Rb. Oost-Brabant, 19-02-2013, nr. 01/820845-11
ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ1307
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
01/820845-11
- LJN
BZ1307
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ1307, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 19‑02‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Vrijspraak artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3 Sr. Verdachte was werkzaam bij de verslavingsreclassering en hij en aangeefster hadden een vrijwillige affectieve relatie. Rechtbank haalt HR aan in LJN BP2630 en NJ 1997, 485.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/820845-11
Datum uitspraak: 19 februari 2013
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzake[verdachte]]
geboren te [geboorteplaats, geboortedatum]
wonende te [woonplaats, adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 5 maart 2012 en 5 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 januari 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 maart 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 21 februari 2007 tot en met 31 december 2011 te Eindhoven, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [[slachtoffer 1], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij terwijl hij toen als groepsbegeleider, in ieder geval als werknemer, werkzaam was bij Novadic Kentron, met die [slachtoffer 1] (telkens) geslachtsgemeenschap gehad en/of getongzoend en/of heeft die [slachtoffer] hem oraal bevredigd en/of heeft hij die [slachtoffer 1] oraal bevredigd.
(artikel 249 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat tussen verdachte en mevrouw [slachtoffer] sprake was van een afhankelijkheidsrelatie. Verdachte was hulpverlener en mevrouw [slachtoffer] was cliënt. Uit de aard van die relatie volgt al dat er geen sprake was van een evenwichtige relatie. Zij acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen in de periode van 21 februari 2007 tot en met 31 december 2007 en vordert een werkstraf van 200 uur en toewijzing van de civiele vordering tot een bedrag van € 1.500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er in 2007 geen sprake was van een situatie dat mevrouw [slachtoffer] zich als patiënt of cliënt aan de hulp of zorg van verdachte had toevertrouwd zoals bedoeld in artikel 249 lid 2 aanhef en onder 3° van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Verdachte was toen geen groepsbegeleider van haar en het begrip werknemer valt niet onder genoemd wetsartikel.
Mocht er wel worden geconcludeerd tot het bestaan van een professionele relatie tussen beiden dan was er toch geen sprake van ontucht, omdat die relatie niet van invloed was op de seksuele relatie. De seksuele contacten vonden plaats met de instemming van beiden in privé tijd.
Vrijspraak.
Artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3°, Sr bepaalt dat strafbaar is: 'degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd'.
In deze zaak is verdachte, in 2007 en in de jaren nadien werkzaam bij Novadic, aanvankelijk als dagstructuurbegeleider van mevrouw [slachtoffer], een cliënte van Novadic, bij haar betrokken geraakt. Vervolgens heeft verdachte contact gehouden met deze cliënte. Hij heeft haar nog lange tijd regelmatig bezocht en voorzien van een deel van haar medicatie. Verdachte was naar het oordeel van de rechtbank gedurende de ten laste gelegde periode werkzaam in de maatschappelijke zorg.
Mevrouw [slachtoffer] heeft hem in die functie leren kennen en ook toen zij niet meer de dagstructuur volgde, was zij nog steeds cliënte bij Novadic en was verdachte ook nog steeds werkzaam bij Novadic. In dat kader hebben de bezoeken van verdachte en het verstrekken van de medicatie plaatsgevonden. In die zin was mevrouw [slachtoffer] aan de zorg van verdachte toevertrouwd.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er sprake was van een functionele relatie in de zin van artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3°, Sr tussen verdachte en mevrouw [slachtoffer]. .
Vooropgesteld moet worden dat met deze strafbaarstelling is beoogd ook strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van genoemde hulpverleners. Daarbij is uitgangspunt dat deze strafbaarstelling, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld, bestaat. Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen.
Tegen deze achtergrond van al hetgeen hiervoor is vooropgesteld, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in het onderhavige geval sprake was van het plegen van ontucht door verdachte.
De Hoge Raad overwoog op 22 maart 2011 (LJN: BP2630) in rechtsoverweging 4.3 op dit punt het volgende:
In HR 18 februari 1997 (NJ 1997,485) is geoordeeld dat uitgangspunt moet zijn dat wanneer tussen de betrokkenen een relatie bestaat als bedoeld in artikel 249, tweede lid aanhef en onder 3°, Sr, gelet op de strekking van de bescherming die deze bepaling aan patiënten en cliënten beoogt te bieden, slechts dan bij wijze van uitzondering geen sprake is van 'ontucht plegen' indien die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
Zowel verdachte als mevrouw [slachtoffer] hebben verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode, in ieder geval in de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2007, een vrijwillige affectieve relatie hebben gehad, dat mevrouw [slachtoffer] bij herhaling het initiatief tot die relatie nam en dat de seksuele contacten met instemming van beiden hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft voorts verklaard dat mevrouw [slachtoffer] in die periode stabiel was en geen alcohol of drugs gebruikte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zeer wel mogelijk is dat de hiervoor genoemde functionele relatie tussen beiden geen rol heeft gespeeld bij de seksuele contacten en dat daarbij enige vorm van afhankelijkheid en/of gewonnen vertrouwen door verdachte niet van invloed is geweest. Evenmin kan worden uitgesloten dat er geen sprake was van enige vorm van psychisch overwicht door verdachte die van invloed was op die contacten in de verdachte verweten periode.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij.
Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Verklaart de benadeelde partij [[slachtoffer 1] niet-ontvankelijk van in haar vordering;
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.M.P. Willemse, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. A.B. Baumgarten, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 19 februari 2013.
mr. A.B. Baumgarten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
- 5.
Parketnummer: 01/820845-11
[verdachte]