Deze notitie bevat het gemotiveerde standpunt van het openbaar ministerie dat het beklag niet gegrond is. Enig stuk waaruit blijkt dat, wanneer en op welke grond beslag is gelegd is niet als bijlage aan de notitie gehecht.
HR, 24-01-2017, nr. 15/05863
ECLI:NL:HR:2017:72
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-01-2017
- Zaaknummer
15/05863
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:72, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑01‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1421, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1421, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:72, Gevolgd
- Wetingang
art. 552a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0079
NbSr 2017/59
Uitspraak 24‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a Sv. OM-cassatie. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:BV3004. De Rb heeft terecht overwogen dat zij de grondslag van het beslag dient te beoordelen. Ook hetgeen de raadsman van klaagster bij de behandeling van het klaagschrift heeft aangevoerd, noopte tot een nader onderzoek daaromtrent. Het oordeel van de Rb dat het beklag gegrond moet worden verklaard berust slechts erop dat de onderliggende beslagstukken a.g.v. een omissie van de OvJ zich niet in het raadkamerdossier bevinden. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rb heeft nagelaten te motiveren waarom aan het verzoek van de OvJ de behandeling van de zaak aan te houden teneinde het dossier te completeren geen gevolg kon worden gegeven. V.zv. het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
24 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05863 B
AGE/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 september 2015, nummer RK 15/1139, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag en klaagt onder meer dat de Rechtbank bij de beoordeling daarvan de toepasselijke maatstaf heeft miskend.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 50.000,-, gegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"3. De beoordeling
3.1
Het standpunt van de klaagster
(...)
In raadkamer heeft de raadsman aangevoerd dat uit het procesdossier niet volgt wat de aard van het gelegde beslag is, onder wie dit beslag is gelegd en met welke reden. Aan het procesdossier zijn immers geen stukken rondom het beslag toegevoegd. De raadsman heeft er op gewezen dat het beslag bijna een jaar geleden is gelegd, om welke reden het bevreemdend is dat er nog steeds geen onderliggende stukken omtrent het beslag zijn verstrekt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de door hem overgelegde schriftelijke notitie d.d. 21 september 2015 van BOOM voldoende antwoord geeft op de vragen rondom het beslag. De officier van justitie heeft, indien de rechtbank van mening is dat het procesdossier onvolledig is, verzocht om aanhouding van de onderhavige zaak teneinde het dossier te completeren.
3.3
De beoordeling door de rechtbank
(...)
3.3.3.2 De toetsing
De rechtbank stelt vast dat er zijdens het Openbaar Ministerie geen stukken zijn verstrekt rondom de aard en grondslag van het beslag, zoals dat is gelegd op de borgsom als voorwaarde voor een schorsing van de voorlopige hechtenis van [betrokkene]. Door de officier van justitie is in raadkamer niet betwist dat er beslag op de gelden is gelegd, noch dat de gelden aan de klaagster toebehoren.
De officier van justitie heeft nagelaten om het procesdossier te fourneren ondanks daartoe voldoende gelegenheid te hebben gekregen. Om deze reden kan de rechtbank de grondslag van het beslag niet toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank komt deze omissie voor rekening van het Openbaar Ministerie."
2.3.
Het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv draagt een summier karakter. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Het onderzoek in raadkamer kan zich wel uitstrekken tot vragen met betrekking tot de rechtmatigheid van het beslag zelf, waarmee wordt gedoeld op de formaliteiten waaraan een inbeslagneming moet voldoen. (Vgl. HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV3004, NJ 2013/505.)
2.4.
De Rechtbank heeft terecht overwogen dat zij de grondslag van het beslag dient te beoordelen. Ook hetgeen de raadsman van de klaagster bij de behandeling van het klaagschrift heeft aangevoerd, noopte tot een nader onderzoek daaromtrent. Het oordeel van de Rechtbank dat het beklag gegrond moet worden verklaard berust slechts erop dat de onderliggende beslagstukken als gevolg van een omissie van de Officier van Justitie zich niet in het raadkamerdossier bevinden. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft nagelaten te motiveren waarom aan het verzoek van de Officier van Justitie de behandeling van de zaak aan te houden teneinde het dossier te completeren geen gevolg kon worden gegeven. Voor zover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2017.
Conclusie 29‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a Sv. OM-cassatie. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:BV3004. De Rb heeft terecht overwogen dat zij de grondslag van het beslag dient te beoordelen. Ook hetgeen de raadsman van klaagster bij de behandeling van het klaagschrift heeft aangevoerd, noopte tot een nader onderzoek daaromtrent. Het oordeel van de Rb dat het beklag gegrond moet worden verklaard berust slechts erop dat de onderliggende beslagstukken a.g.v. een omissie van de OvJ zich niet in het raadkamerdossier bevinden. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Rb heeft nagelaten te motiveren waarom aan het verzoek van de OvJ de behandeling van de zaak aan te houden teneinde het dossier te completeren geen gevolg kon worden gegeven. V.zv. het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 15/05863 B Zitting: 29 november 2016 | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [klaagster] |
Bij beschikking van 22 september 2015 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht het beklag, strekkende tot teruggave van een bedrag van € 50.000 gegrond verklaard en de teruggave gelast van dat bedrag aan klaagster.
De advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol heeft in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Limburg één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel houdt in dat de rechtbank, door te oordelen dat het beklag gegrond moet worden verklaard omdat de officier van justitie heeft nagelaten het procesdossier te fourneren en de rechtbank om die reden de grondslag van het beslag niet kan toetsen, het toepasselijke toetsingskader heeft miskend, althans haar beslissing tot gegrondverklaring van het beslag ontoereikend heeft gemotiveerd.
De bestreden beschikking houdt in - voor zover van belang - :
“3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de door hem overgelegde schriftelijke notitie d.d. 21 september 2015 van BOOM voldoende antwoord geeft op de vragen rondom het beslag. De officier van justitie heeft, indien de rechtbank van mening is dat het procesdossier onvolledig is, verzocht om aanhouding van de onderhavige zaak teneinde het dossier te completeren.
(…)
3.3.3.2 De toetsing
De rechtbank stelt vast dat er zijdens het Openbaar Ministerie geen stukken zijn verstrekt rondom de aard en grondslag van het beslag, zoals dat is gelegd op de borgsom als voorwaarde voor een schorsing van de voorlopige hechtenis van [betrokkene]. Door de officier van justitie is in raadkamer niet betwist dat er beslag op de gelden is gelegd, noch dat de gelden aan de klaagster toebehoren.
De officier van justitie heeft nagelaten om het procesdossier te fourneren ondanks daartoe voldoende gelegenheid te hebben gekregen. Om deze reden kan de rechtbank de grondslag van het beslag niet toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank komt deze omissie voor rekening van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank zal het beklag dan ook gegrond verklaren en een daarmee overeenkomende last geven.”
5. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt in - voor zover van belang - :
“De officier van justitie brengt naar voren -zakelijk weergegeven-:
Vlak vóór deze zitting heb ik een notitie van BOOM ontvangen. De raadsman heeft tevens een exemplaar van deze notitie ontvangen.
De officier van justitie legt een afschrift van de notitie van BOOM over aan de rechter, zoals gehecht aan dit proces-verbaal.
De rechter deelt mede niet over informatie te beschikken over de wijze waarop beslag is gelegd of over welk type beslag is gelegd. De rechter informeert waarom deze stukken niet aan het procesdossier zijn toegevoegd.
De officier van Justitie brengt naar voren - zakelijk weergegeven-:
Helaas kan ik u deze stukken niet per e-mailbericht doen toekomen. De officier van Justitie, die de notitie van BOOM heeft opgesteld, heeft aangegeven dat het toetsingskader in onderhavige procedure marginaal is en dat er volstaan kan worden met de notitie. Als de rechtbank echter niet kan volstaan met onderhavige notitie, dan is er kennelijk sprake van een breder toetsingskader.
De rechter deelt mede dat louter de notitie van BOOM niet volstaat om het onderhavige klaagschrift volwaardig te toetsen, nu BOOM een procespartij is. De rechter deelt mede dat het procesdossier tevens de stukken omtrent het beslag dient te behelzen.
De officier van Justitie brengt naar voren - zakelijk weergegeven-:
In dat geval verzoek ik om aanhouding teneinde het procesdossier aan te vullen.”
6. Blijkens de door de officier van justitie overgelegde notitie1.is het onderhavige beslag gelegd op de voet van art. 94a Sv. Ook klaagster gaat daarvan blijkens het klaagschrift uit. Zoals in de toelichting op het middel onder verwijzing naar HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:416 wordt gesteld heeft de rechtbank echter niet de toepasselijke maatstaf2.toegepast. De vraag is echter of hiermee niet aan het wezen van de onderhavige beschikking voorbij wordt gegaan.
7. Uit de onderhavige beschikking gelezen tegen de achtergrond van hetgeen de officier van justitie en de rechter bij de behandeling in raadkamer over de volledigheid van het dossier hebben opgemerkt spreekt ergernis van de rechter over het niet tijdig en volledig verschaffen van stukken waaruit blijkt op welke voet het beslag is gelegd. De vraag is dus of de rechtbank het beklag gegrond kan verklaren omdat de officier van justitie niet heeft gedaan wat hij heeft moeten en kunnen doen en daardoor de rechtbank nodeloos extra werk bezorgt en de klager langer dan nodig op een beslissing laat wachten.
8. In BVerfG 2 BvR 661/16 (2. Kammer des Zweiten Senats) - Beschluss vom 14. Juli 2016 was de vraag aan de orde of er geen grondwettige bezwaren bestonden tegen de veroordeling van een rechter wegens Rechtsbeugung (339 StGB) omdat hij ondanks andersluidende beslissingen van het Oberlandesgericht in hoger beroep bleef vrijspreken van rijden door rood licht, overschrijding van de maximumsnelheid of rijden met te zwaar belaste voertuigen wanneer een Messprotokoll of een Eichschein bij de stukken ontbrak. Aan die vrijspraken legde de rechter - naast overbelasting - onder meer ten grondslag:
“das Oberlandesgericht habe bei seinen früheren Entscheidungen die Funktion der gerichtlichen Aufklärungspflicht verkannt und die Rollen von Ermittlungsbehörden und Gericht vertauscht. Die Mängel der behördlichen Aktenführung seien nicht vom Gericht zu beheben; dieses habe vielmehr den Betroffenen prozessuale „Waffengleichheit“ mit den Bußgeldbehörden zu gewähren.”
Met zijn vrijspraken beoogde de rechter “die Bußgeldbehörde zu disziplinieren”.
9. In de veroordeling van de rechter wegens Rechtsbeugung zag het Bundesverfassungsgericht geen grondwettige bezwaren, in het bijzonder geen inbreuk op de rechterlijke onafhankelijkheid. De rechter had dus niet de goede weg gekozen om het openbaar ministerie in het gareel te krijgen c.q. te houden. In dit verband is ook niet zonder betekenis dat op de Duitse strafrechter een “Aufklärungspflicht” rust (§ 244 Abs. 2 StPO3.), ook in geval de Staatsanwaltschaft in zijn taak is tekortgeschoten.4.
10. Overigens heeft het Bundesverfassungsgericht wel oog voor de invloed van werkbelasting op de onafhankelijkheid van de rechter:
b) (…) Die Verwirklichung dieser Zielsetzung [die Sicherung und Wahrung der Verantwortlichkeit des Richters und die Achtung von Recht und Gesetz auch durch den Richter selbst ; WHV] setzt jedoch voraus, dass dem zur Entscheidung berufenen Richter ausreichend Zeit zu einer allein an Recht und Gesetz orientierten Bearbeitung des Falles zur Verfügung steht. Nur wenn dies gewährleistet ist, kann der Richter seiner persönlichen Verantwortung gerecht werden. Dabei wird stets die konkrete, subjektive Belastungssituation des Richters in den Blick zu nehmen sein. Eine Orientierung allein an vermeintlich objektiven, durchschnittlichen Bearbeitungszeiten genügt dem nicht.
Insoweit hat das Bundesverfassungsgericht bereits festgestellt, dass das gegenwärtige System der Bewertung richterlicher Arbeit nicht unwesentlich nach quantitativen Gesichtspunkten erfolgt und hierdurch zusätzliche Anreize für eine möglichst rasche Verfahrenserledigung auch unter Inkaufnahme inhaltlicher Defizite schafft (vgl. BVerfGE 133, 168 <172 Rn. 3>). Ebenso hat das Bundesverfassungsgericht - jedenfalls für die Strafjustiz - festgestellt, dass die Länder steigenden Belastungen nicht durch eine entsprechende personelle und sachliche Ausstattung Rechnung getragen haben (vgl. BVerfGE 133, 168 <172 Rn. 3>).”
11. Zolang de beginselen van een goede procesorde niet in het geding komen lijkt mij ook de weg die de rechtbank heeft gekozen niet de goede. Kan in een strafzaak een definitieve beslissing nog worden voorkomen door ter sanctionering van nalatigheid van de officier van justitie diens niet-ontvankelijkheid uit te spreken, in een zaak als de onderhavige bestaat die mogelijkheid niet. Daarom zal de rechtbank andere wegen moeten zoeken om het openbaar ministerie in het gareel te houden en zich in een geding als het onderhavige moeten beperken tot toetsing aan de maatstaven voor het beslag. Het middel klaagt dus op goede gronden dat de rechtbank daaraan is voorbijgegaan.
12. Voorts wordt er terecht over geklaagd dat de rechtbank niet duidelijk maakt waarom aan de officier van justitie niet de door hem verzochte gelegenheid kon worden geboden de stukken aan te vullen.5.Weliswaar overweegt de rechtbank dat de officier van justitie heeft nagelaten om het procesdossier te fourneren ondanks daartoe voldoende gelegenheid te hebben gekregen, maar waarop deze overweging berust is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de rechtbank reeds voor de behandeling in raadkamer aan de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat de door hem overgelegde notitie niet toereikend was om het klaagschrift te beoordelen en hem heeft verzocht het procesdossier te fourneren maar daarvan blijkt niet, ook niet wanneer een blik wordt geslagen in het dossier zoals de griffier van de rechtbank op de voet van het bepaalde in art. 434 lid 1 Sv aan de griffier van de Hoge Raad heeft gezonden.
13. In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat de overweging van de rechtbank ook daarom onbegrijpelijk is omdat tussen de indiening van het klaagschrift en de behandeling daarvan in raadkamer niet meer dan ongeveer zes weken was gelegen.6.Die opvatting deel ik niet. Een dergelijke periode moet immers in zijn algemeenheid lang genoeg zijn om de rechtbank te voorzien van de noodzakelijke gedingstukken.
14. Het middel slaagt.
15. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2016
Zie daarvoor HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010, 654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.14.
Das Gericht hat zur Erforschung der Wahrheit die Beweisaufnahme von Amts wegen auf alle Tatsachen und Beweismittel zu erstrecken, die für die Entscheidung von Bedeutung sind.
Werner Beulke, Strafprozessrecht, C.F. Müller Verlag Heidelberg, 9e druk, p.237, Löwe-Rosenberg, StPO, Berlin: De Gruyter Recht, 2010, 26e druk, (Becker) par. 244, aant. 50.
Zie HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:341.
Raadpleging van het dossier laat zien dat de oproepingen van klaagster en haar advocaat voor de behandeling van de zaak op 22 september 2015 dateren van 25 augustus 2015. Wanneer de officier van justitie van de behandeling van de zaak op de hoogte is gesteld valt uit het dossier niet af te leiden.