Hof Arnhem-Leeuwarden, 03-07-2013, nr. 21-000578-07
ECLI:NL:GHARL:2013:4671
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
03-07-2013
- Zaaknummer
21-000578-07
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:4671, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑07‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1340, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt een autohandelaar tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk ter zake van een aantal fraudedelicten.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000578-07
Uitspraak d.d.: 3 juli 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 12 februari 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
[geboorteplaats]
[woonplaats].
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 juni 2012, 26 september 2012, 27 september 2012, 3 oktober 2012, 22 mei 2013 en 3 juli 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. R.F. Speijdel en mr. R. de Bree, naar voren is gebracht. Hun pleitnota’s zijn aan het proces-verbaal van de zitting van 22 mei 2013 gehecht.
Verzoek
De verdediging heeft verzocht om te reageren op een brief van de raadsman van 9 juli 2012 waarin hij een aantal opmerkingen maakt over het zittingsproces-verbaal van 13 juni 2012.
Het hof zal deze brief aan het zittingsproces-verbaal van 22 mei 2013 hechten. Het hof acht het niet noodzakelijk iets te herstellen of aan te vullen, of anderszins op de inhoud te reageren.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal aangevoerd dat het hoger beroep niet is gericht tegen de niet- ontvankelijk verklaring met betrekking tot feit 5.
Het hof zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep ten aanzien van feit 5, nu hij blijkens de mededeling van de advocaat-generaal met betrekking tot dit feit geen rechtens te respecteren belang meer heeft bij het door hem ingestelde beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan de orde in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair: hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 14 december 2001 te Deurningen en/of elders in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte op meerdere tijdstippen in voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen goederen/geldbedragen onder meer geldbedragen van in totaal (omgerekend) ongeveer 730.000 gulden, ontvangen van [getuige 1], terwijl verdachte telkens ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voormelde goederen/geldbedragen wist dat deze door drugshandel in elk geval door enig misdrijf waren verkregen;
Feit 1 subsidiair:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 14 december 2001 te Deurningen en/of elders in Nederland (telkens) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen goederen/geldbedragen te weten onder meer geldbedragen van in totaal (omgerekend) ongeveer 700.000 gulden, ontvangen van [getuige 1], terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) (telkens) wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze door drugshandel in elk geval door enig misdrijf was/waren verkregen;
Feit 2
[verdachte] Auto's B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 1999 tot en met 1 maart 2002 te Deurningen, althans in Nederland, een of meermalen facturen en/of kwitanties en overeenkomsten althans documenten te weten (onder meer):
A: Factuur 3004005 d.d. 26-02-2001 (FIOD Verbaal p.45, DOC 1/D.15/12)
B: Factuur 1000694 d.d. 01-07-2000 "Origineel [3]" (FIOD verbaal p.28, DOC 1/D.13/02)
C: Factuur 1000604 d.d. 09-05-2000 "Origineel [6]" (FIOD verbaal p. 30, DOC 1/D.14/03)
D: Factuur 1001027 d.d. 18-06-2001 "Origineel [1]" (FIOD verbaal p. 35, DOC 1/D.12/03)
E: Factuur 1000654 d.d. 08-06-2000 " Kopie 1 [1]" (FIOD verbaal p. 39, DOC 1/D16/07)
F: Kaskwitantie "379" d.d. 08-06-2000 (FIOD verbaal p. 43, DOC 1/D.16/22)
G: Factuur 1001203 d.d. 15-01-2002 "Origineel [7]" (FIOD verbaal p. 26, Bijlage bij 1/V.6.01)
H: Leasecontract d.d. 31 augustus 2000 tussen [betrokkene 1] en [verdachte] auto's (p. 005251 jo Fiod verbaal 1/AH/O1)
I: Huurovereenkomst gedateerd 21 maart 2000 (Dossier [betrokkene 2], p. 004054)
J: Huurovereenkomst gedateerd 1 juli 1999 (Dossier [betrokkene 2], p. 004055)
K: Huurovereenkomst d.d. 3 januari 2000 (Dossier [betrokkene 2], p. 004056)
L: Orderbevestiging d.d. 14-12-2001 (Dossier [betrokkene 3], p. 8078)
M: Leasecontract d.d. 22 januari 2001 tussen [betrokkene 4] en [verdachte] Auto's B.V. (p. 05261)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid
A: te vermelden dat een reparatie heeft plaatsgevonden
B: onjuiste bedragen te vermelden voor BTW, BPM en/of Inkoop en/of een valse handtekening te plaatsen
C: een onjuiste inkoop te vermelden en/of een valse handtekening te plaatsen
D: een transactie te vermelden die niet heeft plaats gevonden
E: een transactie te vermelden die niet heeft plaats gevonden
F: een kasontvangst te vermelden die niet als beschreven heeft plaatsgevonden.
G: een valse handtekening te plaatsen en/of onjuiste bedragen te vermelden.
H: te doen voorkomen dat de overeenkomst op of na 31 augustus 2000 ondertekend is, terwijl de handtekening van mevrouw [betrokkene 1] geplaatst is voorafgaand aan de overeenkomst.
I: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop
J: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop
K: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop
L: een transactie te vermelden die niet heeft plaatsgevonden
M: een leaseovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop, althans van een andere rechtsverhouding
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 3
De fiscale eenheid [verdachte] auto's B.V. en [verdachte] Tweewielers B.V. c.s. in of omstreeks de periode 1 januari 2000 tot en met 1 maart 2002 te Deurningen, in elk geval in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers werden boekingstukken buiten de boekhouding gelaten en/of werden boekingen bijgehouden in een schaduwboekhouding en/of werden valse facturen in de boekhouding opgenomen tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 4
De fiscale eenheid [verdachte] auto's B.V. en [verdachte] Tweewielers B.V. c.s. op één of meer tijdstippen in de periode van 29 april 1999 tot en met 24 april 2001 te Enschede en/of Deurningen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de maand(en) maart 1999 en/of juni 1999 en/of maart 2000 en/of juni 2000 en/of september 2000 en of maart 2001 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die fiscale eenheid [verdachte] auto's B.V. en [verdachte] Tweewielers B.V. c.s. (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst althans de belastingdienst te Enschede ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) kalendermaand(en)(telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die feiten/dat feit (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans
alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 6 primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 januari 2002 tot en met
1 maart 2002, te Deurningen en/of te Hengelo (O), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander althans alleen, in het faillissement van [betrokkene 5] die bij vonnis van de rechtbank te Almelo d.d. 16 januari 2002 in staat van faillissement is verklaard, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [betrokkene 5], enig(e) goed(eren), te weten
- -
een schilderij van Jan te Wierik en/of
- -
een schilderij van Henk Porters en/of
- -
een voertuig te weten een Renault Clio kenteken [kenteken]
aan de boedel van [betrokkene 5] heeft onttrokken;
Feit 6 subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 januari 2002 tot en met 1 maart 2002, te Deurningen en/of te Hengelo (O), in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander althans alleen, in het faillissement van [betrokkene 5] die bij vonnis van de rechtbank te Almelo d.d. 16 januari 2002 in staat van faillissement is verklaard,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [betrokkene 5], enig(e) goed(eren), te weten
- -
een schilderij van Jan te Wierik en/of
- -
een schilderij van Henk Porters en/of
- -
een voertuig te weten een Renault Clio kenteken [kenteken]
aan de boedel van [betrokkene 5] te onttrekken, een schilderij van Jan te Wierik in zijn woning heeft opgeslagen en/of een schilderij van Henk Porters in zijn woning heeft opgeslagen en/of een orderbevestiging gedateerd 14-12-2001 valselijk heeft opgemaakt en/of een voertuig te weten een Renault Clio kenteken [kenteken] op het terrein van een aan hem gelieerd bedrijf heeft opgeslagen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding voor wat betreft feit 3 nietig dient te worden verklaard omdat deze onvoldoende feitelijk is omschreven.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat de dagvaarding een voldoende duidelijke opgave inhoudt van het strafbare feit dat verdachte ten laste is gelegd in de zin van het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging de volgende gronden (zoals opgenomen in de pleitnota van raadsman mr Speijdel) aangevoerd.
De duur van de procedure en de oorzaken daarvan.
De gang van zaken rond de taps.
Overige tegenwerking door politie/OM en gemaakte fouten c.q. vooringenomenheid ten nadele van verdachte:
- het niet of uiterst laat verstrekken van het dossier
- het vermeend strafbare handelen van verdachte heeft niet tot een te lage belastingafdracht geleid maar zijn handelen heeft juist tot een hogere afdracht geleid
- vooringenomenheid opsporingsambtenaren
- uitspraken van recherche-chef in een krant
- onjuistheden in politieprocessen-verbaal.
Een onvoldoende eerlijke, zorgvuldige procedure van de kant van de behandelend rechters, veroorzaakt door
- (de schijn van) vooringenomenheid bij een aantal rechters/rechterlijke colleges
- het wel nemen van beslissingen in/over de zaak maar niet eens in het bezit zijn van het volledige dossier - het in hoger beroep onterecht de verdediging niet in de gelegenheid stellen te reageren c.q. stukken aan het dossier toe te voegen
- het in hoger beroep onterecht beknotten van de tijd nodig voor het voeren van pleidooi.
Overige punten:
- de zaken tegen alle medeverdachten zijn geseponeerd
- de vertragingen in de ontnemingszaak tegen verdachte en de meineedzaken tegen [getuige 1] en [getuige 3].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad A
Wat betreft de berechting van de zaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Voor wat betreft de behandeling in eerste aanleg kan op het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep geldt dat behoudens bijzondere omstandigheden in die procesfase het geding met een einduitspraak behoort te zijn afgerond binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
Het hof is van oordeel dat er in de onderhavige zaak – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – sprake is van bovengenoemde bijzondere omstandigheden. Onder meer gelet op het uitvoerige, tijdrovende politieonderzoek, het grote aantal gehoorde getuigen (op verzoek van de verdediging), waarbij internationale rechtshulp moest worden verleend, de gedane – en afgewezen – wrakingverzoeken in eerste aanleg en in hoger beroep en de opgetreden technische complicaties met betrekking tot het uitluisteren van de tapgesprekken door de verdediging, acht het hof een aanzienlijk langere duur van de behandeling redelijk, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Desondanks is het hof van oordeel dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg acht het hof de periode van 2 jaar en 4 maanden tussen de aanhouding van verdachte (de aanvang van de redelijke termijn) en de eerste zitting en de periode van bijna twee jaar tussen de eerste zitting en de tweede zitting - in welke periode 13 getuigen zijn gehoord - onnodig en onaanvaardbaar lang. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg met 15 maanden is overschreden.Ten aanzien van de procedure in hoger beroep is het hof van oordeel dat de gehele periode tussen de eerste zitting van 21 november 2007 en de vijfde zitting van 13 juni 2012, in aanmerking genomen de hierboven genoemde aspecten, onnodig en onaanvaardbaar lang heeft geduurd. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in hoger beroep met 12 maanden is overschreden.
Ten aanzien van de overige door de verdediging aangevoerde vertragingen is het hof van oordeel dat door het openbaar ministerie, de rechter-commissaris, de rechtbank en het hof een voldoende mate van voortvarendheid is betracht.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 juni 2008, LJN: BD2578, bepaald dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Bij arrest van 19 april 2011, LJN: BP5361, heeft de Hoge Raad nog overwogen dat het geen aanleiding ziet om deze vuistregel aan te passen. Gelet op deze uitspraken van de Hoge Raad acht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn strafvervolging. Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn indien het hof tot strafoplegging komt, compenseren door de straf te verlagen, die anders zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Ad B
De verdediging heeft - kort gezegd - betoogd dat tapgesprekken door het openbaar ministerie niet of te laat zijn verstrekt. Dit zou moeten leiden tot – zo begrijpt het hof – primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair tot bewijsuitsluiting van alle tapgesprekken. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om het onderzoek aan te houden opdat justitie alsnog poogt die gesprekken te achterhalen en aan de verdediging te verstrekken, althans de verdediging in staat te stellen die gesprekken te beluisteren. Ten slotte is door de verdediging nog aangevoerd dat er zeven, althans een aantal geheimhoudergesprekken niet zijn gewist.
Ook is door de verdediging nog voorwaardelijk verzocht om nader te worden geïnformeerd over de inspanningen die zijn verricht door het NFI, het NFI opdracht te geven om alle taps uitluisterbaar te maken en om het onderzoek aan te houden opdat de verdediging meer tijd krijgt om nog niet beluisterde tapgesprekken te beluisteren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Eerder heeft de verdediging een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op grond van deze omstandigheid. Bij tussenarrest van 14 april 2010 heeft het hof daarover het volgende overwogen:
(…) neemt het hof als vaststaand aan dat het openbaar ministerie onhandig, in ieder geval niet doortastend en niet steeds voortvarend heeft gehandeld. Weliswaar is een aanzienlijke vertraging opgetreden in de aanlevering van het materiaal dat door het openbaar ministerie aan de verdediging diende te worden verstrekt, maar het hof acht niet aannemelijk dat die vertraging het gevolg is van onwil of onwelwillendheid aan de zijde van het openbaar ministerie. De sanctie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is aan de orde indien er sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake.
Het hof heeft geen aanleiding om daarover thans anders te beslissen en verwijst naar die eerdere beslissing. Voorts is ook na 14 april 2010 in het geheel niet gebleken van onwil of onwelwillendheid aan de zijde van het openbaar ministerie. De ontstane vertragingen die na die datum zijn ontstaan, waren het gevolg van technische problemen bij het achterhalen en uitluisterbaar maken van de taps. Die technische problemen waren inherent aan het gebruik van inmiddels volledig in onbruik geraakte apparatuur, en daarvan valt het OM bezwaarlijk een verwijt te maken.
Het hof zal voor de bewijsvoering uitsluitend afgeluisterde gesprekken bezigen die de verdediging heeft kunnen controleren. In zoverre behoeft het beroep op bewijsuitsluiting geen verdere behandeling.
Alle vier de (voorwaardelijke) verzoeken om het onderzoek aan te houden wijst het hof af. Naar het oordeel van het hof heeft het openbaar ministerie voldoende inspanningen verricht om alle tapgesprekken boven water te krijgen. Voorts heeft de verdediging sinds 13 juni 2012 ruim de gelegenheid gehad om tapgesprekken af te luisteren. Het bestaan van eventueel ontlastende gesprekken is niet aannemelijk geworden. Bovendien is niet gesteld dat op grond van die ontlastende gesprekken de wel uitgewerkte, zich in het dossier bevindende tapgesprekken, niet meer voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt. Ook het voorwaardelijke verzoek om de deskundige ir. E.J. van Eijk van het NFI te horen wordt afgewezen, nu het hof dit, mede in het licht van het vorenoverwogene, niet noodzakelijk acht.
De verdediging heeft bij herhaling geschermd met gesprekken, die zouden zijn gevoerd met de curator in het faillissement van [betrokkene 5] en die ontlastende gegevens zouden bevatten, maar heeft nooit het bestaan van die gesprekken aannemelijk gemaakt, en hoegenaamd geen concrete indicaties gegeven van de inhoud van die gesprekken. De curator is in eerste aanleg gehoord door de rechter-commissaris, en de verdediging heeft niet gevraagd hem nader te horen.
Met betrekking tot de niet vernietigde geheimhoudergesprekken is het hof van oordeel dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Het hof is echter van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte door deze schending in zijn verdediging is geschaad of nadeel heeft ondervonden. Het betreft naar de stelling van de verdediging zeven gesprekken en geen van de gesprekken is immers gebruikt of zal worden gebruikt voor het bewijs en het is niet aannemelijk geworden dat die gesprekken op enigerlei wijze sturing hebben gegeven aan het opsporingsonderzoek, noch is gebleken van enige andere strafprocesrechtelijk relevante benadeling. Niet aannemelijk is geworden dat door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het hof zal derhalve het openbaar ministerie niet niet-ontvankelijk verklaren vanwege het geconstateerde vormverzuim. Evenmin zal met het verzuim rekening worden gehouden bij de strafmaat, gelet op de beperkte ernst en het ontbreken van enig nadeel voor de verdachte. Het hof zal derhalve volstaan met de constatering van het verzuim.
Ad C
Het hof is van oordeel dat, wat er ook zij van het door de verdediging aangevoerde, niet aannemelijk is geworden dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Al is er meermalen vertraging geweest met afgifte van de stukken, uiteindelijk heeft de verdediging wel alle dossiers gekregen.
Wellicht heeft verdachte de indruk gekregen, dat opsporingsfunctionarissen vooringenomen waren, maar het hof heeft niet kunnen vaststellen dat zulks het geval is geweest en dat daardoor verdachtes belangen geschaad zijn (het aspect van het fiscaal nadeel zal later besproken worden). Hetzelfde geldt voor de gewraakte uitlatingen van de recherchechef in een krant; hoewel zulke uitingen niet wenselijk zijn, is verdachte daardoor processueel niet geschaad. Van relevante onjuistheden in processen-verbaal is niet gebleken.Overigens heeft de verdediging voldoende gelegenheid gehad om van alles in te brengen tegen de beweerdelijke vooringenomenheden en onjuistheden.
Ad D
Met betrekking tot de gestelde (schijn van) vooringenomenheid bij de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken van het bestaan van die vooringenomenheid.
Bovendien zijn in eerste aanleg verschillende wrakingsverzoeken gedaan en door de wrakingskamer afgewezen. Voorts kunnen eventueel in eerste aanleg gemaakte fouten in appel aan de orde worden gesteld en worden rechtgezet, waarbij het hof opmerkt dat door de verdediging niet om terugwijzing naar de rechtbank is verzocht omdat de behandeling niet zou hebben plaatsgevonden door een onpartijdige instantie.
Ook in hoger beroep zijn wrakingsverzoeken gedaan en door de wrakingskamer afgewezen. Dat moet ertoe leiden, dat is komen vast te staan, dat het hof niet bevooroordeeld was. Met betrekking tot het beperken van de duur van het pleidooi overweegt het hof het volgende.
Op de terechtzitting van 26 september 2012 heeft de voorzitter (op grond van artikel 272, eerste lid, Sv) beslist dat de verdediging drie uur de tijd kreeg om te pleiten. Het hof acht die gegeven tijd voor pleidooi in de onderhavige zaak redelijk. Het houdt daarbij rekening met de volgende omstandigheden:
- -
op eerdere zittingen in hoger beroep heeft de verdediging al ampel (vele uren lang) het woord gevoerd over inhoudelijke en procedurele aangelegenheden;
- -
het stelsel van het voortbouwend appel gaat er van uit dat de procedure in hoger beroep beperkter van opzet is dan de procedure in eerste aanleg;
- -
de beperking van de spreektijd is ruim te voren aan de verdediging kenbaar gemaakt;
- -
in het dossier bevindt zich een zeer uitgebreide pleitnota die in eerste aanleg is voorgedragen en waarvan het hof kennis heeft genomen. Verweren die in die pleitnota zijn opgenomen kunnen in hoger beroep uitdrukkelijk worden herhaald, zonder dat is vereist de hele pleitnota nogmaals voor te dragen. Het hof heeft de verdediging daarop gewezen;
- -
in hoger beroep is de verdediging in de gelegenheid gesteld om vóór de terechtzitting van 22 mei 2013 haar pleitnota aan het hof toe te sturen. De verdediging heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt doordat beide raadslieden een groot gedeelte van hun pleitnota’s vooraf hebben toegestuurd aan het hof. Ter terechtzitting kon in belangrijke mate worden volstaan met een korte samenvatting van die delen van de pleitnota’s.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdediging redelijkerwijze alle ruimte heeft gehad om naar voren te brengen hetgeen zij meende ter verdediging van de belangen van verdachte naar voren te moeten brengen en dat verdachte aldus door de beperking van de spreektijd voor pleidooi niet in zijn belangen is geschaad. Daarbij wijst het hof er ook op dat een aantal door mr. Speijdel genoemde beperkingen waarover hij zich had willen uitlaten maar niet heeft kunnen uitlaten wegens de gestelde begrenzingen in tijd, wel degelijk door mr. De Bree naar voren zijn gebracht.
Wat betreft de overige onder D genoemde omstandigheden overweegt het hof het volgende. Het hof is van oordeel dat het over het gehele dossier beschikt en ziet geen redenen om terug te komen op eerdere beslissingen waarbij verzoeken van de verdediging om stukken toe te voegen aan het dossier zijn afgewezen. Het hof merkt daarbij ten overvloede nog op dat de door de verdediging genoemde stukken welke zouden ontbreken, zich wel degelijk in het dossier bevinden.
Ad E
De verdediging heeft aangevoerd dat de zaken tegen alle medeverdachten, -niet alleen personeelsleden zoals [getuige 2], maar ook de “criminelen” zoals [betrokkene 4] en [betrokkene 1]- zijn geseponeerd, hetgeen zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Met betrekking tot feit 6 is nogmaals de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit wegens schending van het gelijkheidsbeginsel omdat medeverdachte [betrokkene 3] niet is vervolgd.
Het hof overweegt hieromtrent dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van verdachte het voorwerp van strafvervolging zouden kunnen of dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte, zoals door de verdediging is bepleit. Bovendien is de rol van verdachte (als leidinggevende) een andere dan die van de overige betrokkenen en wordt verdachte van verschillende feiten (ook verschillend van strafrechtelijke aard) verdacht.
De verdediging heeft voorts ongemotiveerd aangevoerd dat verdachte nadeel heeft ondervonden van vertraging in de meineedzaak tegen twee medeverdachten. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte een rechtens relevant nadeel heeft ondervonden van die vertraging.
De verdediging heeft ten slotte aangevoerd dat verdachte nadeel heeft ondervonden door vertraging in de ontnemingszaak tegen verdachte. Het hof overweegt hieromtrent dat een verweer over schending van de redelijke termijn in de ontnemingsprocedure, in die procedure dient te worden gevoerd. Daarvoor is in de onderhavige zaak geen plaats.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat op grond van de aangevoerde gronden – ook in onderlinge samenhang bezien – niet aannemelijk is geworden dat door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof verwerpt derhalve het verweer. Zoals reeds overwogen zal het hof bij de eventuele strafoplegging wel rekening houden met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2A tot en met 2G ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot deze documenten is het hof van oordeel dat voor zover de betreffende facturen en kaskwitanties onjuistheden bevatten, er onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte deze op zichzelf onjuiste documenten opzettelijk valselijk heeft opgemaakt of laten opmaken.
Overweging met betrekking tot het bewijs en bespreking van verzoeken
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij nog in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
Door de verdediging is aangevoerd dat de belastende verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zouden zijn en derhalve niet voor een bewezenverklaring zouden mogen worden gebezigd. Het hof acht echter de oorspronkelijke verklaringen van hen beiden wel degelijk voldoende betrouwbaar, zij het dat daarvan met behoedzaamheid gebruik zal worden gemaakt.
Het hof stelt allereerst vast, dat in het bijzonder tussen de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen van [getuige 2] en van [getuige 1] op wezenlijke punten belangrijke overeenstemming bestaat, en dat [getuige 2] en in mindere mate [getuige 1] in de verhoren bij de rechter-commissaris in essentie daarbij zijn gebleven; [getuige 2] verklaarde op 28 juli 2005 expliciet, dat zijn eerder afgelegde verklaringen in hoofdlijnen juist waren. Die bevestiging is van bijzondere waarde, omdat [getuige 2] van zijn buurman te horen had gekregen, dat [verdachte] had verteld, dat hij niet blij was met [getuige 2]'s verklaringen, en dat hij ([getuige 2]) de volgende dag niet zou halen, als [verdachte] zijn adres aan bepaalde klanten zou doorgeven. Ook [getuige 1] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 25 januari 2006 op belangrijke punten van zijn belastende verklaringen gepersisteerd. Dat [getuige 1] later daarop in verregaande mate is teruggekomen, acht het hof niet van doorslaggevend belang; er dient rekening mee te worden gehouden, dat mensen soms om redenen van opportuniteit de waarheid geweld aandoen, en het hof beseft, dat verdachte over mogelijkheden beschikte om getuigen te beïnvloeden. Daarbij komt nog -ten overvloede- dat ter zitting door de advocaat-generaal de beslissingen van de rechtbank zijn overgelegd, waarbij [getuige 1] (en zijn (ex-)partner [getuige 3]) wegens meineed - overigens niet onherroepelijk - zijn veroordeeld naar aanleiding van het terugkomen op hun eerder onder ede afgelegde verklaringen.
Het hof acht het niet noodzakelijk, noch rechtens geboden [getuige 1] alsnog ter terechtzitting als getuige te horen. Beginselen van goede procesorde, noch jurisprudentie nopen daartoe, in het bijzonder niet, omdat de voor de bewezenverklaring (zie verder in dit arrest) te bezigen verklaringen van [getuige 1] voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het hof tekent in dit verband nog aan, dat is aangevoerd, dat betalingen voor de auto's van [getuige 1] zouden zijn gedaan door zijn (ex-)partner [getuige 3]. Dat vele al dan niet reële betalingen op naam van deze partner zijn gesteld, acht het hof echter niet doorslaggevend, nu [getuige 1] uitvoerig heeft verklaard, dat de aangeschafte voertuigen door hem (met zwart of van drugscriminaliteit afkomstig geld) betaald werden. Dat [getuige 1] partner voldoende vermogend was om zijn kostbare smaak voor automobielen te financieren, acht het hof op zichzelf niet onaannemelijk, maar niet relevant.
Van bijzonder belang in verband met de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van [getuige 2] is de door hem gerelateerde valsheid door gebruikmaking van blanco getekende documenten. Over het bestaan van dergelijke blanco documenten is verklaard door [getuige 2], en ook [getuige 4] bevestigt dit in zijn verklaring van 27 maart 2002. Het hof tekent aan, dat die verklaringen krachtige steun vinden in de bevindingen van de technische recherche (dossier pag. 005252), inhoudende, dat in het door mevrouw
[betrokkene 1] getekende “leasecontract” d.d. 31 augustus 2000 tekst geprint was over een handtekening heen, waaruit valt af te leiden, dat het stuk blanco was getekend. Het hof heeft nota genomen van de stelling in het pleidooi van mr. de Bree, die stelt, dat dit technische bewijs niet betrouwbaar is, maar nalaat daarvoor enig argument aan te voeren. Het hof is van oordeel, dat het onderzoeksresultaat volkomen logisch en overtuigend overkomt, en blijft bij zijn eerdere afwijzing van nog een contra-expertise (ter terechtzitting van 27 september 2012) nu het NFI ook over dit punt heeft gerapporteerd; overigens met de aantekening, dat het de verdediging natuurlijk vrijstond zelf een derde rapportage te laten opmaken, en het rapport aan te bieden ter voeging in het dossier, zoals de verdediging heeft gedaan met betrekking tot de vermogenspositie van [getuige 1] en [getuige 3] en zoals de verdediging heeft gedaan met betrekking tot de administratieve organisatie van de onderneming van verdachte.
Verdachte heeft zich beijverd om uit te leggen, dat slechts ten behoeve van urgente meldingen aan verzekeraars van levering van auto's die voorzien waren van “refinders” (een voorziening om gestolen auto's te traceren) wel eens een blanco contract werd ondertekend, maar het hof gaat daaraan voorbij; [getuige 2] verklaarde, dat documenten blanco getekend werden om zaken “recht te trekken”, en [getuige 1] verklaarde, dat hij wel twintig vellen blanco had getekend, die in een map werden bewaard. Dat er bij de zoeking een ordner “refinder” is aangetroffen, verandert daaraan niets. Ook aan de bewering, dat [betrokkene 1] op een en dezelfde dag, te weten 31 augustus.2000, een reeks van documenten blanco heeft ondertekend en dat vervolgens zo’n getekend document ter plekke is benut om de tekst er overheen te drukken, wordt voorbijgegaan; die lezing is hoogst onaannemelijk al was het alleen maar dat niet is duidelijk gemaakt door de verdediging waarom er een reeks van documenten moest worden ondertekend.
Ten slotte oordeelt het hof, dat de wonderlijke plekken waar delen van de administratie zijn aangetroffen, ook bevestiging vormen voor de stelselmatige valsheden die onder regie van verdachte in de administratie zijn aangebracht. [getuige 2] verklaart hierover, dat er twee verborgen bergplaatsen waren; in het magazijn achter plafondplaten, en boven de WC van verdachte (waarvoor een PVC-pijp moest worden verwijderd). Bij de tweede huiszoeking is, nadat hierover was verklaard, ook de tweede bergplaats - leeg overigens - aangetroffen.
In de bergplaats boven de WC werden datadragers bewaard inzake een aantal bijzondere klanten, waaronder [getuige 1] en [betrokkene 1]. Een dergelijke wijze van bewaren van documenten, waarbij men op de bril van de WC moet gaan staan, en een PVC-pijp verwijderen om erbij te komen, is zo ongebruikelijk, dat het hof ervan overtuigd is, dat hier belastende gegevens werden verborgen.
Ten aanzien van de feiten 2I, 2J en 2K
De verdediging heeft verzocht om toegang te krijgen tot alle Encase-bestanden.
Het hof gebruikt deze bestanden niet voor het bewijs. Het toegang krijgen tot deze bestanden acht het hof derhalve niet noodzakelijk. Het hof verwerpt het verzoek.
Ten aanzien van feit 3
Fiscale eenheid
Door de verdediging is aangevoerd, dat bewezenverklaring van leiding geven aan het fiscale misdrijf van feit 3 niet mogelijk is, omdat in de tenlastelegging sprake is van vergrijpen door een fiscale eenheid, terwijl de verplichting tot administreren slechts rust op lichamen en (rechts)personen.
Het hof verwerpt dat verweer.
Op zichzelf is juist (vanuit fiscaaltechnisch oogpunt gezien) dat de fiscale eenheid niet kan worden aangemerkt als administratieplichtig, maar het hof leest de tenlastelegging aldus, dat daarin strafrechtelijke verwijten worden gemaakt aan twee met name genoemde rechtspersonen, [verdachte] Auto's B.V. en [verdachte] Tweewielers B.V.
Die B.V.'s zijn uiteraard wel administratieplichtige lichamen. Dat de tenlastelegging daarbij vermeldt, dat die rechtspersonen een fiscale eenheid vormen, kan mogelijk enige verwarring wekken, maar de verdediging is er niet door op het verkeerde been gezet.
Het hof is van oordeel, dat de tenlastelegging, die inhoudt
1.
dat boekingsstukken buiten de boekhouding werden gelaten,
2.
boekingen werden bijgehouden in een schaduwboekhouding, en
3.
valse facturen in de boekhouding werden opgenomen,
bepaald voldoende feitelijk is; verdere feitelijke invulling is overbodig. Ter zitting is gebleken, dat verdachte zich zeer wel wist te verweren tegen deze onderdelen van de beschuldiging.
Aan de stelling, dat uit de verklaring van de deskundige Schaap blijkt, dat "de correcte facturen waren verwerkt in het boekhoudprogramma Exact" gaat het hof voorbij; diens onderzoek kon slechts vaststellen, òf bepaalde facturen op boekhoudkundig juiste wijze zijn ingeboekt, maar of die facturen werkelijkheidswaarde hadden en een juiste weergave vormden van de onderliggende rechtshandelingen, kon Schaap niet vaststellen. Het hof komt tot het oordeel, dat het daaraan ernstig schortte.
Ten aanzien van feit 4
De verdediging heeft (voorwaardelijk) verzocht om de twee belastingambtenaren als getuige te horen.
Het hof is van oordeel dat de door de belastingambtenaren opgestelde en zich in het dossier bevindende stukken voldoende duidelijk zijn. Het hof acht het derhalve niet noodzakelijk om hen als getuigen te horen. Het hof wijst het verzoek af.
Strekkingsvereiste
De verdediging heeft betoogd dat het bestanddeel ‘terwijl die feiten ertoe strekken dat te weinig belasting werd geheven’ niet bewezen kan worden verklaard. De verdediging heeft hiertoe in het bijzonder aangevoerd dat er over de gehele looptijd geen nadeel is ontstaan. Nu in het kader van het strekkingsvereiste verschillende met elkaar samenhangende belastingaangiftes in ogenschouw moeten worden genomen, kan niet worden gezegd dat het in strijd met de werkelijkheid kwalificeren van een koopovereenkomst als huurkoop of lease ertoe strekt dat te weinig omzetbelasting wordt geheven, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof zal – anders dan de verdediging – per ten laste gelegde belastingaangifte bekijken of is voldaan aan het strekkingsvereiste. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat op elk van de ten laste gelegde aangiften een te laag bedrag aan omzetbelasting staat vermeld. Het vermelden van te weinig omzetbelasting op een belastingaangifte strekt ertoe dat er te weinig belasting wordt geheven. De omstandigheid dat achteraf is gebleken dat de belastingdienst in de gehele ten laste gelegde periode (uiteindelijk) geen nadeel heeft ondervonden, maakt dat niet anders. Elke afzonderlijke aangifte dient immers op zichzelf juist te zijn.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1 primair: hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 14 december 2001 te Deurningen en/of elders in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte op meerdere tijdstippen in voormelde periode telkens heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen goederen/geldbedragen onder meer geldbedragen van in totaal (omgerekend) ongeveer 700.000 gulden, ontvangen van [getuige 1], terwijl verdachte telkens ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voormelde goederen/geldbedragen wist dat deze door drugshandel in elk geval door enig misdrijf waren verkregen;
Feit 2:
[verdachte] Auto's B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 1999 tot en met 1 maart 2002 te Deurningen, althans in Nederland, een of meermalen facturen en/of kwitanties en overeenkomsten althans documenten te weten (onder meer):
A: Factuur 3004005 d.d. 26-02-2001 (FIOD Verbaal p.45, DOC 1/D.15/12)
B: Factuur 1000694 d.d. 01-07-2000 "Origineel [3]" (FIOD verbaal p.28, DOC 1/D.13/02)
C: Factuur 1000604 d.d. 09-05-2000 "Origineel [6]" (FIOD verbaal p. 30, DOC 1/D.14/03)
D: Factuur 1001027 d.d. 18-06-2001 "Origineel [1]" (FIOD verbaal p. 35, DOC 1/D.12/03)
E: Factuur 1000654 d.d. 08-06-2000 " Kopie 1 [1]" (FIOD verbaal p. 39, DOC 1/D16/07)
F: Kaskwitantie "379" d.d. 08-06-2000 (FIOD verbaal p. 43, DOC 1/D.16/22)
G: Factuur 1001203 d.d. 15-01-2002 "Origineel [7]" (FIOD verbaal p. 26, Bijlage bij 1/V.6.01)
H: Leasecontract d.d. 31 augustus 2000 tussen [betrokkene 1] en [verdachte] auto's (p. 005251 jo Fiod verbaal 1/AH/O1)
I: Huurovereenkomst gedateerd 21 maart 2000 (Dossier [betrokkene 2], p. 004054)
J: Huurovereenkomst gedateerd 1 juli 1999 (Dossier [betrokkene 2], p. 004055)
K: Huurovereenkomst d.d. 3 januari 2000 (Dossier [betrokkene 2], p. 004056)
L: Orderbevestiging d.d. 14-12-2001 (Dossier [betrokkene 3], p. 8078)
M: Leasecontract d.d. 22 januari 2001 tussen [betrokkene 4] en [verdachte] Auto's B.V. (p. 05261)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid
A: te vermelden dat een reparatie heeft plaatsgevonden
B: onjuiste bedragen te vermelden voor BTW, BPM en/of Inkoop en/of een valse handtekening te plaatsen
C: een onjuiste inkoop te vermelden en/of een valse handtekening te plaatsen
D: een transactie te vermelden die niet heeft plaats gevonden
E: een transactie te vermelden die niet heeft plaats gevonden
F: een kasontvangst te vermelden die niet als beschreven heeft plaatsgevonden.
G: een valse handtekening te plaatsen en/of onjuiste bedragen te vermelden.
H: te doen voorkomen dat de overeenkomst op of na 31 augustus 2000 ondertekend is, terwijl de handtekening van mevrouw [betrokkene 1] geplaatst is voorafgaand aan de overeenkomst.
I: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop
J: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop
K: een huurovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop
L: een transactie te vermelden die niet heeft plaatsgevonden
M: een leaseovereenkomst te suggereren terwijl er feitelijk sprake was van koop/verkoop, althans van een andere rechtsverhouding
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 3:
De fiscale eenheid [verdachte] auto's B.V. en [verdachte] Tweewielers B.V. c.s. in of omstreeks de periode 1 januari 2000 tot en met 1 maart 2002 te Deurningen, in elk geval in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers werden boekingstukken buiten de boekhouding gelaten en/of werden boekingen bijgehouden in een schaduwboekhouding en/of werden valse facturen in de boekhouding opgenomen tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 4:
De fiscale eenheid [verdachte] auto's B.V. en [verdachte] Tweewielers B.V. c.s. op één of meer tijdstippen in de periode van 29 april 1999 tot en met 24 april 2001 te Enschede en/of Deurningen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de maand(en) maart 1999 en/of juni 1999 en/of maart 2000 en/of juni 2000 en/of september 2000 en/of maart 2001 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft die fiscale eenheid [verdachte] auto's B.V. en [verdachte] Tweewielers B.V. cs (telkens) opzettelijk op het /de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst althans de belastingdienst te Enschede ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) kalendermaand(en) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit/die feiten (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans
alleen (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met anderen althans een ander, althans alleen (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 6 primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 januari 2002 tot en met
1 maart 2002, te Deurringen en/of te Hengelo (O), in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans een ander althans alleen, in het faillissement van [betrokkene 5] die bij vonnis van de rechtbank te Almelo d.d. 16 januari 2002 in staat van faillissement is verklaard, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die [betrokkene 5], enig(e) goed(eren), te weten
- -
een schilderij van Jan te Wierik en/of
- -
een schilderij van Henk Porters en/of
- -
een voertuig te weten een Renault Clio kenteken [kenteken]
aan de boedel van [betrokkene 5] heeft onttrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van opzetheling een gewoonte maken.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van ingevolge de belastingwet verplicht zijnde een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
het onder 6 primair bewezen verklaarde levert op:
bedrieglijke bankbreuk.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 240 uur.
De rechtbank Almelo heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoonteheling, feitelijke leiding geven aan valsheid in geschrift en het doen van onjuiste belastingaangiften alsmede het niet voeren van een administratie overeenkomstig de Belastingwet en tenslotte aan faillissementsfraude.
Verdachte verkocht auto’s aan een persoon die hem betaalde met grote contante geldbedragen, terwijl verdachte wist dat dat geld afkomstig was van de handel in drugs. Met betrekking tot die transacties stelde verdachte valse contracten op om zijn en zijn mededaders strafbare gedrag te verhullen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte aan een drugscrimineel de gelegenheid verschaft om buiten het zicht van de autoriteiten met crimineel geld auto’s ter waarde van honderdduizenden guldens te kopen. Verdachte is door zijn handelen medeverantwoordelijk voor het in stand blijven van deze zware (drugs)criminaliteit. Het hof rekent het verdachte ook zwaar aan dat hij als leidinggevende van een bedrijf zijn medewerkers heeft betrokken bij het plegen van deze strafbare feiten.
Daarnaast heeft verdachte doelbewust goederen uit een failliete boedel onttrokken, waardoor schuldeisers konden worden benadeeld.
Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het plegen van deze strafbare feiten.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de oplegging van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minstens 30 maanden hebben opgelegd. Als gevolg van deze overschrijding zal het hof een aanmerkelijke korting toepassen van zes maanden. Het hof heeft voorts nog in aanmerking genomen de gezondheidstoestand van verdachte, welke het hof ertoe brengt ook nog eens zes maanden in mindering te brengen, zodat de op te leggen straf uiteindelijk 18 maanden bedraagt. Het hof legt een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op om verdachte, die nog steeds actief is in de autobranche, er van te weerhouden in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen.
Het hof ziet geen redenen om de straf nog verder te verminderen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 225, 341 en 417 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep ten aanzien van feit 5.
Verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 6 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot, voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr J.M.J. Denie, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 3 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.