Gem. Hof NA en Aruba, 15-06-2010, nr. KG 1730/09 - H 238/09
ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM8654
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Datum
15-06-2010
- Magistraten
Mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
KG 1730/09 - H 238/09
- LJN
BM8654
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHNAA:2010:BM8654, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba, 15‑06‑2010
Uitspraak 15‑06‑2010
Mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel, F.J.P. Lock
Partij(en)
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[appellant],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigden: mrs. A.A. Ruiz en I.R. Giesen-Wever,
tegen
[geintimeerde],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiser,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mrs. R.A. Wix en E.R. Zeppenfeldt.
Partijen worden hierna ‘[appellant]’ en ‘[geintimeerde]’ genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Bij tussenvonnis van 23 maart 2010 heeft het Hof de zaak naar de rol gewezen. Op de rolzitting van 20 april 2010 is zijdens [appellant] een akte ingediend, waaraan producties waren gehecht. Het Hof heeft de akte geaccepteerd, maar de producties geweigerd en aan de gemachtigde teruggegeven. Op 28 april 2010 heeft het Hof ambtshalve een beschikking gegeven. Op de rolzitting van 18 mei 2010 is zijdens [geintimeerde] een antwoordakte ingediend. Van de gelegenheid om op die rolzitting de eerder aangeboden producties alsnog over te leggen, is zijdens [appellant] geen gebruik gemaakt. Vonnis is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1
Nu [appellant] heeft gesteld kosten te hebben moeten maken om aan het bestreden vonnis gevolg te geven en [geintimeerde] dat niet heeft betwist, wordt [appellant] geacht voldoende belang te hebben bij het hoger beroep.
2.2
Geen grieven zijn gericht tegen de door het GEA onder 2 als vaststaand aangenomen feiten. De vaststelling komt het Hof juist voor. Het Hof gaat daarom van die vaststelling uit.
2.3
Het GEA heeft [appellant] veroordeeld tot rectificatie in twee kranten van onrechtmatig geoordeelde uitlatingen. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.4
In de toelichting bij grief 1 heeft [appellant] betoogd dat het GEA zijn uitlatingen in de Statenvergadering van 1 juni 2009 (weergegeven in het bestreden vonnis in rov. 2.6) niet inhoudelijk had mogen toetsen, omdat die vallen onder de parlementaire immuniteit.
2.5
Artikel III.20 van de Staatsregeling van Aruba luidt:
‘De leden van de Staten, de ministers en ander personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.’
Het Reglement van Orde voor de Staten van Aruba (AB 1990 no. 20, zoals gewijzigd bij AB 1998 no. 12) bevat in de artikelen 37 tot en met 39 diverse maatregelen die de Statenvoorzitter of de Staten zelf kunnen of moeten nemen indien een spreker afwijkt van het onderwerp in beraadslaging en/of beledigende uitdrukkingen gebruikt.
In EHRM 17 december 2002, application no. 35373/97 (A. tegen het Verenigd Koninkrijk) is overwogen:
- ‘84.
Furthermore, the immunity afforded to MPs in the United Kingdom appears to the Court to be in several respects narrower than that afforded to members of national legislatures in certain other signatory States and those afforded to representatives to the Parliamentary Assembly of the Council of Europe and members of the European Parliament. In particular, the immunity attaches only to statements made in the course of parliamentary debates on the floor of the House of Commons or House of Lords. No immunity attaches to statements made outside Parliament, even if they amount to a repetition of statements made during the course of Parliamentary debates on matters of public interest. Nor does any immunity attach to an MP's press statements published prior to parliamentary debates, even if their contents are repeated subsequently in the debate itself.
- 85.
The absolute immunity enjoyed by MPs is moreover designed to protect the interests of Parliament as a whole as opposed to those of individual MPs. This is illustrated by the fact that the immunity does not apply outside Parliament. In contrast, the immunity which protects those engaged in the reporting of parliamentary proceedings, and that enjoyed by elected representatives in local government, are each qualified in nature.’
- 86.
The Court observes that victims of defamatory misstatement in Parliament are not entirely without means of redress (…). In particular, such persons can, where it is their own MP who has made the offending remarks, petition the House through any other MP with a view to securing a retraction. In extreme cases, deliberately misleading statements may be punishable by Parliament as a contempt. General control is exercised over debates by the Speaker of each House. The Court considers that all of these factors are of relevance to the question of proportionality of the immunity enjoyed by the MP in the present case.
- 87.
It follows that, in all the circumstances of this case, the application of a rule of absolute Parliamentary immunity cannot be said to exceed the margin of appreciation allowed to States in limiting an individual's right of access to a court.’
In de door het GEA aangehaalde uitspraak EHRM 30 januari 2003, application no. 45649/99 (Cordova tegen Italië), is onder meer overwogen:
- ‘62.
In this connection it is worth noting that the Court has previously found that an immunity attaching to statements made in the course of parliamentary debates in the legislative chambers and designed to protect the interests of Parliament as a whole, as opposed to those of individual parliamentarians, was compatible with the Convention (see A. v. the United Kingdom, cited above, §§ 84–85).’
2.6
De uitlatingen in de Statenvergadering werden rechtstreeks tegen [geintimeerde] gedaan, die op dat moment als Statenlid het woord voerde en dus — desgewenst — (via de voorzitter van de Statenvergadering) op de uitlatingen had kunnen reageren. Voorts kon [geintimeerde], zoals hij later ook schriftelijk heeft gedaan, de voorzitter van de Statenvergadering vragen [appellant] (indringender) te vermanen zijn woorden terug te nemen. Hieraan staat de omstandigheid dat [appellant] geen Statenlid was, maar Minister, niet in de weg. Verder moet in aanmerking worden genomen dat [geintimeerde] Statenlid was, hetgeen enerzijds meebracht dat hij ook zelf bij de deelneming aan de Statenvergadering van 1 juni 2009 parlementaire immuniteit genoot, en anderzijds dat hij zich als politicus meer kritiek moest laten welgevallen dan de gemiddelde burger.
Onder die omstandigheden levert het beroep van [appellant] op immuniteit geen strijd met art. 6 EVRM op. De enkele omstandigheid dat niet is gebleken dat het uitschelden van [geintimeerde] voor pedofiel op enigerlei wijze verband hield met het onderwerp van de vergadering, noch met eerdere vergaderingen in het recente verleden, leidt niet tot een ander oordeel. De grief is in zoverre terecht voorgesteld.
2.7
De tweede grief betreft het krantenartikel in de Bon Dia Aruba van 13 mei 2009 (productie 1 bij inleidend verzoekschrift; rov. 2.5 van het bestreden vonnis).
[appellant] heeft in 2007 uitlatingen over [geintimeerde] gedaan. [geintimeerde] heeft naar aanleiding daarvan aangifte gedaan. Op 12 mei 2009 werd [appellant] door de Landsrecherche ondervraagd naar aanleiding van die aangifte. In het krantenartikel wordt verslag gedaan van een interview dat [appellant] naar aanleiding van die ondervraging heeft gegeven (het artikel vermeldt kennelijk ten onrechte dat [appellant] door de rechter was gehoord). Volgens dat verslag (zoals opgevat door het Hof) heeft [appellant] in het interview weergegeven wat hij bij de ondervraging had gezegd en commentaar geleverd op het initiatief van [geintimeerde] om aangifte te doen.
2.8
Terecht heeft het GEA geoordeeld dat de uitlatingen uit 2007, wat daar verder van zij, vanwege het tijdsverloop niet meer tot een voorziening in kort geding behoren te leiden. De grenzen van de vrijheid van meningsuiting moeten ruimer worden getrokken in een situatie waarin iemand zich verdedigt tegen een strafrechtelijke aangifte. Die grenzen moeten ook ruimer worden getrokken in het publieke debat tussen politici. Mede gelet hierop heeft [appellant] met het interview dat tot het krantenartikel van 13 mei 2009 heeft geleid, op zichzelf beschouwd, die grenzen — naar voorshands oordeel van het Hof — niet overschreden, in elk geval niet zodanig dat dit een voorziening in kort geding rechtvaardigt. Het Hof laat in het midden welke rol dit interview in de door het Hof bevolen strafzaak tegen [appellant] kan spelen.
De tweede grief slaagt dus eveneens.
2.9
Gelet op het voorgaande is de vordering ten onrechte toegewezen. De grieven 3 en 4 behoeven geen bespreking. Het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. [geintimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.
Beslissing:
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de vordering van [geintimeerde] af;
veroordeelt [geintimeerde] in de kosten van de eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] gevallen en begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt [geintimeerde] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [appellant] gevallen en tot op heden begroot op Afl. 1.135,00 aan verschotten en Afl. 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Convention (see A. v. the United Kingdom, cited aboveNederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 15 juni 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.