Hof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2013, nr. 200.127.599
ECLI:NL:GHARL:2013:CA3386
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
04-06-2013
- Zaaknummer
200.127.599
- LJN
CA3386
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:CA3386, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑06‑2013; (Voorlopige voorziening)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHARL:2013:8971
- Vindplaatsen
Opleidingen Legal 2014/131
Uitspraak 04‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Schorsende werking van hoger beroep tegen beschikking waarbij voorlopig getuigenwerking is gelast.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.127.599
(zaaknummer rechtbank Utrecht C/16/334594)
beschikking op het verzoek tot voorlopige voorziening van de eerste civiele kamer van 4 juni 2013
inzake
[appellant],
verblijvend te [Plaats],
verzoeker,
hierna: [eiser],
advocaat: mr. P. van Wijngaarden,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats],
verweerder,
hierna: [gedaagde],
advocaat: mr. R.A. Hebly,
en
de rechtspersoon ex artikel 2:2 van het Burgerlijk Wetboek
Aartsbisdom [Plaats],
gevestigd te [Plaats],
verweerder,
hierna: het Aartsbisdom,
advocaat: mr. J.H. van der Velden.
1. Het verloop van het geding
1.1
Bij op 23 mei 2013 ter griffie van het hof binnengekomen beroepschrift is [eiser] in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 april 2013 die de rechtbank Utrecht tussen [gedaagde] als verzoeker en het Aartsbisdom als verweerder heeft gegeven (waarbij het verzoek van [gedaagde] om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten is toegewezen). [eiser] verzoekt in hoger beroep de beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
1.2
Bij wijze van voorlopige voorziening heeft [eiser] bij dat beroepschrift voorts verzocht schorsende werking te verlenen, voor zover vereist, aan dit hoger beroep.
1.3
Bij, op 31 mei ter griffie van het hof binnengekomen, verweerschrift ten aanzien van de verzochte voorlopige voorziening heeft [gedaagde] primair verzocht [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van het verzoek om schorsende werking te verlenen aan het door hem ingestelde beroepschrift en subsidiair – indien [eiser] als belanghebbende wordt aangemerkt en het beroepschrift niet in strijd met het appelverbod is ingediend – alleen schorsende werking te verlenen ten aanzien van het verhoor van [eiser] zelf. [gedaagde] heeft voorts verzocht [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
1.4
Bij brief van 4 juni 2013 heeft het Aartsbisdom laten weten zich te refereren aan het oordeel van het hof om al dan niet schorsende werking te verlenen aan het door [eiser] ingestelde hoger beroep.
1.5
In verband met de spoedeisendheid van de zaak (het voorlopig getuigenverhoor is gelast op 5 juni 2013) heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hof heeft beschikking ten aanzien van de verzochte voorlopige voorziening bepaald op heden.
2. De motivering van de beslissing op de verzochte voorlopige voorziening
2.1
Aan de orde is de vraag of het door [eiser] ingestelde hoger beroep tegen de op verzoek van [gedaagde] gegeven beschikking waarbij een voorlopig getuigenverhoor is gelast, schorsende werking toekomt.
2.2
[eiser] merkt dienaangaande op dat hij, ondanks het feit dat de bestreden beschikking (vanwege het appelverbod) niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zekerheidshalve verzoekt om schorsende werking te verlenen aan dit hoger beroep. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat dat verzoek moet worden afgewezen omdat [eiser] geen belanghebbende is, het appelverbod van artikel 188 lid 2 Rv niet doorbroken kan worden, en het beroepschrift geen kans van slagen heeft. Het Aartsbisdom heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3
Ter toelichting op het verzoek tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij ten overstaan van de Klachtencommissie seksueel misbruik in de R.-K. Kerk bewijs wenst in te brengen over grensoverschrijdend contact tussen [eiser] en hem, voor welk handelen het Aartsbisdom, als voormalig werkgever van [eiser], mogelijk aansprakelijk is.
Vaststaat dat [eiser], ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe, niet door de rechtbank als belanghebbende in de onderhavige procedure is gehoord.
[eiser] stelt, onder meer onder verwijzing naar de beschikking van de Hoge Raad van 15 september 1995, LJN: ZC1809, dat het appelverbod van artikel 188 lid 2 Rv er niet aan in de weg staat dat hij – als niet gehoorde belanghebbende – alsnog de mogelijkheid krijgt de bestreden beschikking in hoger beroep te bestrijden teneinde hetgeen hij in zijn belang tegen de toewijzing van het verzoek meent te moeten aanvoeren alsnog naar voren te kunnen brengen.
2.4
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 360 lid 1 Rv is bepaald dat hoger beroep de werking schorst tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Een dergelijk verklaring is hier niet gegeven. Dat brengt met zich dat het onderhavige beroep schorsende werking heeft. Dat wordt niet anders doordat het ontbreken van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad mogelijkerwijs samenhangt met het appelverbod van artikel 188 lid 2 Rv. Een dergelijk appelverbod kan immers onder omstandigheden doorbroken worden. In casu beroept [eiser] zich gemotiveerd op gronden om het appelverbod te doorbreken. Alhoewel eerst in de hoofdzaak aan de orde zal komen of die gronden slagen, blijkt voorshands niet van misbruik van recht doordat [eiser] een beroep doet op doorbreking van het appelverbod.
Nu het door [eiser] ingestelde hoger beroep van rechtswege schorsende werking toekomt, komt het hof niet toe aan beoordeling van het verzoek tot schorsing en het daartegen door [gedaagde] gevoerde verweer.
2.5
Het hof ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
3. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep inzake de verzochte voorlopige voorziening:
verstaat dat het door [eiser] ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 3 april 2013 schorsende werking heeft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, H.L. Wattel en F.J.P. Lock, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2013.