HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3194.
HR, 02-06-2015, nr. 14/02571
ECLI:NL:HR:2015:1454
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-06-2015
- Zaaknummer
14/02571
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1454, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:800, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:800, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1454, Gevolgd
- Wetingang
art. 416 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0253
NbSr 2015/148
Uitspraak 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring van verdachte in h.b. Grievenformulier. Art. 416.2 Sv. Gelet op de aan de HR toegezonden stukken is ’s Hof oordeel dat verdachte ex art. 416.2 Sv n-o wordt verklaard in het h.b. niet begrijpelijk.
Partij(en)
2 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/02571
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 mei 2014, nummer 22/005895-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.P. Zwaanswijk, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het Hof van de verdachte in zijn hoger beroep.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2014 houdt het volgende in:
"De verdachte, gedagvaard als:
naam: [verdachte],
voornamen: [voornaam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. C.P. Zwaanswijk, advocaat te 's-Gravenhage. De raadsman verklaart niet gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vordert, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch heden ter terechtzitting is verschenen, dat de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.
Aantekening mondeling arrest
(...)
Ontvankelijkheid van het hoger beroep.
De verdachte heeft niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.3.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "akte instellen hoger beroep", inhoudende dat op 21 december 2012 door mr. C.P. Zwaanswijk namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Den Haag van 20 december 2012. Aan deze akte is gehecht een "Grievenformulier Hoger Beroep" dat blijkens een daarop geplaatst stempel op 21 december 2012 bij de centrale balie van het Paleis van Justitie te 's-Gravenhage is ingekomen. Dit grievenformulier staat op naam van de verdachte en op het formulier is aangekruist dat de verdachte om de volgende redenen in hoger beroep komt: "Ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest" en voorts, "Ik ben onschuldig."
2.4.
Gelet op het voorgaande is het oordeel van het Hof dat de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2015.
Conclusie 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring van verdachte in h.b. Grievenformulier. Art. 416.2 Sv. Gelet op de aan de HR toegezonden stukken is ’s Hof oordeel dat verdachte ex art. 416.2 Sv n-o wordt verklaard in het h.b. niet begrijpelijk.
Nr. 14/02571 Zitting: 31 maart 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 7 mei 2014 door het Gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Mr. C.P. Zwaanswijk, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft namens verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep vanwege het niet indienen van een schriftuur houdende grieven als bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv, nu op 21 december 2012 wel een grievenformulier is ingediend.
De ‘aantekening mondeling arrest’ houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
5. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich – gehecht aan de akte instellen hoger beroep – een ‘Grievenformulier Hoger beroep’ van 21 december 2012. Dit formulier houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
Naam verdachte [verdachte].
(…)
Parketnummer 09-056693-12
(…)
Om één of meer van de volgende redenen kom ik in hoger beroep
(…)
[x] Ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest
(…)
[x] Ik ben onschuldig
(…)”
6. Het oordeel van het hof dat geen schriftuur met grieven tegen het vonnis is ingediend, is dan ook niet begrijpelijk, zodat het middel terecht is voorgesteld.
7. Daarbij ga ik ervan uit, nu het hof daarover met geen woord rept, dat het hof niet heeft geoordeeld dat er geen schriftuur houdende middelen is ingediend, nu deze – gelet op de daarop geplaatste handtekening – kennelijk is ingediend door mr. C.P. Zwaanswijk, zonder dat blijkt dat hij daartoe bepaaldelijk was gevolmachtigd (hetgeen op grond van art. 452, eerste lid, in verbinding met art. 450, eerste lid aanhef en onder a, Sv wel is vereist). Maar ook indien het hof wel van deze redenering is uitgegaan slaagt het middel, nu het formulier wordt gebezigd en ter ondertekening wordt aangeboden door een justitiële autoriteit, zodat de ondertekenaar – ook wanneer deze een advocaat is – erop mag vertrouwen dat het geen later fataal blijkende fouten of leemten bevat en dat door ondertekening en inlevering ook het in art. 410, vierde lid, Sv beoogde doel wordt bereikt.1.
8. Ook ga ik er vanuit dat het hof niet heeft geoordeeld dat er geen schriftuur houdende grieven is ingediend, omdat er, los van de enkele mededeling dat de reden voor het instellen van het hoger beroep is gelegen in het feit dat de verdachte niet bij de behandeling van zijn zaak aanwezig was en verklaart onschuldig te zijn, dit niet nader is toegelicht. Ook hier geldt weer dat als het hof daar wel van is uitgegaan, het middel nog steeds terecht is voorgesteld, nu aan de formulering van de grieven geen hoge eisen worden gesteld.2.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑03‑2015
HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1702, NJ 2007/626, m.nt. P.A.M. Mevis en HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7088.