Hof 's-Hertogenbosch, 13-06-2022, nr. 20-002945-20
ECLI:NL:GHSHE:2022:2068
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-06-2022
- Zaaknummer
20-002945-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:2068, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑06‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1148
Uitspraak 13‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep
Parketnummer : 20-002945-20
Uitspraak : 13 juni 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 december 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-018027-20, 02-019936-20, 02-207924-20 en 02-236480-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer
02-220157-18, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
- -
‘diefstal’ (feit 1 onder parketnummer 02-018027-20),
- -
‘bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat’ (feit 1 subsidiair onder parketnummer 02-019936-20),
- -
‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 2 onder parketnummer
02-019936-20),
- -
‘eenvoudige belediging terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ (feit 3 onder parketnummer 02-019936-20),
- -
- -
‘het in het besloten lokaal wederrechtelijk binnendringen’ (feit 1 onder parketnummer 02-207924-20),
- -
‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen’ (feit 2 onder parketnummer 02-207924-20) en
- -
‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1 onder parketnummer 02-236480-20)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Voorts is de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer
02-220157-18 gelast. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is integraal toegewezen tot het bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is eveneens integraal toegewezen tot het bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In beide gevallen is de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-019936-20 en de verdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde met parketnummer 02-019936-20, het onder feit 2, 3 en 4 tenlastegelegde met parketnummer 02-019936-20, het tenlastegelegde met parketnummer 02-018027-20, het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde met parketnummer 02-207924-20 en het tenlastegelegde met parketnummer 02-236480-20 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is geconcludeerd tot toewijzing daarvan. Ten slotte is door de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder parketnummer 02-019936-20 feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en van het onder parketnummer 02-019936-20 feit 4 tenlastegelegde. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten slotte is een straftoemetingsverweer gevoerd, in die zin dat wordt verzocht een werkstraf in combinatie met een flinke voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden (zoals verbonden aan een recente schorsing van de inbewaringstelling van de verdachte uit anderen hoofde) op te leggen. De raadsman heeft voorts verzocht dat in geval van toewijzing van de vordering gevangenneming ook direct de schorsing daarvan zal worden bevolen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 02-018027-20:
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te Tilburg meerdere huishoudelijke artikelen, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 02-019936-20 (gevoegd):
1.hij op of omstreeks 21 januari 2020 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of bewoners van de [opvang] (aan [adres 2] ) en/of een of meer andere perso(o)n(en) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een auto op/tegen een pui, muur en/of ruit is ingereden/aangereden terwijl er zich achter deze pui, muur en/of ruit personen bevonden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2020 te Tilburg [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of bewoners van de [opvang] (aan [adres 2] ) en/of een of meer andere perso(o)n(en) heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling,
door met een auto op/tegen een pui, muur en/of ruit in/aan te rijden, terwijl er zich achter deze pui, muur en/of ruit een of meer perso(o)n(en) bevonden;
2.hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Tilburg, althans in Nederland, een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] (brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] (meermalen) dreigend de woorden toe te voegen
- " jij bent de mijne, ik ga jou opzoeken en ik maak je kapot, jij gaat eraan, ik maak je dood" en/of
- " jou ga ik niet vergeten, jij bent de mijne, ik zoek je thuis op en klim door je raam naar binnen. Ik snijd je ogen uit en ik maak je kapot. Ik ben steigerbouwer dus ik klim via je dak thuis naar binnen. Ik maak je vader en moeder dood. Ik zit dan wel geboeid maar ik trap je dadelijk helemaal in elkaar vuile tyfuslijer" en/of
- " ik snijd je ogen uit en ik laat je deze zelf opeten" en/of
- " ik maak jou af",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Tilburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] (brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), en/of een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), en/of een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: "pannenkoeken, mongolen, kanker(...)", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Tilburg een wapen van categorie II, onder 5, van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 02-207924-20 (gevoegd):
1.hij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Tilburg in het besloten lokaal, de [bedrijf 2] op [adres 3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van
4 augustus 2020 schriftelijk de toegang tot die [bedrijf 2] ontzegd voor de duur van 1 jaar;
2.hij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een winkelmandje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de [bedrijf 2] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Zaak met parketnummer 02-236480-20 (gevoegd):
hij op of omstreeks 20 september 2020 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 39,75 milliliter, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende Gamma Hydroxy Boterzuur, zijnde amfetamine en/of Gamma Hydroxy Boterzuur (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling, zoals ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer
02-019936-20 onder feit 1 primair.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het bewijs ervoor tekortschiet dat de verdachte zich aan het primair tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt. Het hof zal de verdachte om die reden daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-018027-20 en in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 02-207924-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 02-236480-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 02-018027-20:
hij op 20 januari 2020 te Tilburg meerdere artikelen die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan [bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 02-019936-20 (gevoegd):
1. subsidiairhij op 21 januari 2020 te Tilburg [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en bewoners van de [opvang] (aan [adres 2] ) en een of meer andere perso(o)n(en) heeft bedreigd met
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstaat, en
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en
- zware mishandeling,
door met een auto op een pui, muur en ruit in te rijden, terwijl er zich achter deze pui, muur en ruit personen bevonden;
2.hij op 22 januari 2020 te Tilburg een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] (brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] (meermalen) dreigend de woorden toe te voegen
- " jij bent de mijne, ik ga jou opzoeken en ik maak je kapot, jij gaat eraan, ik maak je dood" en
- " jou ga ik niet vergeten, jij bent de mijne, ik zoek je thuis op en klim door je raam naar binnen. Ik snijd je ogen uit en ik maak je kapot. Ik ben steigerbouwer dus ik klim via je dak thuis naar binnen. Ik maak je vader en moeder dood. Ik zit dan wel geboeid maar ik trap je dadelijk helemaal in elkaar vuile tyfuslijer" en
- " ik snijd je ogen uit en ik laat je deze zelf opeten" en
- " ik maak jou af",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.hij op 22 januari 2020 te Tilburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 2] (brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), en een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), en een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] (hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: "pannenkoeken, mongolen, kanker", althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking;
4.hij op 22 januari 2020 te Tilburg een wapen van categorie II, onder 5, van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 02-207924-20 (gevoegd):
1.hij op 15 augustus 2020 te Tilburg in het besloten lokaal, de [bedrijf 2] op [adres 3] , wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, de toegang tot die [bedrijf 2] ontzegd voor de duur van 1 jaar;
2.hij op 15 augustus 2020 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een winkelmandje dat geheel aan een ander, te weten aan de [bedrijf 2] , toebehoorde, heeft vernield;
Zaak met parketnummer 02-236480-20 (gevoegd):
hij op 20 september 2020 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,4 gram van een materiaal bevattende amfetamine en ongeveer 39,75 milliliter van een materiaal bevattende Gamma Hydroxy Boterzuur, zijnde amfetamine en Gamma Hydroxy Boterzuur (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemeen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair onder parketnummer 02-019936-20
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat het opzet van de verdachte ontbreekt, omdat het nooit zijn intentie is geweest om opzettelijk tegen het raam van [opvang] te rijden. Het is volgens de verdediging meer aannemelijk dat het feit per ongeluk is gebeurd door een mogelijke fout bij het schakelen van de auto. Voorts heeft getuige [getuige 2] een verklaring gegeven over de gebeurtenis van die dag en daaruit volgt niet dat de verdachte bewust tegen het gebouw is aangereden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Getuige [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij op 21 januari 2020 in de woonkamer van het wooncomplex [opvang] aan [adres 2] te Tilburg aanwezig was. Getuige [benadeelde 3] zag een donkerblauwe auto met forse snelheid aan komen rijden en stoppen voor de betonblokken, nabij het gebouw. De bestuurder van deze auto is vervolgens uitgestapt en naar de hal gelopen. In de hal zag de getuige de bestuurder boos praten met een medewerker van [opvang] . De bestuurder riep met luide en boze stem. Even later zag de getuige de bestuurder diverse malen tegen de twee deuren van de in- en uitgang trappen. Getuige [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij de betreffende bestuurder vervolgens terug naar de donkerblauwe auto zag lopen, waarna hij de auto eerst achteruit zag rijden en vervolgens hoorde en zag dat de auto met volle vaart tegen de pui van het woonkamergedeelte aanreed, wat een behoorlijke klap gaf. Hierna zag de getuige de auto weer achteruitrijden en wegrijden.
Het hof stelt vast dat de betreffende bestuurder in de donkerblauwe auto de verdachte betreft. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte wel degelijk opzettelijk en niet per ongeluk heeft gehandeld. Uit de verklaring van getuige [benadeelde 3] volgt immers dat de verdachte boos en agressief was en dat de auto waar de verdachte zich als bestuurder in bevond eerst achteruitreed om vervolgens met volle vaart tegen de pui van het woonkamergedeelte aan te rijden, waarna de verdachte weer achteruit is gereden en weg is gereden. Dat verdachte zich binnen boos/agressief gedroeg volgt overigens eveneens uit de verklaring van aangever [benadeelde 1] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Het verweer van de verdediging dat de verdachte mogelijk per ongeluk tegen de pui zou zijn aangereden vanwege een fout bij het schakelen, acht het hof derhalve niet aannemelijk. Ook het verweer van de raadsman dat getuige [getuige 2] wel heeft verklaard over de gebeurtenis van 21 januari 2020, maar dat uit die verklaring niet volgt dat de verdachte bewust tegen het gebouw is aangereden, maakt naar het oordeel van het hof niet dat hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte niet bewust tegen het gebouw is aangereden en dat derhalve diens opzet ontbreekt.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Ten aanzien van feit 4 onder parketnummer 02-019936-20
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het stroomstootwapen dat zich op dat moment in zijn woning bevond. Het stroomstootwapen kan zijn neergelegd door de vrouw die op dat moment eveneens in de woning van de verdachte aanwezig was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen als hier aan de orde allereerst is vereist dat de verdachte dit wapen bewust aanwezig heeft gehad. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat door verbalisant [benadeelde 2] in de toenmalige woning van de verdachte, gelegen op het adres [adres 4] , op 22 januari 2020 een stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp is aangetroffen. Uit de kennisgeving van inbeslagneming volgt dat het stroomstootwapen in het zicht op een kastje in de woonkamer lag. De verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had dat het stroomstootwapen daar lag dan wel dat het stroomwapen daar door een ander zou zijn neergelegd, is naar het oordeel van het hof onwaarschijnlijk en wordt als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Daarbij stelt het hof voorop de algemene ervaringsregel dat de bewoner van een woning, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, geacht moet worden weet te hebben van hetgeen zich in zijn woning bevindt. De verdachte woonde en verbleef op dat moment in zijn woning en de door hem gestelde toedracht houdt niet meer in dan een vage bewering die erop neerkomt dat dit wapen kort voor de komst van de politie buiten medeweten van de verdachte om in zijn woning in het zicht op een kastje in zijn woonkamer door iemand zou moeten zijn neergelegd. Zoals overwogen, die bewering is niet waarschijnlijk, noch aannemelijk. Gelet op dit alles staat voor het hof genoegzaam vast dat het niet anders kan dan dat de verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-018027-20 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 02-207924-20 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het in de zaak met parketnummer 02-207924-20 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 02-236480-20 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft verzocht tot oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal bedreigingen op 21 januari 2020 en 22 januari 2020. De verdachte is op 21 januari 2020 met een auto ingereden op een pui van een daklozenopvang en heeft daardoor zeer angstige gevoelens teweeggebracht bij de personen die zich in de ruimte achter deze pui bevonden. Op 22 januari 2020 heeft de verdachte een politieagent meerdere malen bedreigd, waarbij onder andere bedreigingen zijn geuit tegenover de familie van die politieagent. Daardoor zijn angstige gevoelens ontstaan bij deze politieambtenaar.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk en vernieling van een winkelmandje bij een supermarkt. Lokaalvredebreuk is een hinderlijk en overlastgevend feit waarbij er inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. De verdachte heeft voorts met de vernieling van het winkelmandje geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Tevens is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal van meerdere artikelen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er eveneens blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander.
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan belediging van drie politieambtenaren. Personen met een publieke taak moeten – in het belang van de openbare orde en de veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met dergelijk strafbaar en verwerpelijk gedrag.
Ten laste van de verdachte is verder bewezenverklaard het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. Het voorhanden hebben van wapens kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs. Harddrugs brengen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers met zich mee, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2022, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij reeds onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, doch dat dit hem er niet van heeft weerhouden wederom meerdere strafbare feiten te begaan. Verder is gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte kort voor de zitting weer is aangehouden wegens onder andere mishandeling en dat de verdachte door de rechter-commissaris op 24 mei 2022 is geschorst onder voorwaarden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is door de verdachte aangevoerd dat hij een eigen bedrijf heeft in de steigerbouw en dat het beter met hem gaat dan voorheen. De verdachte wil graag abstinent worden van middelen, maar dat hem dit niet echt lukt op eigen kracht. Daarom staat hij open voor hulp, begeleiding en behandeling.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven – niet worden volstaan met een of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2022 gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal bevelen. Daartoe is aangevoerd dat er ernstige bezwaren bestaan jegens de verdachte en dat de vrees voor herhaling bestaat dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan – en daarom eveneens gronden voor gevangenneming aanwezig zijn.
De verdediging heeft het hof verzocht ingeval van toewijzing van de vordering gevangenneming direct de schorsing daarvan te bevelen, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze op 24 mei 2022 door de rechter-commissaris zijn verbonden aan de schorsing van de inbewaringstelling.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is weliswaar van oordeel dat er ernstige bezwaren en gronden (recidivegevaar) bestaan jegens de verdachte, maar acht toewijzing van de vordering tot gevangenneming tegen de achtergrond van de op 24 mei 2022 opgelegde schorsingsvoorwaarden niet opportuun, nu de situatie feitelijk sinds die schorsing niet is veranderd.
De vordering tot gevangenneming van de verdachte zal dan ook worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering integraal toegewezen tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Op grond van artikel 421, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, duurt een voeging van een benadeelde partij in het strafgeding van rechtswege voort in hoger beroep voor wat betreft de toegewezen schadevergoeding. Het hof zal daarom de vordering in volle omvang beoordelen.
De verdediging heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak en heeft over die vordering inhoudelijk voorts geen opmerkingen gemaakt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 1 subsidiair onder parketnummer
02-019936-20 rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven dat hij erg geschrokken en angstig is sinds het incident. Daarbij is eveneens gesteld dat de benadeelde partij sinds het feit bang is voor zijn collega’s en cliënten, dat hij moeite heeft om te gaan werken en veel spanning voelt.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft immateriële schadevergoeding gevorderd, zijnde ander nadeel dan vermogensschade dat voor vergoeding in aanmerking komt ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Voormeld artikel geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, waaronder ingeval de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In het onderhavige geval komt slechts vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in aanmerking bij aantasting in de persoon op andere wijze, nu van lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam geen sprake is.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in het onderhavige geval meebrengen dat de in dit verband door de benadeelde ondervonden nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, getuige ook de situatie waarin de benadeelde en de overige aanwezige personen zich ten tijde van (en ook nog na) de bedreiging hebben bevonden, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof begroot deze immateriële schade naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 250,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
21 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 150,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering integraal toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag der algehele vordering.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven de vordering in hoger beroep in volle omvang te handhaven. De voeging ligt derhalve in volle omvang aan het oordeel van het hof voor.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij heeft immateriële schadevergoeding gevorderd, zijnde ander nadeel dan vermogensschade dat voor vergoeding in aanmerking komt ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Zoals hiervoor reeds is overwogen geeft voormeld artikel een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, waaronder ingeval de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In het onderhavige geval was geen sprake van lichamelijk letsel en dient te worden beoordeeld of aantasting in eer of goede naam van de benadeelde partij en/of aantasting in de persoon op andere wijze van de benadeelde partij aanleiding geeft tot vergoeding van gestelde immateriële schade.
Uit het voegingsformulier van de benadeelde partij blijkt dat de vordering tot schadevergoeding ziet op zowel de bedreiging als de belediging. Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder feit 3 onder parketnummer
02-019936-20 rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, nu de benadeelde partij in dier eer of goede naam is aangetast. Het hof is voorts uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] ook als gevolg van het bewezenverklaarde handelen onder feit 2 onder parketnummer 02-019936-20 rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De benadeelde partij is tijdens het werk als politieagent door de verdachte minutenlang indringend bedreigd terwijl de verdachte hem aankeek en continue aanwees. Ook zijn er tijdens het overbrengen naar het politiebureau diverse forse bedreigingen richting de benadeelde partij en dier familie gedaan. De benadeelde partij is erg angstig dat de verdachte uitvoering geeft aan zijn uitlatingen, is erg geschrokken en neemt de uitlatingen zeer serieus. Bovendien is de benadeelde partij wijkagent in de wijk waar het incident heeft plaatsgevonden en aldaar nog actief, waardoor herbelevingen en regelmatig de woede van tijdens het incident worden ervaren. Daarnaast is de benadeelde partij in functie beledigd door de verdachte.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending ook in het onderhavige geval meebrengen dat de in dit verband door de benadeelde ondervonden nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als hiervoor overwogen kan worden aangenomen. Het hof begroot de totale immateriële schade van benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van beide bewezenverklaarde feiten naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 150,00.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 maart 2019 onder parketnummer 02-220157-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof stelt vast dat reeds bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 maart 2021 de gehele tenuitvoerlegging is gelast van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf. Uit de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, komt naar voren dat de tenuitvoerlegging van die eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is geëxecuteerd in de periode van 24 april 2021 tot en met 22 juli 2021.
Aangezien reeds bij onherroepelijk geworden vonnis de tenuitvoerlegging van de thans eveneens aan de orde zijnde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden is gelast en die straf bovendien reeds is geëxecuteerd, is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging. Mitsdien zal het hof hierna dienovereenkomstig beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36f, 57, 63, 138, 266, 267, 285, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-018027-20 en in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 02-207924-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 02-236480-20 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 02-018027-20 en in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 02-207924-20 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 02-236480-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 5 (vijf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-019936-20 onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 3 (drie) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 02-220157-18;
wijst af de vordering tot gevangenneming.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 13 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hilverda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.