De feiten zijn ontleend aan rov. 1 van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 20 juli 2007 en rov. 4.2–4.10 van het bestreden arrest. Het hof gaat blijkens rov. 4.1 van het bestreden arrest van de door de rechtbank vastgestelde feiten uit.
HR, 19-02-2010, nr. 08/02289
ECLI:NL:HR:2010:BK5989
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19-02-2010
- Zaaknummer
08/02289
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BK5989
- Roepnaam
Wolting/Beijk
Fuldauerstichting II
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK5989, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK5989
ECLI:NL:PHR:2010:BK5989, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK5989
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑05‑2008
- Vindplaatsen
NJ 2010, 296 met annotatie van P. van Schilfgaarde
Ondernemingsrecht 2010, 55 met annotatie van G.J.C. Rensen
JRV 2010, 261
JOR 2010/92 met annotatie van E. Schmieman
Uitspraak 19‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Rechtspersonenrecht. Bevoegdheden van tijdelijk, door de rechter benoemde bestuurder stichting; geen nietigheid op grond van art. 2:14 BW van besluiten tijdelijk bestuurder stichting die verder gaan dan past bij de rol van tijdelijk bestuurder.
19 februari 2010
Eerste Kamer
08/02289
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. H.J.A. Knijff, thans mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3.[Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiseres] heeft bij exploot van 28 juni 2007 [verweerder] c.s. in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo en gevorderd, kort gezegd, [verweerder] c.s. te bevelen dat zij hun functie als bestuurder binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis zullen neerleggen en alle daartoe vereiste maatregelen zullen treffen, alsmede te bevelen dat de bestuurders zullen meewerken aan de (her)inschrijving van [eiseres] als (enig) bestuurder van de Stichting en haar daartoe de benodigde bescheiden voor de invulling van haar bestuurderstaak ter hand zullen stellen, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag.
[Verweerder] c.s. hebben de vorderingen bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 20 juli 2007 [verweerder] c.s. bevolen binnen 48 uur na betekening van het vonnis hun medewerking te verlenen aan de (her)inschrijving van [eiseres] als bestuurder van de Stichting en alle materialen en andere zaken die voor [eiseres] nodig zijn ter vervulling van haar bestuurderschap te verstrekken op verbeurte van een dwangsom. Het meer of anders gevorderde heeft de voorzieningenrechter afgewezen.
Tegen het vonnis van 20 juli 2007 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. [Verweerder] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 25 maart 2008 heeft het hof in het principaal appel het beroep verworpen. Voorts heeft het hof in het incidenteel appel het vonnis van de voorzieningenrechter van 20 juli 2007 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiseres] namens haar advocaat toegelicht door mr. B. Winters en mr. R.H.J. van Bijnen, advocaten te Amsterdam. Voor [verweerder] c.s. is de zaak toegelicht door hun advocaat en mr. J. Mencke, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
Mr. B. Winters, advocaat te Amsterdam, heeft namens [eiseres] bij brief van 18 december 2009 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Kort samengevat komen deze feiten op het volgende neer. Bij beschikking van 24 november 2004 heeft de rechtbank Almelo, op verzoek van het Openbaar Ministerie, [eiseres] en haar medebestuurders van de [A]-stichting (hierna: de Stichting) in deze hoedanigheid geschorst met benoeming van [betrokkene 1] (verder: [betrokkene 1]) tot tijdelijke bestuurder. Bij beschikking van 24 februari 2005 heeft de rechtbank [eiseres] ontslagen als bestuurder en [betrokkene 1] benoemd tot bestuurder. Nadien heeft [betrokkene 1] [verweerder] c.s. benoemd tot bestuurder van de Stichting (en zijn zij in functie getreden op 8 maart 2005, 9 mei en 18 juli 2005). Het gerechtshof te Arnhem heeft bij beschikking van 10 oktober 2005 de beschikking van de rechtbank van 24 november 2004 bekrachtigd en de beschikking van 24 februari 2005 vernietigd. [Betrokkene 1] en [verweerder] c.s. hebben in een bestuursvergadering van 28 november 2005 besloten [eiseres] met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder. [Eiseres] is op 6 december 2005 als bestuurder uitgeschreven in het handelsregister. De cassatieberoepen tegen de voormelde beschikking van 10 oktober 2005 zijn door de Hoge Raad verworpen op 8 juni 2007.
3.2 [Eiseres] heeft gevorderd dat de voorzieningenrechter zal bevelen dat de huidige bestuurders van de Stichting (a) hun functie neerleggen, en (b) meewerken aan herinschrijving van [eiseres] als (enig) bestuurder van de Stichting. Deze laatste vordering is door de voorzieningenrechter toegewezen, doch het hof heeft beide vorderingen afgewezen.
3.3 De overwegingen die het hof tot zijn beslissing hebben geleid, kunnen als volgt worden samengevat:
a) De rechtbank Almelo heeft in haar beschikking van 24 november 2004 bepaald dat [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder van de Stichting de bevoegdheden heeft die volgen uit de wet en de statuten. Op grond van art. 4 van de statuten was [betrokkene 1] bevoegd de andere drie bestuurders als nieuwe bestuursleden te benoemen en op grond van art. 8 in verbinding met art. 5 van de statuten was [betrokkene 1] tezamen met de andere bestuurders op 28 november 2005 bevoegd [eiseres] als bestuurder te ontslaan. (rov. 5.11)
b) Aan de rechtsgeldigheid van beide onder a) bedoelde besluiten staat niet in de weg dat door de beschikking van de Hoge Raad van 8 juni 2007 de afwijzing van het verzoek tot benoeming van [betrokkene 1] tot (definitief) bestuurder van de Stichting onaantastbaar is geworden. Het aan [eiseres] op 28 november 2005 verleende ontslag berustte, anders dan haar ontslag op verzoek van het OM, op een statutaire grond. (rov. 5.12)
c) [Eiseres] heeft geen andere feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het ontslagbesluit in strijd is met de wet en aldus nietig op grond van art. 2:14 BW. (rov. 5.13)
d) De Stichting heeft onbetwist gesteld dat [eiseres] heeft nagelaten binnen de in art. 2:15 lid 5 BW vermelde vervaltermijn van één jaar, die is ingegaan rond 7 december 2005, de vernietigbaarheid van dit besluit in te roepen. (rov. 5.14)
e) [Eiseres] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan het hof ingevolge art. 2:8 BW anders zou moeten oordelen. (rov. 5.15)
3.4 Onderdeel 1 van het middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het hiervoor in 3.3 onder a) weergegeven oordeel van het hof. Het onderdeel betoogt allereerst dat het hof heeft miskend dat [betrokkene 1] als op de voet van art. 2:298 lid 2 benoemde voorlopige bestuurder niet de bevoegdheid had aangelegenheden, waaronder besluitvorming en de uitvoering daarvan, aan zich te trekken die uitstel konden verdragen, althans dat de door de rechtbank aan [betrokkene 1] verleende bevoegdheden die de wet en de statuten aan het bestuur van de Stichting toekenden, slechts mochten worden aangewend voor die aangelegenheden die geen uitstel konden verdragen. De overige klachten van onderdeel 1 komen in de kern erop neer dat de beide hier aan de orde zijnde besluiten uitstel konden verdragen en daarom niet hadden mogen worden genomen.
3.5.1 Bij de beoordeling van onderdeel 1 is, in cassatie onbestreden, uitgangspunt dat een op de voet van art. 2:298 lid 2 BW door de rechter te treffen voorlopige voorziening kan inhouden dat een tijdelijke bestuurder van de stichting wordt benoemd. Bij de uitleg van deze bepaling kan aansluiting worden gezocht bij het bepaalde in art. 2:22 BW en de regeling van een onmiddellijke voorziening als bedoeld in art. 2:349a BW dan wel die van de voorzieningen van art. 2:356 BW in verbinding met art. 2:357 lid 2 en 3 BW.
3.5.2 De benoeming van een tijdelijke bestuurder zal, tenzij de rechter anders heeft bepaald, tot gevolg hebben dat deze bestuurder voor de duur van zijn benoeming alle bevoegdheden heeft die de wet en de statuten aan de bestuurder(s) van de desbetreffende stichting toekennen. In het onderhavige geval heeft de rechtbank dit nog eens uitdrukkelijk in haar beschikking bepaald. Bestuursbesluiten waaraan de tijdelijke bestuurder heeft deelgenomen, zijn niet op grond van art. 2:14 lid 1 BW wegens onbevoegdheid van die bestuurder nietig.
3.5.3 Het hiervoor in 3.3 onder a) bedoelde oordeel van het hof is dus juist.
3.6.1 Een op de voet van art. 2:298 lid 2 benoemde bestuurder behoort van zijn bevoegdheden in zoverre een terughoudend gebruik te maken dat hij in beginsel niet meer doet dan past bij de hem als tijdelijke bestuurder opgedragen taak en in de gegeven omstandigheden noodzakelijk is voor een behoorlijk bestuur van de stichting. Dit kan betekenen dat de tijdelijke bestuurder zich moet beperken tot besluiten die geen uitstel kunnen verdragen, maar de in het onderdeel bepleite opvatting dat een tijdelijke bestuurder zich - behoudens bijzondere omstandigheden - steeds daartoe dient te beperken, kan in haar algemeenheid niet als juist worden aanvaard.
3.6.2 Als een tijdelijke bestuurder besluiten heeft genomen waartoe hij weliswaar bevoegd is, doch die verder gaan dan past bij de rol van tijdelijke bestuurder als hiervoor bedoeld, zijn deze besluiten niet op de voet van art. 2:14 BW nietig. Het hof heeft vastgesteld dat ook niet binnen de in art. 2:15 lid 5 BW bepaalde termijn tegen de gewraakte besluiten is opgekomen.
3.6.3 Nu de klachten van onderdeel 1 uitgaan van een andere, blijkens het vorenstaande: onjuiste, rechtsopvatting, kunnen zij niet tot cassatie leiden.
3.7 Onderdeel 2 strekt ten betoge dat het hof heeft miskend dat het benoemen van nieuwe bestuurders door een tijdelijke bestuurder in strijd is met (de strekking en systematiek van) art. 2:298 BW en art. 2:8 BW, met welke strekking niet verenigbaar is dat een tijdelijke bestuurder besluiten neemt waardoor de door de rechter getroffen voorlopige voorziening wordt doorkruist of kan worden doorkruist, dan wel waardoor het (eind)oordeel over het ontslag van de desbetreffende bestuurder niet meer aan de rechter is. Ook dit onderdeel gaat uit van de onjuiste rechtsopvatting dat een tijdelijke bestuurder in beginsel niet bevoegd is een of meer nieuwe bestuurders te benoemen. Als de rechter, zoals in dit geval, aan de tijdelijke bestuurder alle wettelijke en statutaire bevoegdheden heeft gegeven, behoort daartoe mede de bevoegdheid tot de benoeming en het ontslag van bestuurders overeenkomstig de daaromtrent volgens de wet en de statuten geldende regels. Blijkens de hiervoor in 3.3 onder a) en e) vermelde, in cassatie niet bestreden oordelen van het hof voldoen de besluiten aan voormelde regels en moet worden aangenomen dat [betrokkene 1] ook overigens niet heeft gehandeld in strijd met art. 2:8 BW.
De motiveringsklachten van het onderdeel gaan uit van dezelfde onjuist bevonden rechtsopvatting en kunnen dus evenmin slagen.
3.8 Onderdeel 3 bevat de rechtsklacht dat het hof de strekking van de tijdelijke benoeming van [betrokkene 1] heeft miskend. Deze strekking hield in, aldus het onderdeel, dat tijdelijk in het bestuur van de Stichting werd voorzien, en verzette zich zodoende tegen het treffen van een definitieve voorziening in het bestuur door het benoemen van nieuwe bestuursleden en het ontslaan van een geschorste bestuurder.
Het onderdeel faalt, omdat het feit dat een bestuurder slechts tijdelijk (in de zin van: voorlopig) is benoemd niet eraan in de weg staat dat deze besluiten neemt met definitieve of onomkeerbare gevolgen, behalve voorzover zijn bevoegdheid in dit opzicht door de rechter is beperkt of nader is afgebakend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 374,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel op 19 februari 2010.
Conclusie 04‑12‑2009
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiseres]
Eiseres tot cassatie
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerder 2]
- 3.
[Verweerder 3]
(hierna gezamenlijk: [verweerder] c.s.)
Verweerders in cassatie
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of een krachtens art. 2:298 lid 2 BW door de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening benoemde voorlopig bestuurder van een stichting bevoegd is permanente bestuursleden te benoemen en een geschorste bestuurder te ontslaan.
1. Feiten1.
1.1
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 24 november 2004 is [eiseres], samen met haar toenmalige medebestuurders van de [A]-stichting (hierna: de Stichting), op verzoek van het Openbaar Ministerie geschorst als bestuurder met benoeming van [betrokkene 1] tot tijdelijk bestuurder. Bij beschikking van dezelfde rechtbank van 24 februari 2005 is [eiseres] ontslagen als bestuurder van de Stichting wegens wanbeheer als bedoeld in art. 2:298 BW en is [betrokkene 1] benoemd tot permanent bestuurder van de Stichting. Nadien heeft [betrokkene 1] [verweerder 1], [verweerder 2] en [verweerder 3] benoemd tot bestuurder van de Stichting. In die hoedanigheid zijn zij allen ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [Verweerder 1] is met ingang van 8 maart 2005 in functie getreden als bestuurslid van de Stichting, [verweerder 2] per 9 mei 2005 en [verweerder 3] per 18 juli 2005.
1.2
[Eiseres] heeft tegen de beschikkingen van de rechtbank hoger beroep aangetekend bij het Gerechtshof te Arnhem. Bij beschikking van 10 oktober 2005 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 24 november 2004 bekrachtigd en de beschikking van 24 februari 2005 vernietigd.
1.3
Naar aanleiding van de beschikking van het hof van 10 oktober 2005 hebben [verweerder] c.s. namens de Stichting in een brief van 26 oktober 2005 aan [eiseres] medegedeeld dat, wanneer de schorsing van [eiseres] zal zijn opgeheven doordat de uitspraak over het ontslag van [eiseres] in kracht van gewijsde is gegaan, een bestuursvergadering zal worden uitgeschreven waarbij als enige onderwerp het voornemen tot ontslag van [eiseres] op grond van art. 8 lid 2 van de statuten zal worden behandeld.
1.4
Bij aangetekende brief van 19 november 2005 van de voorzitter van de Stichting ([verweerder 2]) is [eiseres] uitgenodigd voor een bestuursvergadering van de Stichting op 28 november 2005 om 19.30 uur ten kantore van de Stichting met als agendapunt haar ontslag.
1.5
Het bestuur van de Stichting ([betrokkene 1] en [verweerder] c.s.) heeft in de vergadering van 28 november 2005, nadat was geconstateerd dat het vereiste quorum om rechtsgeldige besluiten te nemen volgens de statuten van de Stichting (art. 5 lid 7) aanwezig was, unaniem, na hoofdelijke stemming, besloten [eiseres] — op grond van art. 8 lid 2 van de statuten — met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder van de Stichting. In het verslag van deze bestuursvergadering is vermeld dat de advocaat van [eiseres] heeft laten weten dat [eiseres] de bestuursvergadering niet zal bijwonen.
1.6
Bij aangetekende brief van 6 december 2005 van de voorzitter van de Stichting ([verweerder 2]) is mededeling aan [eiseres] gedaan van het op 28 november 2005 genomen besluit om haar te ontslaan als bestuurder. Daarbij heeft de Stichting aangekondigd dat zij [eiseres] als bestuurslid uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel zou uitschrijven. Deze uitschrijving heeft op 6 december 2005 plaatsgevonden.
1.7
In de statuten van de Stichting is — voor zover hier van belang — het volgende bepaald:
‘(…)
Bestuur
Artikel 4
- 1.
Het bestuur van de Stichting bestaat uit tenminste drie leden.
Het aantal leden wordt door het bestuur met algemene stemmen vastgesteld.
- 2.
Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester die samen het dagelijks bestuur vormen.
- 3.
Bij het ontstaan van een (of meer) vacature(s) in het bestuur, zullen de overblijvende bestuursleden met algemene stemmen (of zal het enige overblijvende bestuurslid) binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature(s) daarin voorzien door de benoeming van een (of meer) opvolger(s).
- 4.
Mocht(en) in het bestuur om welke reden dan ook één of meer leden ontbreken, dan vormen de overblijvende bestuursleden, of vormt het enige overblijvende bestuurslid niettemin een wettig bestuur.
- 5.
Elk bestuurslid treedt uiterlijk vier jaar na zijn benoeming af, volgens een door het bestuur op te maken rooster van aftreding. De aftredende is telkens herkiesbaar, (…)’
Bestuursvergaderingen en bestuursbesluiten
Artikel 5
- 1.
Vergaderingen zullen voorts telkenmale worden gehouden, wanneer de voorzitter dit wenselijk acht of indien één der andere bestuursleden daartoe schriftelijk en onder nauwkeurige opgave der te behandelen punten aan de voorzitter het verzoek richt.
(…)
- 2.
De oproeping tot de vergadering geschiedt- behoudens het in lid 1 bepaalde- door de voorzitter, tenminste zeven dagen tevoren, de dag der oproeping en die der vergadering niet meegerekend, door middel van oproepingsbrieven.
- 3.
De oproepingsbrieven vermelden, behalve plaats en tijd van de vergadering, de te behandelen onderwerpen.
(…)
- 7.
Het bestuur kan ter vergadering alleen dan geldige besluiten nemen indien de meerderheid zijner in functie zijnde leden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is.
(…)
- 9.
Ieder bestuurslid heeft het recht tot het uitbrengen van één stem.
Voorzover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven worden alle bestuursbesluiten genomen met volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.
- 10.
Alle stemmingen ter vergadering geschieden mondeling, tenzij de voorzitter een schriftelijke stemming gewenst acht of één der stemgerechtigden dit voor de stemming verlangt.
(…)
Einde bestuurslidmaatschap
Artikel 8
(…)
- 2.
Een bestuurslid kan te allen tijde worden ontslagen door het bestuur; het desbetreffende besluit behoeft tenminste twee/derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin tenminste twee/derde van de bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.
(…)’
1.8
[Eiseres] heeft de bestuurders op 30 november 2005 in kort geding gedagvaard om te bewerkstelligen dat zij tot het bestuur van de Stichting kan toetreden en de bestuurders aftreden. De voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo heeft de vorderingen van [eiseres] bij vonnis van 21 december 2005 afgewezen.
1.9
[Eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het Gerechtshof te Arnhem heeft het vonnis bij arrest van 6 juli 2006 bekrachtigd. Op dat moment was de beschikking van hetzelfde hof van 10 oktober 2005 nog niet onherroepelijk geworden, omdat daartegen cassatieberoep liep.
1.10
Zowel [eiseres] als het Openbaar Ministerie hebben tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007 is het principale beroep van [eiseres] verworpen en is het Openbaar Ministerie in het incidentele beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het arrest van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat de beschikking van het hof van 10 oktober 2005 onherroepelijk is geworden.
1.11
[Betrokkene 1] is eind juni/begin juli 2007 teruggetreden als bestuurder van de Stichting en staat niet meer ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2. Procesverloop
2.1
[Eiseres] heeft de bestuurders van de Stichting op 18 juni 2007 in kort geding gedagvaard en in eerste aanleg —kort gezegd— gevorderd dat
- (a)
de bestuurders hun functie zullen neerleggen en
- (b)
zullen meewerken aan (her)inschrijving van [eiseres] als (enig) bestuurder.
Bij pleitnota van 12 juli 2007 heeft [eiseres] de vordering jegens [betrokkene 1] ingetrokken.
2.2
Bij vonnis van 20 juli 2007 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo aan [verweerder] c.s. bevolen medewerking te verlenen aan (her)inschrijving van [eiseres] als bestuurder van de Stichting. De voorzieningenrechter heeft de vordering onder (a) afgewezen.
2.3
[Eiseres] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. [Verweerder] c.s. hebben incidenteel appel ingesteld. De grieven van [eiseres] in het principaal appel zijn gericht tegen de afwijzing van het onder (a) gevorderde. De grieven van [verweerder] c.s. in het incidenteel appel zijn gericht tegen de toewijzing van de onder (b) genoemde vordering van [eiseres]. Ter terechtzitting van het hof van 31 januari 2008 heeft [eiseres] onder meer akte verzocht van een aanvulling van haar eis, inhoudende dat het [verweerder] c.s. verboden wordt om een door hen beoogde statutenwijziging van de Stichting te (doen) passeren.
2.4
Bij arrest van 25 maart 2008 heeft het Gerechtshof te Arnhem in het incidenteel appel het vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van 20 juli 2007 vernietigd en opnieuw recht doende de vorderingen van [eiseres] afgewezen. In het principaal appel heeft het hof geoordeeld dat [eiseres] gelet op hetgeen in incidenteel appel is overwogen geen (spoedeisend) belang (meer) heeft bij de door haar gevorderde (gewijzigde) voorzieningen en heeft het het hoger beroep verworpen. Het hof overweegt voor zover in cassatie van belang in het incidenteel appel het volgende:
‘5.10
Op grond van de beschikking van de Hoge Raad van 8 juni 2007 is de beschikking van dit hof van 10 oktober 2005 onherroepelijk geworden. Dit betekent
- a.
dat de beslissing van het hof, waarbij het verzoek van de Officier van Justitie om [eiseres] als bestuurder te ontslaan is afgewezen, onaantastbaar is geworden,
- b.
dat de beslissing van het hof, waarbij het verzoek tot de definitieve benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de Stichting is afgewezen, onaantastbaar is geworden en
- c.
dat de voorlopige benoeming van [betrokkene 1] als nieuw bestuurslid op grond van de beschikking van de rechtbank Almelo van 24 november 2004, is geëindigd.
5.11
De rechtbank Almelo heeft in zijn beschikking van 24 november 2004 bepaald dat de bevoegdheden van [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder bestaan uit hetgeen daartoe bij wet alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald. Gelet hierop was [betrokkene 1] in de periode van 24 november 2004 tot 8 juni 2007 op grond van artikel 4 van de statuten bevoegd achtereenvolgens [verweerder 1], [verweerder 2] en [verweerder 3] als nieuwe bestuursleden van de Stichting te benoemen en was hij tevens, op grond van artikel 8 van de statuten en met inachtneming van de in artikel 5 van deze statuten voorgeschreven procedure(s), bevoegd tezamen met [verweerder] c.s. [eiseres] op 28 november 2005 als bestuurder te ontslaan. Het hof is er hierbij veronderstellenderwijs van uitgegaan dat [eiseres] op grond van artikel 4 lid 5 van de statuten met ingang van 12 juni 2005 voor een periode van 4 jaar is herkozen. Behoudens bijzondere omstandigheden, die gesteld noch gebleken zijn, duidt het in artikel 4 lid 5 van de statuten vermelde woordje ‘telkens’ op een min of meer automatische herbenoeming.
5.12
Aan de rechtsgeldigheid van de hiervoor genoemde besluiten staat niet in de weg dat door de eerdergenoemde beschikking van de Hoge Raad van 8 juni 2007 de beslissing van dit hof van 10 oktober 2005, waarbij het verzoek tot de definitieve benoeming van [betrokkene 1] als nieuwe bestuurder van de Stichting is afgewezen, onaantastbaar is geworden. Het hof neemt hierbij voorts in aanmerking dat het aan [eiseres] op 28 november 2005 verleende ontslag, anders dan de beslissing van de rechtbank Almelo van 24 februari 2005 waarbij [eiseres] is ontslagen naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van de Officier van Justitie, op een andere grond, te weten op grond van de statuten van de Stichting, heeft plaatsgevonden.
5.13
Behoudens voor zover het de onbevoegdheid van het bestuur van de Stichting betreft haar te ontslaan, die volgens [eiseres] mede samenhangt met de onbevoegde benoeming door [betrokkene 1] van [verweerder] c.s. als nieuwe bestuursleden van de Stichting, en waaromtrent het hof hiervoor heeft beslist, heeft [eiseres] geen (andere) feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat het besluit om haar te ontslaan in strijd is met de wet en aldus nietig op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
5.14
Het hof verwerpt eveneens de stelling van [eiseres] dat genoemd ontslagbesluit vernietigbaar zou zijn op grond van artikel 2:15 BW. De Stichting heeft onbetwist gesteld dat [eiseres] heeft nagelaten binnen de in artikel 2:15 lid 5 BW vermelde vervaltermijn van één jaar de vernietigbaarheid van dit besluit in te roepen. Deze termijn is gaan lopen vanaf het moment waarop [eiseres] kennis heeft gekregen van het ontslagbesluit van 28 november 2005. Het hof neemt aan, gelet op de aangetekend aan haar verzonden brief van de Stichting van 6 december 2005, dat dit omstreeks 7 december 2005 is geweest.
5.15
[Eiseres] heeft in deze procedure geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan het hof, gelet op het bepaalde in artikel 2:8 BW, thans anders zou moeten oordelen.’
2.5
[Eiseres] heeft tijdig2. beroep in cassatie ingesteld.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het middel is gericht tegen rov. 5.11 van het bestreden arrest en klaagt dat het hof, door te overwegen dat, gelet op de beslissing van de Rechtbank Almelo in haar beschikking van 24 november 2004 dat de bevoegdheden van [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder bestaan uit hetgeen daartoe bij wet alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald, [betrokkene 1] in de periode van 24 november 2004 tot 8 juni 2007 op grond van art. 4 van de statuten bevoegd was achtereenvolgens [verweerder 1], [verweerder 2] en [verweerder 3] als nieuwe bestuursleden van de Stichting te benoemen en hij tevens, op grond van art. 8 van de statuten met inachtneming van de in art. 5 van deze statuten voorgeschreven procedure(s), bevoegd was tezamen met [verweerder] c.s. [eiseres] op 28 november 2005 als bestuurder te ontslaan, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting althans zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed. Deze algemene klacht is uitgewerkt in drie onderdelen.
3.2
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend:
- (i)
dat [betrokkene 1] als op grond van art. 2:298 lid 2 benoemde voorlopig bestuurder van de Stichting niet de bevoegdheid had aangelegenheden (waaronder (mede) begrepen besluitvorming en uitvoering daarvan) aan zich te trekken die uitstel konden verdragen, althans dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder van de Stichting (krachtens de beschikking van de Rechtbank Almelo d.d. 24 november 2004) (in beginsel) de bevoegdheden had die de wet en de statuten van de Stichting aan de bestuurder(s) c.q. het bestuur van de Stichting toekenden, niet wegnam dat deze bevoegdheden moesten worden aangewend voor die aangelegenheden die geen uitstel konden verdragen; en/of
- (ii)
dat tot vorenbedoelde aangelegenheden niet, althans niet zonder meer, behoorde de benoeming van drie nieuwe bestuurders door de voorlopige bestuurder, althans niet (zonder meer) behoorde de benoeming door de voorlopige bestuurder van drie nieuwe bestuurders met benoemingstermijnen die niet overeenkwamen met de benoemingstermijn van de voorlopige bestuurder, te weten tot aan het tijdstip dat de beschikking met betrekking tot het verzoek om ontslag van [eiseres] als bestuurder van de Stichting onherroepelijk zou zijn geworden; en/of
- (iii)
dat tot vorenbedoelde aangelegenheden niet, althans niet zonder meer, behoorde het ontslag door de voorlopige bestuurder samen met de door hem benoemde nieuwe bestuurders van de bestuurder die was geschorst en ten aanzien van wie een (door het Openbaar Ministerie) op de voet van art. 2:298 BW ingediend ontslagverzoek aanhangig was.
3.3
De klachten in subonderdeel (i) kunnen naar mijn mening niet tot cassatie leiden. De Rechtbank Almelo heeft [betrokkene 1] bij beschikking van 24 november 20043. bij wijze van voorlopige voorziening krachtens art. 2:298 lid 2 BW tot voorlopig bestuurder benoemd en bepaald dat zijn bevoegdheden bestaan uit hetgeen daartoe bij wet en krachtens de statuten van de Stichting is bepaald. Deze beschikking is door het hof Arnhem op 10 oktober 20054. bekrachtigd. Met de beschikking van Uw Raad van 8 juni 20075. stond in rechte vast dat [betrokkene 1] de door de rechtbank Almelo op 24 november 2004 toegekende bevoegdheden tot 8 juni 2007 had. Het hof neemt het bestaan van deze bevoegdheden in het bestreden arrest dan ook terecht tot uitgangspunt. Het middel gaat m.i. uit van de onjuiste rechtsopvatting dat een krachtens art. 2:298 lid 2 BW benoemde voorlopig bestuurder slechts bevoegd is te handelen in zaken die geen uitstel kunnen verdragen. Art. 2:298 BW inzake ontslag en schorsing van bestuurders van een stichting luidt:
- ‘1.
Een bestuurder die:
- a.
iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer, of
- b.
niet of niet behoorlijk voldoet aan een door de voorzieningenrechter van de rechtbank, ingevolge het vorige artikel, gegeven bevel, kan door de rechtbank worden ontslagen.
- 2.
De rechtbank kan, hangende het onderzoek, voorlopige voorzieningen in het bestuur treffen en de bestuurder schorsen.
- 3.
(…)’
Art. 2:298 BW gaat via art. 2.4.11 Vaststellingswet terug op art. 12 van de Wet op stichtingen met slechts redactionele verschillen.6. Uit de MvT op deze wet blijkt dat de rechter desnoods voorzieningen mag treffen die afwijken van de statuten.7. Bij voorlopige voorzieningen in het bestuur kan men denken aan het aanstellen van een tijdelijk bestuurder met bepaalde bevoegdheden of van een tijdelijk bewindvoerder.8.
3.4
De vraag of een krachtens art. 2:298 lid 2 BW benoemde tijdelijk bestuurder beperktere bevoegdheden heeft dan een permanent bestuurder van een stichting wordt voor zover ik kan overzien noch in de literatuur noch in de jurisprudentie besproken. Voor de beantwoording van deze vraag kan aansluiting worden gezocht bij het enquêterecht. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de regeling van art. 2:297 en 2:298 BW (art. 2.4.10 en 2.4.11 Ontw.) volgens de wetgever tot hetzelfde doel leidt als de regeling van het enquêterecht. In de parlementaire geschiedenis wordt het volgende opgemerkt:
‘ Toepasselijkverklaring van de titel inzake het enquêterecht past niet goed bij de stichting die geen aandeelhouders of leden kent. In de artikelen 2.4.10 en 2.4.11 van het ontwerp is reeds een regeling opgenomen die wel bij de structuur der stichting past en die tot hetzelfde doel leidt.’9.
Uw Raad is reeds in HR 10 november 2006, NJ 2007, 45 uitgegaan van analogische toepassing van de regeling van het enquêterecht op art. 2:298 BW:
‘3.6.2
Het ontslag van bestuurders doet een nieuwe rechtstoestand ontstaan welke in beginsel eerst met het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak een aanvang neemt. De aard van deze beslissing is echter niet zodanig dat deze, in afwijking van art. 288 Rv, niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Het hof heeft in dit verband terecht betekenis gehecht aan de omstandigheid dat de wetgever een zodanige maatregel in de regeling van het enquêterecht vatbaar heeft geacht voor uitvoerbaarverklaring bij voorraad (art. 2:358 lid 1 in verbinding met art. 2:356 BW). Hieraan kan niet afdoen, dat art. 2:298 BW een zodanige uitdrukkelijke bepaling niet bevat. (…)’
In het kader van de voorlopige voorziening is art. 2:349a lid 2 van de regeling van het enquêterecht relevant. Art. 2:349a lid 2 BW luidt:
‘Indien in verband met de toestand van een rechtspersoon of in het belang van het onderzoek een onmiddelijke voorziening is vereist, kan de ondernemingskamer in elke stand van het geding op verzoek van de indieners van het in artikel 245 bedoelde verzoek een zodanige voorziening treffen voor ten hoogste de duur van het geding.’
In de parlementaire geschiedenis op dit artikel wordt het volgende opgemerkt:
‘(…) Ik meen dat dat ordekarakter geen andere beperking meebrengt dan al besloten ligt in wat het wetsvoorstel met zoveel woorden bepaalt, namelijk dat het moet gaan om onmiddellijk vereiste voorzieningen die tijdelijk, want ten hoogste voor de duur van het geding, zullen gelden. De ondernemingskamer mag derhalve niet een naar zijn aard definitieve maatregel treffen, maar is voor het overige, als onmiddellijk ingrijpen geboden is, vrij de voorzieningen te treffen die zij geboden acht. Dat kunnen ook maatregelen zijn die, hoewel op zichzelf tijdelijk, gevolgen kunnen hebben die zich niet meer laten terugdraaien. De bevoegdheid van de ondernemingskamer verschilt in dit opzicht niet van de bevoegdheid van de president in kort geding.’10.
Uw Raad heeft over een dergelijke voorziening in HR 19 oktober 2001, NJ 2002, 92 het volgende geoordeeld:
‘3.6
(…) Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de Ondernemingskamer de vrijheid heeft zodanige voorlopige voorzieningen te treffen als zij in verband met de toestand van de rechtspersoon noodzakelijk acht, ook indien daarbij tijdelijk inbreuk wordt gemaakt op de geldende rechtsverhoudingen binnen de vennootschap, en dat aan het treffen van voorlopige voorzieningen niet zonder meer in de weg behoeft te staan dat deze kunnen leiden tot onomkeerbare gevolgen, mits de voorziening naar haar aard een voorlopige is en bij het treffen van zodanige voorziening voldoende rekening is gehouden met, en een billijke afweging heeft plaatsgevonden van, de belangen van de betrokken partijen. (…)’
3.5
Dat een door de rechter tijdelijk aangestelde functionaris gewone bevoegdheden heeft, blijkt ook uit Uw beschikking van 1 maart 2002 inzake Zwagerman Beheer 11.. Hierin overwoog Uw Raad het volgende:
‘3.9
De tijdelijke aanstelling van een commissaris door de Ondernemingskamer berust op het bepaalde in art. 2:356 BW. De aldus aangestelde commissaris heeft in beginsel de bevoegdheden als vermeld in art. 2:250 BW’.
3.6
Ik concludeer dat de rechtbank, indien zij dit geboden acht, aan een tijdelijk bestuurder dezelfde bevoegdheden kan toekennen als een permanent bestuurder bezit. De rechter zal bij het treffen van een dergelijke voorziening rekening moeten houden met en een billijke afweging moeten maken van de belangen van de betrokken partijen. Het enkele feit dat het toekennen van de ‘reguliere bestuurdersbevoegdheden’ aan een tijdelijk bestuurder tot onomkeerbare gevolgen kan leiden, behoeft niet aan het treffen van een dergelijke voorziening in de weg te staan. Uit de st. van eiseres tot cassatie12. blijkt dat zij haar stelling dat een tijdelijk bestuurder alleen die besluiten mag nemen die geen uitstel kunnen verdragen mede baseert op HR 6 juni 2003, NJ 2003, 486. Hierin overwoog Uw Raad:
‘Rov. 3.7.3 (…) De door de Ondernemingskamer getroffen voorziening is naar haar aard een tijdelijke maatregel. De omstandigheid dat de door de Ondernemingskamer aangewezen bestuurder kan meewerken aan besluitvorming waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn, kan daaraan niet afdoen. Aantekening verdient dat de benoeming van een (tijdelijk) bestuurder juist ertoe dient om besluitvorming die geen uitstel kan verdragen, mogelijk te maken. Het ontbreken van de mogelijkheid van besluitvorming kan immers eveneens tot onomkeerbare en onwenselijke gevolgen leiden.(…)’
Het enkele feit dat de benoeming van een (tijdelijk) bestuurder ertoe dient om besluitvorming die geen uitstel kan verdragen mogelijk te maken, brengt m.i. niet met zich dat het voor een tijdelijk bestuurder niet mogelijk is om ook andere besluiten te nemen. Nu de klacht in subonderdeel (i) faalt, dienen ook de subonderdelen (ii) en (iii) te falen, daar zij uitgaan van de zelfde onjuiste rechtsopvatting.
3.7
Onderdeel 1 klaagt voorts dat indien het hof een en ander niet heeft miskend zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, omdat zonder nadere motivering die ontbreekt niet valt in te zien dat en waarom de benoeming van drie nieuwe bestuurders geen uitstel kon verdragen, althans waarom de benoemingstermijnen van de drie nieuwe bestuurders niet overeen konden stemmen met de benoemingstermijn van [betrokkene 1] en/of dat en waarom het ontslag van [eiseres] als (geschorst) bestuurder van de Stichting geen uitstel kon verdragen. Het onderdeel klaagt tevens dat indien en zover het hof van oordeel mocht zijn dat [betrokkene 1] de bevoegdheid had om drie nieuwe bestuurders te benoemen (zonder de benoemingstermijnen te koppelen aan de benoemingstermijn van hemzelf) en/of samen met die drie nieuwe bestuurders [eiseres] te ontslaan, omdat de Rechtbank Almelo in haar beschikking van 24 november 2004 had bepaald dat de bevoegdheden van [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder bestonden uit hetgeen daartoe bij wet alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald, het hof zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed, aangezien een redelijke uitleg van de beschikking van de rechtbank geen andere conclusie toelaat dan dat krachtens wet en statuten aan [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder toegekende bevoegdheden waren beperkt tot, althans slechts konden worden aangewend voor die aangelegenheden die geen uitstel konden verdragen.
3.8
Voor zover de motiveringsklachten uitgaan van dezelfde rechtsopvatting als subonderdeel (i) dienen zij te falen. De klacht dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is daar een redelijke uitleg van de beschikking van de rechtbank van 24 november 2004 geen andere conclusie toelaat dan dat krachtens de wet en statuten aan [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder toegekende bevoegdheden waren beperkt tot, althans slechts konden worden aangewend voor die aangelegenheden die geen uitstel konden verdragen faalt eveneens. In de beschikking staat onder meer het volgende vermeld:
‘(…)De bevoegdheden van mr. [betrokkene 1] zullen die zijn welke de wet en de statuten van de ‘[A]-stichting’ aan haar bestuurders toekennen.(…)
Beschikt:
(…)
- 3.
Bepaalt dat de bevoegdheden van [betrokkene 1] bestaan uit hetgeen daartoe bij wet, alsmede krachtens de statuten van de ‘[A]-stichting’ is bepaald.
(…)’
Daar in de wet noch de statuten apart aandacht wordt besteed aan de bevoegdheden van een tijdelijk bestuurder vind ik het begrijpelijk dat het hof de beschikking zo heeft uitgelegd dat aan [betrokkene 1] dezelfde bevoegdheden toekomen als aan een permanent bestuurder.
3.9
Onderdeel 2 klaagt dat het hof miskend heeft dat het in strijd is met (de strekking en/of systematiek van) art. 2:298 BW (en/of art. 2:8 BW) indien de krachtens art. 2:298 BW bij wege van voorlopige voorziening benoemde bestuurder ([betrokkene 1]) vervolgens definitieve voorzieningen in het bestuur zou kunnen treffen (i.c. de benoeming van drie nieuwe bestuurders, althans de benoeming van drie nieuwe bestuurders voor termijnen die niet overeenkomen met de benoemingstermijn van de voorlopig benoemde bestuurder, waarmee immers de door de rechter getroffen voorlopige voorziening wordt doorkruist of kan worden doorkruist) en/of (samen met de door hem benoemde nieuwe bestuurders ) de bestuurder wiens ontslag op grond van art. 2:298 BW is verzocht, zou kunnen ontslaan (waarmee immers het (eind)oordeel over het ontslag van de desbetreffende bestuurder (uiteindelijk) niet aan de rechter maar aan een door deze rechter voorlopig benoemd bestuurder zou (kunnen) zijn). Het onderdeel voert aan dat vorenstaande (wellicht) anders zou kunnen zijn onder bijzondere, door het hof in het onderhavige geval niet vastgestelde13., omstandigheden zoals nieuwe en/of andere omstandigheden die bij de rechter die over het ontslag van de bestuurder op grond van art. 2:298 BW moet oordelen, ten tijde van het treffen van de voorlopige voorziening in het bestuur niet voorlagen en het noodzakelijk of wenselijk (kunnen) maken (verdere) voorzieningen in het bestuur te treffen en/of nieuwe en/of andere omstandigheden die bij de rechter die over het ontslag van een bestuurder op grond van art. 2:298 BW moet oordelen, bij de beoordeling van het ontslagverzoek niet voorliggen en die het ontslag van de bestuurder noodzakelijk of wenselijk (kunnen) maken. Als bijzondere omstandigheid kan niet worden aangemerkt dat het ontslag heeft plaatsgevonden op grond van de statuten zoals het hof in rov. 5.12 overweegt. De statuten bepalen (in art. 8 lid 2) immers niet meer dan dat een bestuurslid te allen tijde kan worden ontslagen door het bestuur met een gekwalifeerde meerderheid van tenminste twee/derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste twee/derde van de bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.
3.10
De klachten falen. Wat betreft art. 2:8 BW merk ik op dat het hof in rov. 5.15 van het bestreden arrest heeft overwogen dat [eiseres] in deze procedure geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan het hof, gelet op het bepaalde in art. 2:8 BW thans anders zou moeten oordelen. Tegen deze overweging zijn in cassatie geen klachten gericht. Zoals hiervoor in 3.3 reeds besproken betekent het enkele feit dat [betrokkene 1] als tijdelijk bestuurder is aangesteld niet dat hij geen bevoegdheden kan hebben waarvan de uitoefening tot onomkeerbare gevolgen kan leiden. De Rechtbank Almelo heeft de voorlopige voorziening getroffen die zij op dat moment nodig achtte. Hiermee werd voorkomen dat de Stichting zonder feitelijk bestuurder zou komen te zitten. [Betrokkene 1] heeft het vervolgens voor de continuering van de Stichting nodig geacht bestuurders aan te stellen met de nodige kennis van zaken. Gezamenlijk hebben de bestuurders vervolgens besloten [eiseres] te ontslaan. Hiertoe waren zij als bestuurders op grond van de statuten bevoegd. De strekking van onderhavige voorlopige voorziening, te weten dat de Stichting niet zonder feitelijk bestuurder zou komen te zitten, wordt met het aanstellen van de drie nieuwe bestuurders niet doorkruist.
3.11
Onderdeel 2 klaagt voorts dat, indien het hof het voorgaande niet heeft miskend zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat en waarom [betrokkene 1] drie nieuwe bestuurders kon benoemen, althans drie nieuwe bestuurders kon benoemen waarvan de benoemingstermijnen niet overeenkwamen met de benoemingstermijn van [betrokkene 1] en/of waarom [betrokkene 1] en [verweerder] c.s. [eiseres] konden ontslaan. Indien en voorzover het hof van oordeel mocht zijn dat [betrokkene 1] de betreffende bevoegdheden had op grond van de beschikking van de rechtbank van 24 november 2004 heeft het hof zijn arrest volgens het onderdeel niet naar de eis der wet met redenen omkleed waar een redelijke uitleg van de aan hem toegekende bevoegdheden niet in strijd mocht komen met (de strekking en/of de systematiek van) art. 2:298 BW (en/of 2:8 BW).
3.12
Nu onderdeel 2 in zijn geheel uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting kunnen ook de motiveringsklachten [eiseres] niet baten.
3.13
Onderdeel 3 klaagt dat het hof de strekking van de voorlopige benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de Stichting miskend heeft.14. De strekking hield in dat hangende de schorsing van [eiseres] (en haar medebestuurders) tijdelijk (te weten tot aan het tijdstip dat de beschikking met betrekking tot het verzoek tot ontslag van [eiseres] onherroepelijk zou zijn geworden) in het bestuur van de Stichting zou worden voorzien. Deze strekking verzette zich ertegen dat [betrokkene 1] de voorlopige voorziening in het bestuur van de Stichting om zou zetten in een definitieve voorziening in het bestuur van de Stichting door drie nieuwe bestuurders te benoemen en/of dat [betrokkene 1] samen met de door hem benoemde nieuwe bestuurders zou beslissen over het ontslag van [eiseres] als bestuurder van de Stichting (waar de vraag of [eiseres] als bestuurder van de Stichting moest worden ontslagen nu juist onderwerp was van de gerechtelijke procedure waarin [betrokkene 1] tot voorlopig bestuurder was benoemd). De klachten van onderdeel 3 komen naar de kern genomen op hetzelfde neer als de klachten in onderdeel 2.
3.14
De klachten falen. De Rechtbank Almelo heeft [betrokkene 1] benoemd en daarbij de bevoegdheden van [betrokkene 1] vastgesteld. Het hof is hier terecht van uitgegaan.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑12‑2009
Op grond van art. 402 lid 2 Rv jo art. 339 lid 2 Rv bedraagt de cassatietermijn acht weken. De cassatiedagvaarding is op 20 mei 2008 uitgebracht.
Zie voor deze beschikking productie 1 bij de brief namens [eiseres] aan de Rechtbank Almelo van 5 juli 2007.
Zie voor deze beschikking productie 3 bij de brief namens [eiseres] aan de Rechtbank Almelo van 5 juli 2007.
Zie voor deze beschikking de bijlage bij de brief namens [eiseres] aan het Gerechtshof Arnhem van 5 februari 2008.
C.H.C. Overes, Losbladige Rechtspersonen, art. 2:298 BW, aant. 1.
TK 1953–1954, nr. 3, p. 10.
Asser-Maeijer 2-II 1997, nr. 491.
TK 1972–1973, 11005, 11416, nr. 7, p. 16.
EK 1993–1994, 22 400, nr. 8a.
HR 1 maart 2002, NJ 2002, 296.
St. p. 21 onder II.17
Het onderdeel verwijst naar de pleitnota van [eiseres] d.d. 12 juli 2007, p. 5–6 en de dagvaarding in kort geding d.d. 28 juni 2007, nr. 17.
Het onderdeel verwijst naar pleitnota [eiseres] d.d. 31 januari 2008, p. 12 en 13, pleitota [eiseres] d.d. 12 juli 2007, p. 5–8, dagvaarding in kort geding van [eiseres] d.d. 28 juni 2007, nrs. 16, 17 en 19 en het door [eiseres] in eerste aanleg ingebrachte advies (prod. 8, sub 27) van mr. Drs. H. de Groot (zie ook de verwijzing naar dit advies in voorgenoemde pleitnota d.d. 12 juli 2007, p. 5).
Beroepschrift 20‑05‑2008
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, twintig mei tweeduizend acht, op verzoek van [rekwirante] (‘[rekwirante]’) wonende te [woonplaats], die te dezer zake woonplaats kiest te (2596 AL) Den Haag aan de Zuid-Hollandlaan 7, ten kantore van de naamloze vennootschap De Brauw Blackstone Westbroek N.V., van wie Mr H.J.A. Knijff door [rekwirante] tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld, alsmede te (1076 HR) Amsterdam aan het Burgerweeshuispad 301, ten kantore van Mrs B. Winters en R.H.J. van Bijnen,
heb ik,
[Mr. Louise JOHANNA TJEPKEMA. als toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van MARK GERARD DE JONG. gerechtsdeurwaarder met als vestiging plaats Arnhem en aldaar kantoorhoudende aan het adres Velperweg 22–24;]
AAN:
- a.
[gerekwireerde 1] (‘[gerekwireerde 1]’), wonende te [woonplaats], die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (6842 CT) Arnhem aan de Mr. B.M. Teldersstraat 5, ten kantore van Mr J.M. Bosnak, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [E. van der Wal, aldaar werkzaam als receptioniste]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
- b.
[gerekwireerde 2] (‘[gerekwireerde 2]’), wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (6842 CT) Arnhem aan de Mr. B.M. Teldersstraat 5, ten kantore van Mr J.M. Bosnak, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot: [etc.]
- □
latende aan:
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
- c.
[gerekwireerde 3] (‘[gerekwireerde 3]’ en tezamen met [gerekwireerde 1] en [gerekwireerde 2] ‘[gerekwireerde 1] c.s.’), wonende te [woonplaats], die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (6842 CT) Arnhem aan de Mr. B.M. Teldersstraat 5, ten kantore van Mr J.M. Bosnak, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot: [etc.]
- □
latende aan:
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat [rekwirante] cassatieberoep instelt tegen het door het Gerechtshof te Arnhem, onder rolnummer (oud) 2007/988 KG en zaaknummer 104.004.023 gewezen arrest tussen [rekwirante] als appelante in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel en [gerekwireerde 1] c.s. als geïntimeerden in het principaal appel en appellanten in het incidenteel appel, dat is uitgesproken op 25 maart 2008.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [gerekwireerde 1] c.s.
GEDAGVAARD:
om op vrijdag 6 juni tweeduizend acht (6-6-2008) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat indien op de Roldatum of een door de Hoge Raad nader bepaalde roldatum ten minste één van de verweerders in cassatie op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) in het geding verschijnt, en ten aanzien van de niet verschenen verweerder(s) in cassatie de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen de niet bij advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden in het geding verschenen verweerder(s) in cassatie verstek wordt verleend en tussen [rekwirante] en de wel bij advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden in het geding verschenen verweerder(s) in cassatie wordt voortgeprocedeerd, waarna tussen alle partijen één arrest wordt gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd,
TENEINDE:
alsdan namens [rekwirante] tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
- i.
Het gaat in de onderhavige zaak voor zover in cassatie van belang om het volgende.
- ii.
[rekwirante] is met ingang van 12 juni 2001 tot bestuurder van de Dr. [A]stichting (de ‘Stichting’) benoemd.1.
- iii.
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 24 november 2004 is [rekwirante], samen met haar toenmalige medebestuurders van de Stichting, op verzoek van het Openbaar Ministerie geschorst als bestuurder van de Stichting op grond van artikel 2:298 lid 2 BW, met benoeming van Mr [betrokkene 1] (‘[betrokkene 1]’) tot voorlopig bestuurder tot aan het tijdstip dat de beschikking met betrekking tot het verzoek om ontslag van [rekwirante] onherroepelijk is geworden.2.
- iv.
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 24 februari 2005 is [rekwirante] op de voet van artikel 2:298 BW ontslagen als bestuurder van de Stichting en is [betrokkene 1] benoemd tot permanent bestuurder van de Stichting.3.
- v.
Hoewel voornoemde beschikking van de Rechtbank Almelo van 24 februari 2005 nimmer onherroepelijk is geworden, heeft [betrokkene 1] [gerekwireerde 1], [gerekwireerde 2] en [gerekwireerde 3] (‘[gerekwireerde 1] c.s.’) tot bestuursleden van de Stichting benoemd. Zij zijn met ingang van respectievelijk 8 maart 2005, 9 mei 2005 en 18 juli 2005 in functie getreden als bestuurslid van de Stichting.4.
- vi.
In het hoger beroep tegen de beschikkingen van de Rechtbank Almelo van 24 november 2004 en 24 februari 2005, heeft het Gerechtshof Arnhem bij beschikking van 10 oktober 2005 de beschikking van de Rechtbank Almelo van 24 november 2004 bekrachtigd en de beschikking van de Rechtbank Almelo van 24 februari 2005 vernietigd, zodat met het onherroepelijk worden van deze beschikking
- (i)
zowel de schorsing van [rekwirante] als de tijdelijke benoeming van [betrokkene 1] eindigden en
- (ii)
[rekwirante] weer bestuurder van de Stichting zou zijn.5.
- vii.
Op 28 november 2005 hebben [gerekwireerde 1] c.s. en [betrokkene 1] (op dat moment nog voorlopig bestuurder, aangezien voornoemde beschikking van het Hof Arnhem d.d. 10 oktober 2005 nog niet onherroepelijk was) unaniem het besluit genomen [rekwirante] (op dat moment nog als bestuurder geschorst, aangezien voornoemde beschikking van het Hof Arnhem d.d. 10 oktober 2005 nog niet onherroepelijk was) te ontslaan als bestuurder van de Stichting.6.
- viii.
Zowel [rekwirante] als het Openbaar Ministerie hebben tegen de beschikking van het Gerechtshof Arnhem van 10 oktober 2005 cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007 is het principale beroep van [rekwirante] verworpen en is het Openbaar Ministerie in het incidentele beroep niet-ontvankelijk verklaard, met als gevolg dat voornoemde beschikking van het Gerechtshof Arnhem van 10 oktober 2005 onherroepelijk is geworden.7.
- ix.
[betrokkene 1] is eind juni/begin juli 2007 teruggetreden als bestuurder van de Stichting8. (waarna slechts [gerekwireerde 1] c.s. het bestuur van de Stichting vormden).
- x.
Bij dagvaarding van 28 juni 2007 heeft [rekwirante] [betrokkene 1] en [gerekwireerde 1] c.s. in kort geding gedagvaard en gevorderd — kort samengevat — dat de huidige bestuurders van de Stichting hun functie als bestuurder zullen neerleggen, alsmede dat zal worden bevolen dat de bestuurders mee zullen werken aan de (her)inschrijving van [rekwirante] als enig bestuurder van de Stichting.9. Voor de aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft [rekwirante] de vordering tegen [betrokkene 1] ingetrokken omdat [betrokkene 1] inmiddels was afgetreden als bestuurder van de Stichting.10.
- xi.
Bij vonnis van 20 juli 2007 heeft de voorzieningrechter van de Rechtbank Almelo
- (i)
bevolen dat [gerekwireerde 1] c.s. hun medewerking dienden te verlenen aan de (her)inschrijving van [rekwirante] als bestuurder van de Stichting en
- (ii)
afgewezen de vordering van [rekwirante] dat [gerekwireerde 1] c.s. hun functie als bestuurder van de Stichting dienden neer te leggen.11.
- xii.
Bij arrest van 25 maart 2008 heeft het Gerechtshof Arnhem (‘Hof’)
- (i)
in incidenteel appel voornoemd vonnis van de Rechtbank Almelo van 20 juli 2007 vernietigd,
- (ii)
opnieuw rechtdoende de vorderingen van [rekwirante] afgewezen en
- (iii)
het principaal appel van [rekwirante] verworpen.12.
Tegen dit arrest richt het voorliggende cassatieberoep van [rekwirante] zich.
Cassatiemiddel
Door in rechtsoverweging 5.11 te overwegen en beslissen dat gelet op de beslissing van de Rechtbank Almelo in haar beschikking van 24 november 2004 dat de bevoegdheden van [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder bestaan uit hetgeen daartoe bij wet alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald, [betrokkene 1] in de periode van 24 november 2004 tot 8 juni 2007 op grond van artikel 4 van de statuten bevoegd was achtereenvolgens [gerekwireerde 1], [gerekwireerde 2] en [gerekwireerde 3] als nieuwe bestuursleden van de Stichting te benoemen en hij tevens, op grond van artikel 8 van de statuten met inachtneming van de in artikel 5 van deze statuten voorgeschreven procedure(s), bevoegd was tezamen met [gerekwireerde 1] c.s. [rekwirante] op 28 november 2005 als bestuurder te ontslaan, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed op grond van elk der volgende, zo nodig mede in onderling verband en in onderlinge samenhang te beschouwen, redenen.
1.
Het Hof heeft miskend:13.
- (i)
dat [betrokkene 1] als op de voet van artikel 2:298 lid 2 BW benoemde voorlopig bestuurder van de Stichting niet de bevoegdheid had aangelegenheden (waaronder (mede) begrepen besluitvorming en uitvoering daarvan) aan zich te trekken die uitstel konden verdragen, althans dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder van de Stichting (krachtens de beschikking van de Rechtbank Almelo d.d. 24 november 2004) (in beginsel) de bevoegdheden had die de wet en de statuten van de Stichting aan de bestuurder(s) c.q. het bestuur van de Stichting toekenden, niet wegnam dat deze bevoegdheden moesten worden aangewend voor die aangelegenheden die geen uitstel konden verdragen; en/of
- (ii)
dat tot vorenbedoelde aangelegenheden die geen uitstel konden verdragen niet, althans niet zonder meer, behoorde de benoeming van drie nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) door de voorlopige bestuurder ([betrokkene 1]), althans niet (zonder meer) behoorde de benoeming door de voorlopige bestuurder ([betrokkene 1]) van drie nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) met benoemingstermijnen die niet overeenkwamen met de benoemingstermijn van de voorlopige bestuurder ([betrokkene 1]) (te weten tot aan het tijdstip dat de beschikking met betrekking tot het verzoek om ontslag van [rekwirante] als bestuurder van de Stichting onherroepelijk zou zijn geworden)14.; en/of
- (iii)
dat tot vorenbedoelde aangelegenheden die geen uitstel konden verdragen niet, althans niet zonder meer, behoorde het ontslag door de voorlopige bestuurder ([betrokkene 1]) tezamen met de door hem benoemde nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) van de bestuurder die was geschorst en ten aanzien van wie een (door het Openbaar Ministerie) op de voet van artikel 2:298 BW ingediend ontslagverzoek aanhangig was ([rekwirante]).
Indien het Hof het voorafgaande niet heeft miskend, is 's Hofs arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat alsdan zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien;15.
- —
dat en waarom de benoeming van drie nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) geen uitstel kon verdragen, althans waarom de benoemingstermijnen van de drie nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) niet overeen konden stemmen met de benoemingstermijn van de voorlopig benoemde bestuurder [betrokkene 1] (te weten tot aan het tijdstip dat de beschikking met betrekking tot het verzoek om ontslag van [rekwirante] als bestuurder van de Stichting onherroepelijk zou zijn geworden), en/of
- —
dat en waarom het ontslag van [rekwirante] als (geschorst) bestuurder van de Stichting geen uitstel kon verdragen.
Indien en voorzover het Hof van oordeel mocht zijn dat [betrokkene 1] de bevoegdheid had om drie nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) te benoemen (zonder de benoemingstermijnen te koppelen aan de benoemingstermijn van hemzelf) en/of samen met die drie nieuwe bestuurders [rekwirante] te ontslaan, omdat de Rechtbank Almelo in haar beschikking van 24 november 2004 had bepaald dat de bevoegdheden van [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder bestonden uit hetgeen daartoe bij wet alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald, heeft het Hof zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, waar een redelijke uitleg van de beschikking van Rechtbank Almelo van 24 november 2004 geen andere conclusie toelaat dan dat de krachtens wet en statuten aan [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder toegekende bevoegdheden waren beperkt tot, althans slechts konden worden aangewend voor, die aangelegenheden die geen uitstel konden verdragen zoals hierboven uiteengezet.
2.
Het Hof heeft het navolgende miskend.16. De rechter bij wie het verzoek tot het ontslag van een bestuurder (i.c. [rekwirante]) op de voet van artikel 2:298 lid 1 BW aanhangig is, kan ingevolge artikel 2:298 lid 2 BW hangende het onderzoek naar de vraag of de desbetreffende bestuurder moet worden ontslagen voorlopige voorzieningen in het bestuur treffen (i.e. de voorlopige benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder) en de desbetreffende bestuurder (wiens/wier ontslag op de voet van artikel 2:298 lid 1 BW is verzocht) schorsen. Het is in strijd met (de strekking en/of systematiek van) artikel 2:298 BW (en/of artikel 2:8 BW) indien de op de voet van artikel 2:298 BW bij wege van voorlopige voorziening benoemde bestuurder ([betrokkene 1]) vervolgens:
- —
definitieve voorzieningen in het bestuur zou kunnen treffen (i.c. de benoeming van drie nieuwe bestuurders, althans de benoeming van drie nieuwe bestuurders voor termijnen die niet overeenkomen met de benoemingstermijn van de voorlopig benoemde bestuurder17.) (waarmee immers de door de rechter getroffen voorlopige voorziening wordt doorkruist, althans kan worden doorkruist); en/of
- —
(tezamen met de door hem benoemde nieuwe bestuurders) de bestuurder wiens/wier ontslag op de voet van artikel 2:298 BW is verzocht, zou kunnen ontslaan (waarmee immers het (eind)oordeel over het ontslag van de desbetreffende bestuurder (uiteindelijk) niet aan de rechter die over dat ontslagverzoek ex artikel 2:298 BW moet oordelen, maar aan de door deze rechter voorlopig benoemde bestuurder (en de door deze bestuurder benoemde nieuwe bestuurders) zou (kunnen) zijn).
Vorenstaande zou onder bijzondere omstandigheden (wellicht) anders kunnen zijn,
- —
zoals nieuwe en/of andere omstandigheden die bij de rechter die over het ontslag van een bestuurder (i.c. [rekwirante]) op de voet van artikel 2:298 BW moet oordelen, ten tijde van het treffen van voorlopige voorzieningen in het bestuur (i.c. de voorlopige benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder) niet voorlagen en het noodzakelijk of wenselijk (kunnen) maken (verdere) voorzieningen in het bestuur te treffen; en/of
- —
zoals nieuwe en/of andere omstandigheden die bij de rechter die over het ontslag van een bestuurder (i.c. [rekwirante]) op de voet van artikel 2:298 BW moet oordelen, bij de beoordeling van het ontslagverzoek niet voorliggen en die het ontslag van vorenbedoelde bestuurder (i.c. [rekwirante]) noodzakelijk of wenselijk (kunnen) maken;
maar dergelijke bijzondere omstandigheden heeft het Hof niet vastgesteld.18. Als bijzondere omstandigheid kwalificeert niet dat het ontslag van [rekwirante] heeft plaatsgevonden op grond van de statuten, zoals het Hof in het slot van rechtsoverweging 5.12 overweegt, waar de statuten van de Stichting (in artikel 8 lid 2) immers niet meer bepalen dan dat een bestuurslid te allen tijde kan worden ontslagen door het bestuur met een gekwalificeerde meerderheid van ten minste twee/derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste twee/derde van de bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.19. De enkele omstandigheid dat het ontslag heeft plaatsgevonden op grond van de statuten, neemt de strijdigheid van dit ontslag met (de strekking en/of systematiek van) artikel 2:298 BW (en/of met artikel 2:8 BW) dan ook niet weg.
Indien het Hof het voorafgaande niet heeft miskend, is 's Hofs arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat alsdan zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien dat en waarom [betrokkene 1] drie nieuwe bestuurders kon benoemen, althans drie nieuwe bestuurders kon benoemen met benoemingstermijnen die niet overeen kwamen met de termijn waarvoor [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder was benoemd,20. en/of waarom [betrokkene 1] en [gerekwireerde 1] c.s. [rekwirante] konden ontslaan (zonder dat het Hof heeft vastgesteld dat van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld sprake was).
Indien en voorzover het Hof van oordeel mocht zijn dat [betrokkene 1] de bevoegdheid had om drie nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) te benoemen (zonder de benoemingstermijnen te koppelen aan de benoemingstermijn van hemzelf) en/of samen met die drie nieuwe bestuurders [rekwirante] te ontslaan, omdat de Rechtbank Almelo in haar beschikking van 24 november 2004 had bepaald dat de bevoegdheden van [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder bestonden uit hetgeen daartoe bij wet alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald, heeft het Hof zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, waar een redelijke uitleg van de beschikking van Rechtbank Almelo van 24 november 2004 geen andere conclusie toelaat dan dat [betrokkene 1] bij de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheden niet in strijd mocht komen met (de strekking en/of systematiek van) artikel 2:298 BW (en of met artikel 2:8 BW) zoals hierboven uiteengezet.
3.
Het Hof heeft de strekking van de voorlopige benoeming van [betrokkene 1] als bestuurder van de Stichting miskend.21. Die strekking hield in dat hangende de schorsing van [rekwirante] (en haar medebestuurders22.) tijdelijk (te weten tot aan het tijdstip dat de beschikking met betrekking tot het verzoek om ontslag van [rekwirante] onherroepelijk zou zijn geworden) in het bestuur van de Stichting zou worden voorzien. Deze strekking van de (door de Rechtbank Almelo bij beschikking van 24 november 2004 getroffen) voorlopige voorziening verzette zich ertegen:
- —
dat [betrokkene 1] deze voorlopige voorziening in het bestuur van de Stichting (door middel van de benoeming van [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder van de Stichting) om zou zetten in een definitieve voorziening in het bestuur van de Stichting door drie nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) te benoemen (van wie de benoemingstermijnen niet waren gekoppeld aan die van de voorlopige bestuurder [betrokkene 1]); en/of
- —
dat [betrokkene 1] — samen met de door hem benoemde nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) — zou beslissen over het ontslag van [rekwirante] als bestuurder van de Stichting (waar de vraag of [rekwirante] als (geschorst) bestuurder van de Stichting moest worden ontslagen nu juist onderwerp was van de gerechtelijke procedure waarin [betrokkene 1] tot voorlopig bestuurder was benoemd).
Dit zou onder bijzondere omstandigheden als bedoeld in de tweede alinea van middelonderdeel 2 anders kunnen zijn, maar dergelijke bijzondere omstandigheden heeft het Hof niet vastgesteld (in het bijzonder ook niet in het slot van rechtsoverweging 5.12 waarin het Hof overweegt dat het ontslag van [rekwirante] heeft plaatsgevonden op grond van de statuten; zie het slot van de tweede alinea van middelonderdeel 2 dat hier mutatis mutandis van toepassing is).
Indien het Hof het voorafgaande niet heeft miskend, is 's Hofs arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed op grond van de redenen uiteengezet in de derde alinea van middelonderdeel 2, die hier mutatis mutandis van toepassing zijn.
Indien en voorzover het Hof van oordeel mocht zijn dat [betrokkene 1] de bevoegdheid had om drie nieuwe bestuurders ([gerekwireerde 1] c.s.) te benoemen (zonder de benoemingstermijnen te koppelen aan de benoemingstermijn van hemzelf) en/of samen met die drie nieuwe bestuurders [rekwirante] te ontslaan, omdat de Rechtbank Almelo in haar beschikking van 24 november 2004 had bepaald dat de bevoegdheden van [betrokkene 1] als voorlopig bestuurder bestonden uit hetgeen daartoe bij wet alsmede krachtens de statuten van de Stichting is bepaald, heeft het Hof zijn arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, waar een redelijke uitleg van de beschikking van Rechtbank Almelo van 24 november 2004 geen andere conclusie toelaat dan dat [betrokkene 1] bij de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheden niet in strijd mocht komen met de strekking van de getroffen voorlopige voorziening zoals hierboven uiteengezet.
OP GROND VAN DIT MIDDEL:
vordert [rekwirante] dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [€ 85,44]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑05‑2008
Zie 's Hofs rechtsoverweging 5.2.
Zie 's Hofs rechtsoverwegingen 4.2 en 5.3 en rechtsoverweging 1 in het vonnis van de Rechtbank Almelo, d.d. 20 juli 2007, geïncorporeerd in 's Hofs arrest door middel van rechtsoverweging 4.1.
Zie 's Hofs rechtsoverweging 5.4 en rechtsoverweging 1 in het vonnis van de Rechtbank Almelo. d.d. 20 juli 2007, geïncorporeerd in 's Hofs arrest middels rechtsoverweging 4.1.
Zie 's Hofs rechtsoverwegingen 4.3, 4.4 en 4.5 en rechtsoverweging 1 in het vonnis van de Rechtbank Almelo, d.d. 20 juli 2007, geïncorporeerd in 's Hofs arrest door middel van rechtsoverweging 4.1.
Zie 's Hofs rechtsoverweging 5.5 en rechtsoverweging 1 in het vonnis van de Rechtbank Almelo, d.d. 20 juli 2007, geïncorporeerd in 's Hofs arrest door middel van rechtsoverweging 4.1.
Zie 's Hofs rechtsoverweging 4.8.
Zie 's Hofs rechtsoverwegingen 5.6 en 5.10 en rechtsoverweging 1 in het vonnis van de Rechtbank Almelo, d.d. 20 juli 2007, geïncorporeerd in 's Hofs arrest door middel van rechtsoverweging 4.1.
Zie 's Hofs rechtsoverweging 4.2.
Zie 's Hofs rechtsoverweging 5.7; rechtsoverweging 2 in het vonnis van de Rechtbank Almelo d.d. 20 juli 2007; de dagvaarding van [rekwirante] d.d. 28 juni 2007.
Zie 's Hofs rechtsoverweging 5.7; het vonnis van de Rechtbank Almelo d.d. 20 juli 2007 onder de kop ‘Het procesverloop’; pleitnota [rekwirante] d.d. 12 juli 2007, p. 2.
Zie 's Hofs rechtsoverweging 5.7, alsmede rechtsoverwegingen 6–8 en het dictum van het vonnis van de Rechtbank Almelo d.d. 20 juli 2007.
Zie 's Hofs rechtsoverwegingen 5.10–5.19, alsmede het dictum.
Zie ook onder meer de pleitnota van [rekwirante] d.d. 12 juli 2007, p. 4–6; de kort geding dagvaarding van [rekwirante] d.d. 28 juni 2007, nr. 16; het door [rekwirante] in eerste aanleg ingebrachte advies (productie 8, sub 27) van mr. drs. H. de Groot (zie ook de verwijzing naar dit advies in voornoemde pleitnota d.d. 12 juli 2007, p. 5).
Zie onder meer 's Hofs rechtsoverweging 5.3, waaruit blijkt dat [betrokkene 1] voorlopig tot bestuurder van de Stichting was benoemd tot aan het tijdstip dat de beschikking met betrekking tot het verzoek om ontslag van [rekwirante] als bestuurder van de Stichting onherroepelijk zou zijn geworden. Uit onder meer 's Hofs rechtsoverwegingen 4.2–4.5 valt af te leiden dat nadat het voorlopige bestuurderschap van [betrokkene 1] was geëindigd (na het arrest van de Hoge Raad d.d. 8 juni 2007) de benoeming van [gerekwireerde 1] c.s. niet is geëindigd.
Zie ook onder meer de pleitnota van [rekwirante] d.d. 12 juli 2007, p. 4–6; de kort geding dagvaarding van [rekwirante] d.d. 28 juni 2007, nrs. 16 en 17.
Zie ook onder meer de kort geding dagvaarding van [rekwirante] d.d. 28 juni 2007, nrs. 16 en 19: pleitnota [rekwirante] d.d. 12 juli 2007, p. 5–8; pleitnota [rekwirante] d.d. 31 januari 2008, p. 6, 12–13: het door [rekwirante] in eerste aanleg ingebrachte advies (productie 8, sub 27) van mr. drs. H. de Groot (zie ook de verwijzing naar dit advies in voornoemde pleitnota d.d. 12 juli 2007, p. 5).
Zie hierboven, voetnoot 14.
Zie ook onder meer de pleitnota van [rekwirante] d.d. 12 juli 2007, p. 5–6; de kort geding dagvaarding van [rekwirante] d.d. 28 juni 2007, nr. 17.
Zie onder meer het citaat van artikel 8 lid 2 van de statuten van de Stichting in 's Hofs rechtsoverweging 4.10.
Zie voetnoot 14.
Zie ook onder meer ook pleitnota [rekwirante] d.d. 31 januari 2008. p. 12–13; pleitnota [rekwirante] d.d. 12 juli 2007, p. 5–8; de kort geding dagvaarding van [rekwirante] d.d. 28 juni 2007, nrs. 16–17 en 19; het door [rekwirante] in eerste aanleg ingebrachte advies (productie 8, sub 27) van mr. drs. H. de Groot (zie ook de verwijzing naar dit advies in voornoemde pleitnota d.d. 12 juli 2007. p. 5).
Zie rechtsoverweging 1 in het vonnis van de Rechtbank Almelo, d.d. 20 juli 2007, geïncorporeerd in 's Hofs arrest middels rechtsoverweging 4.1.