Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-05-2013, nr. 200.119.193
ECLI:NL:GHARL:2013:3675
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-05-2013
- Magistraten
Mrs. M.H.H.A. Moes, C.J. Laurentius-Kooter, M.L. van der Bel
- Zaaknummer
200.119.193
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:3675, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑05‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:901, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑05‑2013
Mrs. M.H.H.A. Moes, C.J. Laurentius-Kooter, M.L. van der Bel
Partij(en)
beschikking van de familiekamer van 23 mei 2013
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen ‘de moeder’,
advocaat: mr. G.V. van Campen 's‑Hertogenbosch,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen ‘de vader’,
advocaat: mr. M. Janse te Apeldoorn.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zutphen van 26 november 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het beroepschrift, ingekomen op 27 december 2012;
- —
het verweerschrift, ingekomen op 25 januari 2013;
- —
de door de mr. Van Campen ingediende producties voorzien van een productielijst, ingekomen op 8 april 2013;
- —
de door mr. Van Campen ingediende productie 6, ingekomen op 10 april 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 april 2013 plaatsgevonden. De vader en moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [vertegenwoordiger 1] verschenen.
2.3
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het geregistreerd partnerschap van de vader en de moeder is op 27 juni 2008 beëindigd door inschrijving van een verklaring van beëindiging van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand per genoemde datum.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- —
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2003, en
- —
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2005,
verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.3
Bij notariële overeenkomst van 25 juni 2008 hebben de ouders de gevolgen van de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap geregeld. Daarbij zijn de ouders, voor zover hier van belang, overeengekomen de omgangsregeling in onderling overleg vast te stellen, met dien verstande dat — behoudens in onderling overleg gemaakte andere afspraken — :
- a.
de kinderen om de twee weken een weekeinde bij de vader verblijven;
- b.
de kinderen gedurende de vakanties ongeveer de helft van die periode bij de vader verblijven. In de zomervakantie verblijven de kinderen gedurende een aaneengesloten periode van tenminste twee weken bij ieder van de ouders. Partijen zullen tijdig overleg plegen over de zomervakantie, in ieder geval voor één april van het desbetreffende jaar. De omgang met de kinderen tijdens de kerstdagen, paasdagen en pinksterdagen zullen door partijen in onderling overleg worden vastgesteld.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil zijn het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen van [b-plaats] naar [a-plaats], gemeente [gemeente], en vervangende toestemming om de kinderen in te schrijven op basisschool [a-school] te [a-plaats] en het verzoek van de vader tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders.
De rechtbank heeft in de — uitvoerbaar bij voorraad verklaarde — bestreden beschikking het verzoek van de moeder aan de rechtbank om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van [b-plaats] naar [a-plaats] afgewezen en de tussen de ouders bij notariële overeenkomst van 25 juni 2008 overeengekomen regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd in die zin dat de kinderen bij de vader zuilen verblijven één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
4.3
De vader heeft zijn verzoek vermeerderd.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
- a.
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
- b.
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
- c.
de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
- d.
de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
De moeder heeft het voornemen om met de kinderen naar [a-plaats], gemeente [gemeente], te verhuizen. De vader kan zich daarmee niet verenigen. Omdat partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijke gezag over de kinderen, heeft de moeder de toestemming van de vader nodig als zij met de kinderen wil verhuizen. Indien, zoals in het onderhavige geval, de vader zijn toestemming weigert en de moeder niettemin wenst te verhuizen, kan zij aan de rechter vervangende toestemming verzoeken.
5.3
De rechter beproeft alvorens te beslissen op voormeld verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812 tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
5.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.5
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige en een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.6
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het volgende gebleken. De moeder heeft sinds april 2012 een relatie met de heer [betrokkene] die woonachtig is in [a-plaats], zodat zij eens per twee weken op en neer moet reizen tussen [b-plaats] en [a-plaats]. De moeder stelt dat deze relatie bestendig is en zij wil met hem een nieuw leven opbouwen. Zij voert aan dat een verhuizing naar [a-plaats] in het belang van de kinderen is doordat ze zo één vast ‘thuis’ hebben en maar eens in de twee weken hoeven te veranderen van omgeving. Dit zal zorgen voor meer rust en stabiliteit in hun leven. Het is voor de heer [betrokkene] niet mogelijk te verhuizen naar [b-plaats], omdat hij gebonden is aan [a-plaats]. Hij heeft daar een koopwoning en in [c-plaats] een eigen bedrijf. Tevens zal een dergelijke verhuizing veel druk leggen op de drie kinderen van de heer [betrokkene]. Vorig jaar is hun moeder overleden. Een verhuizing naar [b-plaats] hier bovenop, zal teveel verandering opleveren. Daarnaast heeft de moeder aangegeven de vader tegemoet te willen komen door een uitbreiding van de zorgregeling, zodat een goede uitvoering van de zorg- en opvoedingstaken van de vader niet worden belemmerd. Ook heeft de moeder voorgesteld de reiskosten van de vader te vergoeden of de kinderen zelf te brengen en op te halen. Zij is bereid het contact tussen de kinderen en de vader te stimuleren. De verhuizing zal volgens de moeder dan ook geen invloed hebben om de omgangsregeling met de vader.
5.7
De vader is het niet eens met de verhuizing naar [a-plaats], omdat dit volgens hem niet in het belang van de kinderen is. Hij voert daartoe aan dat er geen noodzaak is om te verhuizen en dat het contact tussen hem en de kinderen bij een verhuizing zal worden ingeperkt. Hij vreest veder dat het contact dat hij met de kinderen heeft zal verwateren.
Daarnaast voert hij aan dat onvoldoende is gebleken dat de relatie van de moeder met de heer [betrokkene] bestendig is. Slechts drie maanden na het eerste contact is al het idee voor een verhuizing ontstaan. Het samenvoegen van twee gezinnen is complex en heftig, mede gezien het recente overlijden van de moeder van de kinderen van de heer [betrokkene]. De moeder onderschat de impact die de verhuizing kan hebben op de kinderen en op haar relatie met de heer [betrokkene].
5.8
Naar het oordeel van het hof dient het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [a-plaats] te verhuizen, te worden afgewezen. Gelet op de duur van de relatie is het hof onvoldoende ervan overtuigd dat er sprake is van een voldoende bestendige relatie tussen de moeder en de heer [betrokkene]. Sinds medio april 2012 hebben de moeder en de heer [betrokkene] een relatie. Kort daarvoor in februari 2012 werden de heer [betrokkene] en zijn kinderen geconfronteerd met het overlijden van hun vrouw/moeder. Dit maakt de situatie kwetsbaar voor alle betrokkenen.
Het hof is van oordeel dat eerst afgewacht moet worden in hoeverre de relatie tussen de moeder en de heer [betrokkene] voldoende duurzaam is. Afgezien van haar belang bij de relatie met haar partner, heeft de moeder haar stelling dat het in het belang van de kinderen is om naar [a-plaats] te verhuizen, onvoldoende onderbouwd. De kinderen zijn opgegroeid in [b-plaats], zij gaan daar naar school en zij hebben ook hun sociale contacten in [b-plaats].
Voorts neemt het hof in aanmerking de grote afstand tussen [b-plaats] en [a-plaats] (ruim 160 km), de nog jonge leeftijd van de kinderen, de leeftijdsfase waarin zij zich bevinden en de impact die een dergelijke verhuizing zal hebben op het contact met de vader. Met de raad is het hof van oordeel dat het contact met de vader door de verhuizing zal worden beperkt.
Het belang van de kinderen om in [b-plaats] te blijven, weegt op dit moment zwaarder dan het belang dat de moeder heeft bij haar verhuizing naar [a-plaats].
5.9
De vader heeft een zelfstandig verzoek gedaan de omgangsregeling te wijzigen, in die zin dat de kinderen gedurende een weekend per veertien dagen bij hem zullen verblijven, waarbij hij de kinderen op vrijdag om 17.30 uur bij de moeder ophaalt en de moeder de kinderen op zondag weer om 19.00 uur bij hem ophaalt De moeder verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek af te wijzen, omdat er geen gewijzigde omstandigheden zijn.
5.10
Het hof is van oordeel dat sprake is van een gewijzigde omstandigheid. De vader stelt onderbouwd dat gebleken is dat de omgangsregeling, die vijf jaar gelden is vastgesteld, (inmiddels) niet meer voldoet en dat hij tegen beperkingen daarvan is aangelopen. De moeder heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.11
In aanmerking nemende dat de oorspronkelijke regeling vijf jaar geleden is vastgesteld, de leeftijd van de kinderen en de beperkingen die de oorspronkelijke zorgregeling met zich brengt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader als na te melden kan worden toegewezen. Gebleken is dat partijen hieraan al uitvoering geven.
5.12
De moeder heeft nog aangevoerd dat de rechtbank, gelet op het oorspronkelijke verzoek van de vader, buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. Gelet op het gewijzigde verzoek van de vader in hoger beroep, behoeft deze grief geen bespreking meer.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen, voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek van de moeder, en te vernietigen, voor zover deze ziet op het verzoek van de vader.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende:
in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 26 november 2012, voor zover in deze beschikking het verzoek van de moeder is afgewezen;
in het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 26 november 2012, voor zover in die beschikking de tussen partijen in het convenant van 25 juni 2008 overeengekomen regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen is gewijzigd, en wijzigt voormelde regeling in die zin dat de kinderen één weekend per veertien dagen bij de vader zullen verblijven, van vrijdag 17.30 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij de vader de kinderen op vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder de kinderen op zondag weer ophaalt bij de vader,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, C.J. Laurentius-Kooter en M.L. van der Bel, bijgestaan door de griffier, en is op 23 mei 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.