Einde inhoudsopgave
Invorderingswet 1990
Artikel 22 [Bodemrecht]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2019, 513 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken: 35305)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 513 (uitgifte: 27-12-2019, kamerstukken: 35305)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Invordering / Algemeen
Invordering / Verhaalsrecht
Invordering (V)
1.
Derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op roerende zaken waarop ter zake van een belastingschuld beslag is gelegd, kunnen een beroepschrift richten tot de directeur, mits zulks doende vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag der beslaglegging. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger, tegen een door deze af te geven ontvangbewijs. De directeur neemt zo spoedig mogelijk een beslissing. De verkoop mag niet plaats hebben, dan acht dagen na de betekening van die beslissing aan de reclamant en aan degene tegen wie het beslag is gelegd, met nadere bepaling van de dag van verkoop.
2.
Door het indienen van een beroepschrift op de voet van het eerste lid, verliest de belanghebbende niet het recht om zijn verzet voor de burgerlijke rechter te brengen.
3.
Behoudens in het geval dat er een recht van terugvordering bestaat jegens degene die een zaak onrechtmatig of van een onbevoegde heeft verkregen, kunnen derden nimmer verzet in rechte doen tegen:
- a.
de beslaglegging ter zake van naheffingsaanslagen in:
- 1°
de loonbelasting ten laste van inhoudingsplichtigen met uitzondering van naheffingsaanslagen ter zake van huispersoneel;
- 2°
de omzetbelasting, alsmede de belasting van personenauto’s en motorrijwielen ten laste van een ander dan degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994;
- 3°
de accijns;
- 4°
de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak;
- 5°
de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen;
- 6°
de dividendbelasting;
- 7°
de bronbelasting;
- 8°
de kansspelbelasting ten laste van inhoudingsplichtigen;
- 9°
de assurantiebelasting;
- b.
de beslaglegging ter zake van:
- 1°
uitnodigingen tot betaling;
- 2°
ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikkingen inzake belastingrente, inzake bestuurlijke boeten die worden opgelegd in verband met vorenbedoelde naheffingsaanslagen, inzake bestuurlijke boeten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene douanewet, inzake rente op achterstallen of inzake kosten van ambtelijke werkzaamheden;
indien de ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten, of roerende zaken tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land, zich tijdens de beslaglegging op de bodem van de belastingschuldige bevinden.