Einde inhoudsopgave
Wet privatisering ABP
Artikel 21
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
03-06-2023, Stb. 2023, 216 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken: 36067)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 218 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
De overheidswerknemers zijn verplicht deel te nemen in de Stichting Pensioenfonds ABP tot het bedrag dat op grond van artikel 18ga, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 tot het pensioengevend loon behoort.
2.
De Stichting Pensioenfonds ABP heeft tot taak op verzoek van:
- a.
de sectorwerkgever, of
- b.
de overheidswerkgever, die overheidswerknemers in dienst heeft als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, en derde lid, onder b, en c, vrijstelling voor het nettopensioen te verlenen van de nettopensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds ABP of de verleende vrijstelling in te trekken. De Stichting Pensioenfonds ABP stelt de voorwaarden waaronder de vrijstelling wordt verleend of wordt ingetrokken vast, met dien verstande dat de aanspraken op een niet bij de Stichting Pensioenfonds ABP afgesloten regeling voor het nettopensioen ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de Stichting Pensioenfonds ABP.
De onder a en b genoemde werkgevers zijn zonder vrijstelling verplicht de nettopensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds ABP aan de overheidswerknemers aan te bieden.
3.
Op een bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nader te bepalen tijdstip is de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 van toepassing. De verplichte deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP ingevolge het eerste lid wordt met ingang van die datum aangemerkt als een verplichte deelneming ingevolge de in de eerste volzin genoemde wet, welke deelneming alsdan met inachtneming van de in artikel 22, derde lid, geregelde voorwaarden of van artikel 23, tweede lid, overeenkomstig laatstbedoelde wet en de op basis daarvan gestelde regels kan worden gewijzigd of ingetrokken.
4.
In afwijking van het derde lid zijn de artikelen 5, 6, 7, 14 en de daarop berustende ministeriële regeling, 17, 18, 19, 20, 39, zesde lid en 39a van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 van overeenkomstige toepassing met ingang van de datum waarop die wet in werking treedt tot het tijdstip bedoeld in het derde lid.