoger beroep en verzoekt het hof ondermeer de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grieven af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering dan wel aanvulling van de gronden.
3. Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie kan, indien eenmaal door de eerste rechter de echtscheiding is uitgesproken, het hoger beroep slechts op grond van de door de echtgenoot die het instelt aan te voeren bijzondere omstandigheden worden gebezigd, teneinde te bewerkstelligen dat de band tussen het verzoek tot echtscheiding en de verzochte nevenvoorziening(en) wordt hersteld en dat tezelfdertijd wordt beslist op die verzoeken. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd ziet het hof geen rechtvaardiging om die band te herstellen, nu niet is gebleken dat door partijen nabestaandenpensioen is opgebouwd. Van de zijde van de man is een verklaring ingebracht van de financieel directeur van de vennootschap waar partijen werkzaam zijn. Volgens deze verklaring hebben partijen geen pensioenaanspraken in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding opgebouwd. De man heeft ter zitting de mondelinge garantie gegeven dat voorafgaand aan noch tijdens zijn huwelijk met de vrouw op enigerlei wijze een nabestaandenvoorziening is opgebouwd of aangekocht, waaraan de vrouw gedurende het huwelijk enig recht zou kunnen ontlenen bij vooroverlijden van de man. Gelet hierop acht het hof het niet aannemelijk dat er nabestaandenpensioen is opgebouwd. De enkele stelling van de vrouw dat daarvan wel sprake is geweest, biedt geen grond voor een ander oordeel. Onder deze omstandigheid heeft de vrouw rechtens geen belang bij haar beroep tegen de echtscheiding en dient zij hierin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover het de echtscheiding betreft;
houdt verder iedere beslissing aan;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2007.