NJB 2016/1835:Een vrouw maakt geld over naar haar partner. Nadat de relatie is beëindigd, vordert zij het bedrag terug als aflossing van een lening. De ex-partner voert het verweer dat sprake was van een schenking. Het hof oordeelt dat partijen zijn overeengekomen dat de ex-partner het geld slechts behoefde terug te betalen onder de opschortende voorwaarde dat hij daartoe de mogelijkheid had, en dat die voorwaarde nog niet in vervulling is gegaan. Hoge Raad: 1. Verbruikleen. Wettelijke regeling. Art. 7A:1798 BW heeft betrekking op een vage tijdsbepaling, en niet op een opschortende voorwaarde zoals in dit geval aan de orde. Het voorwaardelijk karakter van de in dit geval aangenomen verbintenis tot terugbetaling verzet zich tegen toepassing van art. 7A:1797 BW. 2. Opschortende voorwaarde. Bewijslastverdeling. De stelling dat aan de verplichting tot terugbetaling een voorwaarde was verbonden, is een bevrijdend verweer. Uitgaande van het bestaan van de voorwaarde, rusten echter op de partij die nakoming verlangt, de stelplicht en bewijslast dat de voorwaarde niet langer aan nakoming in de weg staat doordat deze in vervulling is gegaan