HR, 05-04-2022, nr. 21/02079
ECLI:NL:PHR:2022:441
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2022
- Zaaknummer
21/02079
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2022:441, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:626
Conclusie 05‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming. Klacht dat ontneming in strijd met beginselen van behoorlijke procesorde is doordat strafbare feiten waarop een eerdere veroordeling betrekking had alsnog tot voorwerp van ontneming zijn gemaakt. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep op de voet van artikel 81 lid 1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02079 P
Zitting 5 april 2022
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
hierna: de betrokkene.
De procedure in cassatie
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 4 mei 2021 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 698.272,57 en – na vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn – aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van het bedrag van € 680.000,- aan de staat.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel keert zich tegen de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De klacht houdt in dat het hof reeds berechte strafbare feiten (mede) ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat het vastgestelde bedrag wederrechtelijk voordeel belichaamt. Daarmee zouden die reeds berechte strafbare feiten in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde alsnog tot voorwerp van ontneming zijn gemaakt.
De strafzaak
4. Bij arrest van 11 juli 2019 is de betrokkene in de onderliggende strafzaak1.onherroepelijk veroordeeld voor het witwassen van verschillende grote geldbedragen (feit 1 en 2) en het daarbij meermalen medeplegen van valsheid in geschrift (feit 3 en 4).
5. In de onderhavige ontnemingszaak heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere feiten, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten tot een totaalbedrag van € 698.272,57.
6. Het bestreden arrest houdt dienaangaande – en voor zover voor de beoordeling van het middel relevant – het volgende in:2.
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere feiten, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten.
Uit het door een opsporingsambtenaar opgestelde rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel [betrokkene] ex artikel 36e, lid 2, Sr met bijlagen d.d. 9 februari 2015 (hierna: het ontnemingsrapport) is aannemelijk geworden dat de betrokkene over de periode van 2003 tot en met 2006 opzettelijk onjuiste aangiften voor de inkomstenbelasting heeft gedaan of laten doen en aldus zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 69, lid 2, van de Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen, dan wel aan valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts is de betrokkene blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 maart 2021 in zowel 1992 als in 2018 onherroepelijk tot aanzienlijke gevangenisstraffen veroordeeld wegens - kort gezegd - de invoer van harddrugs, waarbij het hof aantekent dat de laatstgenoemde veroordeling ziet op de periode van 31 december 2009 tot en met 4 januari 2010. Het is een feit van algemene bekendheid dat in de handel in harddrugs grote contante bedragen omgaan. Mede gelet op het uitgavenpatroon van de betrokkene, zoals dat blijkt uit de aan de betrokkene toebehorende, in beslag genomen luxe goederen en hoogwaardige vermogenscomponenten acht het hof aannemelijk dat de betrokkene in de periode van 2002 tot en met 2010 over grote contante geldbedragen beschikte die hij heeft verkregen uit de opbrengst van de hierboven bedoelde misdrijven.
Gelden Wechelderzande
Op 4 januari 2006 is aan de betrokkene een bedrag van € 448.272,57 betaald, zijnde de opbrengst van de verkoop van vijf appartementen in Wechelderzande in België. De koopprijs van de appartementen bedroeg € 413.083,-. De betrokkene heeft van dit bedrag € 326.015,- contant betaald en een bedrag van € 87.068,- per bank betaald. Voor de herkomst van de door de betrokkene geïnvesteerde bedragen heeft hij in het strafrechtelijk onderzoek, noch in het financiële onderzoek een plausibele verklaring afgelegd. De door de FIOD onderzochte administratie van het bedrijf genaamd [A] B.V. leverde, anders dan door de betrokkene verklaard, geen aanwijzing van een legale bron van de door de betrokkene geïnvesteerde bedragen. Evenmin is gebleken van een andere legale bron die de herkomst van bedoelde bedragen kan verklaren. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de betrokkene het totale bedrag van € 448.272,57 (inclusief vervolgprofijt) wederrechtelijk heeft verkregen uit het bewezen verklaarde witwassen en/of uit de andere, hierboven genoemde misdrijven.
Schuldbekentenissen
In de strafzaak heeft het hof met betrekking tot de onder 3 bewezen verklaarde valse schuldbekentenissen overwogen dat de constructie is opgezet met de intentie om een groot geldbedrag van de betrokkene wit te wassen en dat de aanwezigheid van deze valse schuldbekentenissen de conclusie wettigt dat de betrokkene een groot geldbedrag dat afkomstig was uit enig misdrijf heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. Gelet op de hoogte van het bedrag dat volgens de (valse) schuldbekentenis aan de betrokkene is doorgeleend, acht het hof aannemelijk dat de betrokkene een bedrag van € 250.000,- door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde witwassen en valsheid in geschrift, dan wel van de andere, hierboven genoemde misdrijven heeft verkregen.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op een bedrag van (€ 448.272,57 + € 250.000,- =) € 698.272,57.”
De bespreking van het middel
7. Een opmerking vooraf. Het hof heeft toepassing gegeven aan artikel 36e lid 2 (oud) Sr.3.Dat tweede lid luidde ten tijde van het plegen van de strafbare feiten in aan de ontneming ten grondslag liggende strafzaak als volgt:4.
“De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.”
8. De stellers van het middel ‘constateren’ in voetnoot 3 van de schriftuur dat in het bestreden arrest het woordje “soortgelijke” is weggevallen vóór de woorden “feiten, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan”. Die constatering berust evident op een verkeerde lezing van het arrest. Het hof heeft het genoten financiële voordeel ontegenzeggelijk gerelateerd aan (i) het bewezen verklaarde handelen en (ii) andere feiten, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan, en niet aan ‘soortgelijke feiten’.5.
9. Het totale ontnemingsbedrag bedraagt volgens het hof € 698.272,57. Dat betreft de som van twee bedragen, te weten (a) een bedrag van € 448.272,57, voortkomend uit de bewezen verklaarde witwashandelingen in relatie tot de appartementen in Wechelderzande in 2002-2006 (feit 1), en (b) een bedrag van € 250.000,-, voortkomend uit het bewezen verklaarde witwassen en de valsheid in geschrift in 2008 (valse schuldbekentenissen/leningen, feiten 2 en 3). Het hof heeft derhalve in het bestreden arrest vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel geheel afkomstig is van de in de strafzaak bewezen verklaarde feiten.
10. Die vaststelling wordt in cassatie niet bestreden. Meer in het bijzonder wordt in cassatie niet aangevoerd dat het berekende voordeel niet zonder meer afkomstig is (of kan zijn) uit het misdrijf van witwassen.6.Dan geldt dat in cassatie moet worden uitgegaan van deze vaststelling. De stelling dat het hof (mede) reeds berechte strafbare feiten ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat het vastgestelde bedrag wederrechtelijk voordeel belichaamt, mist dus feitelijke grondslag.
Slotsom
11. Het middel faalt. Het kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
12. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑04‑2022
Hier overgenomen zonder de bijbehorende voetnoten.
Geldend van 1 september 2003 tot 1 juli 2011, Wet van 8 mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (aanpassing ontnemingswetgeving), Stb. 2003, 202, inwerking getreden op 1 september 2003, Stb. 2003, 321.
De pleegdata van de bewezenverklaarde feiten in de onderliggende strafzaak bestrijken de periode 2002-2006 (witwassen) en 2008-2010 (witwassen en valsheid in geschrift).
Dat zou ook niet logisch zijn: de door het hof genoemde andere feiten (belastingfraude en de invoer van harddrugs) zijn niet soortgelijk aan het bewezen verklaarde witwassen en valsheid in geschrift.
Vgl. HR 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1077, NJ 2021/299 m.nt. Vellinga.