NJ 2016/183
Prejudiciële beslissing op voet art. 392 Rv. Loonaanspraak bij ziekte; verval loonaanspraak bij weigering passende arbeid i.g.v. gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid; art. 7:629 lid 3, aanhef en onder c, BW; algeheel verval loonaanspraak?
HR 06-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1341, m.nt. B. Barentsen
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
6 juni 2014
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
14/00370
- Conclusie
A-G mr. J. Spier
- Noot
B. Barentsen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS154026:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:1341, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑06‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:301, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑04‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑03‑2014
- Wetingang
Art. 7:629, 7:658a BW; art. 392 Rv
Essentie
De prejudiciële vraag of art. 7:629 lid 3, aanhef en onder c, BW meebrengt dat in de daar geschetste situatie (te weten dat de werknemer, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in art. 7:658a lid 4 BW voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, niet verricht) de aanspraak op loon geheel komt te vervallen, moet aldus worden beantwoord dat in het in art. 7:629 lid 3, aanhef en onder c, BW bedoelde geval de aanspraak op het in art. 7:629 lid 1 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.