Vgl. HR 25 september 2007, LJN BA7935 en HR 10 februari 1987, NJ 1987/848 m.nt. Corstens.
HR, 13-09-2011, nr. 10/04760 H
ECLI:NL:HR:2011:BS8235
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-09-2011
- Zaaknummer
10/04760 H
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BS8235
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BS8235, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑09‑2011; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BS8235
ECLI:NL:PHR:2011:BS8235, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BS8235
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening.
13 september 2011
Strafkamer
nr. 10/04760 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 december 2009, nummer 22/005834-08, ingediend door mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te 's-Hertogenbosch, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 4 november 2008 - de aanvrager ter zake van 1. "Diefstal door twee of meer verenigde personen" en 2. "Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard" gepleegd op 17 augustus 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage heeft uitsluitend betrekking op de veroordeling ter zake van feit 2.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat het Hof hem zou hebben vrijgesproken indien aan het Hof bekend zou zijn geweest dat de aanvrager niet tot ongewenst vreemdeling had kunnen worden verklaard en om de reden de beschikking tot ongewenstverklaring ingetrokken zou worden.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij brief van 31 maart 2010 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst meegedeeld dat de intrekking van de op 7 september 1983 aan de aanvrager verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op 19 juli 2000 ten onrechte heeft plaatsgevonden, dat de aanvrager geacht wordt van 7 september 1983 tot aan heden immer in het bezit te zijn geweest van een dergelijke verblijfsvergunning en dat daarom de beschikking van (de Hoge Raad leest:) 29 november 2007, waarbij de aanvrager tot ongewenst vreemdeling is verklaard, wordt ingetrokken.
4.2. Gelet op de inhoud van voornoemde brief moet de intrekking van de beschikking van 29 november 2007 in die zin worden verstaan dat die beschikking geacht moet worden nimmer te zijn gegeven.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat het Hof, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem onder 2 tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van
de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 december 2009;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam,
opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor feit 1 op de voet van art. 476, tweede lid, Sv de straf te bepalen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 13 september 2011.
Conclusie 26‑04‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 16 december 2009 aanvrager terzake van 1. ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ en 2. ‘als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2.
Deze zaak hangt samen met de herzieningsaanvragen van aanvrager met griffienummers S 10/04757 H en S 10/04759 H waarin ik heden eveneens concludeer.
3.
Namens aanvrager heeft mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te 's‑Hertogenbosch, een aanvrage tot herziening van bovenvermeld arrest ingediend.
4.
In de aanvrage wordt aangevoerd dat het gerechtshof aanvrager zou hebben vrijgesproken van de ten laste gelegde overtreding van art. 197 Sr indien het ermee bekend zou zijn geweest dat aanvrager niet tot ongewenst vreemdeling verklaard had kunnen worden en om die reden de beschikking tot ongewenstverklaring zou worden ingetrokken.
5.
De stukken van het geding en de aan de aanvrage gehechte stukken houden, voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang, het volgende in.
- (i)
Aanvrager, in het bezit van de Turkse nationaliteit, is bij beschikking van het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), namens de Staatssecretaris van Justitie, van 29 november 2007 op grond van art. 67, eerste lid aanhef en onder c, Vreemdelingenwet tot ongewenste vreemdeling verklaard.
- (ii)
Bij arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 16 december 2009 is aanvrager veroordeeld voor de hiervoor onder 1 vermelde in de periode van 16 tot en met 17 augustus 2008 gepleegde feiten.
- (iii)
Blijkens de brief van 31 maart 2010 van het hoofd van de IND, namens de Minister van Justitie, gericht aan Collet Advocaten te 's‑Hertogenbosch wordt aanvrager geacht van 7 september 1983 tot aan heden immer in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en had aanvrager aldus niet tot ongewenst vreemdeling verklaard kunnen worden.
6.
Op grond van het voorgaande moet ervan uit worden gegaan dat de beschikking tot ongewenstverklaring van 29 november 2007 geacht moet worden nimmer te zijn gegeven.1. Dit levert het ernstig vermoeden op dat het gerechtshof, ware deze met de brief van 31 maart 2010 en de daarin vervatte overwegingen bekend geweest, aanvrager van het hem onder 2 tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
7.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 16 december 2009 zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑04‑2011