Einde inhoudsopgave
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/3.7
3.7 Redelijke termijn
Pauline Elisabeth Ernste, datum 01-07-2012
- Datum
01-07-2012
- Auteur
Pauline Elisabeth Ernste
- JCDI
JCDI:ADS359456:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Jacobs 1998, p. 82; en Smits 2008, p. 208.
Lawson en Teuben 2004, p. 161-166; en Smits 2008, p. 215-228.
Parl. Gesch. Burg Procesrecht (Van Mierlo/Bart) 2002, p. 6-8.
Aldus de considerans van het procesreglement.
Lawson & Teuben 2004, p. 172-176.
Agenda van de Rechtspraak 2011-2014, Gericht op de samenleving (oktober 2010), p. 22-23.
Innovatieagenda rechtsbestel d.d. 31 oktober 2011, p. 4. Te raadplegen op www.rijksoverheid.nl.
Art. 23 lid 2 en art. 43 NAI-reglement.
Stein/Rueb 2011, p. 316.
Ten Cate 2002, p. 11-12.
Sanders 2001, p. XIII-XIV.
Te raadplegen via www.internetconsultatie.n/herzieningarbitragerecht.
Jacobs 1998, p. 183-184.
Boer 1990, p. 24-25; en Jacobs 1998, p. 183-184; en Hondius 2003, p. 45. Anders Bauw & Hartendorp 2005, p. 2306 en 2308. Bauw en Hartendorp maken een vergelijking tussen de kantonrechter en de geschillencommissies die vallen onder de SGC en komen tot de conclusie dat de kantonrechter gemiddeld sneller tot een uitspraak komt dan de geschillencommissies. Zij hebben echter de behandelingsduur enkel vergeleken met de behandelingsduur van een handelszaak met verweer zonder enquête, descente of pleidooi bij de kantonrechter.
Loos 2010, p. 92.
Asser, Groen & Vranken 2006, p. 90 en 94.
Art. 2.7 Landelijk procesreglement.
Art. 2.9 Landelijk procesreglement.
Snijders, Klaassen & Meijer 2011, nr. 156.
Loos 2010, p. 93.
Art. 37.7 Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (Kifid).
Art. 37.1, art. 37.10 en art. 37.11 Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (Kifid).
Zie ook Wesseling-Van Gent 2008, p. 308.
Vgl. Sanders 2001, p. XIII-XIV.
Bijvoorbeeld art. 20 lid 2 Reglement Geschillencommissie Afbouw; en art. 26 lid 2 Reglement Geschillencommissie Makelaardij; en art. 26 lid 2 Reglement Geschillencommissie Parket. In de reglementen van de Geschillencommissie Post, de Geschillencommissie Ziekenhuizen en de Geschillencommissie Zorginstellingen is geen nakomingsgarantie opgenomen.
Hondius 1996 (Vademecum burgerlijk procesrecht. Bijzonder deel: arbitrage en bindend advies), § 11.1.
Op grond van art. 6 lid 1 EVRM hebben partijen bij de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen recht op beslechting van het geschil binnen een redelijke termijn. De redelijke termijn heeft tot doel partijen te beschermen tegen excessieve procedurele vertragingen, zodat partijen niet onredelijk lang in onzekerheid verkeren omtrent hun rechtspositie.1 De redelijke termijn heeft betrekking op de periode vanaf het uitbrengen van het procesinleidende stuk tot het moment waarop een definitieve, bindende uitspraak is verkregen. De vraag of het geschil is beslecht binnen een redelijke termijn hangt van een aantal factoren af, zoals de complexiteit van de zaak, het gedrag van klager, het gedrag van (justitiële) autoriteiten en datgene wat voor de klager op het spel staat.2
Ook een aantal bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geven invulling aan het beginsel van de redelijke termijn. Aan de herziening van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in 2002 ligt het streven naar een snellere en efficiëntere civiele rechtsgang ten grondslag. Procedures dienen voor gebruikers een acceptabele duur te hebben.3 In dit kader kan allereerst worden gedacht aan de algemene bepaling van art. 20 Rv. In het eerste lid is bepaald dat de overheidsrechter waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure en dat deze zo nodig op verzoek van een partij of ambtshalve maatregelen treft. In het tweede lid is aan partijen de verplichting opgelegd onredelijke vertraging te voorkomen. Daarnaast zijn in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor de dagvaardingsprocedure een aantal specifieke bepalingen neergelegd, zoals art. 133, art. 111 lid 3 en art. 128 lid 5 Rv. In art. 133 lid 1 Rv is bepaald dat de overheidsrechter termijnen kan stellen voor het nemen van een conclusie. In lid 4 wordt aan het niet in acht nemen van de termijn, terwijl daarvoor geen uitstel is verkregen, de sanctie verbonden dat het recht om de betreffende proceshandeling te verrichten, vervalt. De substantiërings- en bewijsaandraagplicht van art. 111 lid 2 en art. 128 lid 5 Rv dragen bij aan de snelheid van de procedure doordat de overheidsrechter al in een vroeg stadium van de procedure een volledig beeld van het geschil krijgt. Voorts is het basismodel van de dagvaardingsprocedure met één schriftelijk ronde (dagvaarding en conclusie van antwoord) en één mondelinge behandeling (comparitie na antwoord) waarna een eindvonnis wordt gewezen, van belang met het oog op de snelheid van de procedure (artt. 131, 132 en 134 Rv). Naast de wettelijke bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beoogt ook het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken en het Procesreglement verzoekschriftprocedures handel/civiel een bijdrage te leveren aan de verkorting van de doorlooptijden van de civielrechtelijke procedure.4 Zo zijn in het Landelijk procesreglement onder andere regels opgenomen die zien op de wijze van indiening van stukken, termijnen voor het indienen van stukken, de mogelijkheid om hierop uitstel te krijgen en een termijn waarbinnen de overheidsrechter een vonnis moet wijzen.5 Een dergelijk reglement bestaat ook voor de verzoekschriftprocedure.
Ook vanuit de rechtspraak bestaat aandacht voor de doorlooptijden van procedures bij de overheidsrechter. Men is voornemens om een snelle, eenvoudige standaard (bodem)procedure te ontwikkelen.6 De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn innovatieagenda aangekondigd dat het vanaf 2013 mogelijk moet zijn dat partijen gezamenlijk hun geschil in een beveiligde elektronische omgeving aan de kantonrechter voorleggen en dat partijen binnen zes tot acht weken, afhankelijk van de bij partijen bestaande wens tot een mondelinge behandeling, digitaal de uitspraak krijgen toegestuurd.7
In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ontbreken dergelijke bepalingen voor de arbitrale procedure. Er worden geen termijnen gesteld waarbinnen stukken moeten worden gewisseld of waarbinnen de arbiter de zaak moet afdoen. Dit wordt blijkens art. 1036 Rv in eerste instantie aan partijen overgelaten. Art. 1048 Rv bepaalt enkel dat het tijdstip waarop het arbitraal vonnis zal worden gewezen aan het scheidsgerecht is voorbehouden. Ook in het NAI-reglement zijn geen termijnen opgenomen. Het is aan het scheidsgerecht, veelal in overleg met partijen, om termijnen te bepalen waarbinnen het geding wordt gevoerd en waarbinnen het arbitraal vonnis wordt gewezen.8 Deze afspraken worden neergelegd in een zogenaamde ‘procesorde’. Wel geeft art. 1031 Rv aan de meest gerede partij de mogelijkheid de opdracht aan het scheidsgerecht te beëindigen, indien het scheidsgerecht zijn opdracht op onaanvaardbaar trage wijze uitvoert.9 Toch wordt het verkrijgen van een snelle beslissing als een voordeel van arbitrage gezien.10 De snelheid van arbitrage is het gevolg van de geconcentreerde procesgang. Dit wordt bewerkstelligd doordat partijen zoveel mogelijk alle geschilpunten in één keer uiteenzetten en de arbiter vervolgens één eindvonnis wijst. Daarnaast hoeven processuele beslissingen veelal niet in een tussenvonnis te worden neergelegd.11 Wel moet worden opgemerkt dat uit de praktijk blijkt dat de formele regeling van arbitrage in combinatie met een uitgebreid reglement vertragend kan werken. Sanders plaatst bij het voordeel van een snelle beslissing in een arbitrage de kanttekening dat een arbitraal vonnis door de overheidsrechter kan worden aangetast (art. 1065 Rv) hetgeen een procedure in drie instanties kan veroorzaken, waarbij het geschil onopgelost blijft wanneer het arbitraal vonnis wordt vernietigd.12 In het voorontwerp tot herziening van het arbitragerecht kan de vordering tot vernietiging (art. 1065 Rv) echter enkel nog worden ingesteld bij het gerechtshof om te voorkomen dat de overheidsrechter over deze vordering in twee feitelijke instanties moet oordelen.13 De gedachte die aan de redelijke termijn ten grondslag ligt, dat partijen niet onredelijk lang in onzekerheid mogen verkeren omtrent hun rechtspositie, speelt ook bij bindend advies. De redelijke termijn lijkt bij bindend advies niet tot problemen te leiden. De bindend-adviesprocedure staat bekend als een efficiënte en snelle procedure.14 Indien een bindend advies uitblijft en de bindend adviseur is een redelijke termijn gegeven om een beslissing te nemen, kan de overheidsrechter zelf een beslissing nemen (art. 7:904 lid 2 BW).
De redelijk korte behandelingsduur is blijkens de literatuur ook een belangrijk voordeel van geschillenbeslechting bij de geschillencommissies die vallen onder de SGC.15 In 2009 was de gemiddelde behandelingsduur 4,7 maanden. Dit was in 2010 4,4 maanden. Dit wordt onder meer bewerkstelligd doordat de geschillencommissies niet gebonden zijn aan regels van bewijsrecht (Hoofdstuk 5). Daarnaast wordt de zaak na de klacht van de consument en het antwoord hierop van de ondernemer in één zitting afgehandeld. Getuigen en partijen worden gelijk op de zitting gehoord.16 Het driemanschap Asser, Groen & Vranken doet in het Eindrapport ook een dergelijke aanbeveling voor eenvoudige zaken waar slechts weinig getuigen beschikbaar zijn. Volgens het driemanschap zou er ruimer gebruik moeten worden gemaakt van de bestaande mogelijkheid om getuigen bij de mondelinge behandeling ter zitting mee te brengen en meteen ter zitting te horen.17 Voorts dragen de in de reglementen opgenomen termijnen bij aan de snelheid van de procedure. Zo dient een ondernemer binnen één maand zijn standpunt aan de geschillencommissie schriftelijk kenbaar te maken. De geschillencommissie kan deze termijn met een maand verlengen of bekorten. In het reglement zijn geen gronden voor verlenging van de termijn opgenomen. Mijns inziens dient verlenging van de termijn slechts in uitzonderlijke gevallen plaats te vinden. Blijkens het Landelijk procesreglement geldt voor een conclusie of akte een termijn van zes weken.18 Uitstel is slechts mogelijk op een drietal gronden.19 De beslissing van de geschillencommissie wordt circa een maand na de zitting aan partijen medegedeeld.20 De termijn voor het wijzen van vonnis in de dagvaardingsprocedure bedraagt volgens het Landelijk procesreglement zes weken. Deze termijn is ook in het Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank sector civiel handel/voorzieningenrechter opgenomen voor de beschikking. Uit de praktijk blijkt dat deze termijn bij de dagvaardingsprocedure veelal niet wordt gehaald. Uitspraak op een termijn van een half jaar of langer is geen uitzondering.21
Over de gemiddelde behandelingsduur van geschillen bij de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening zijn (nog) geen cijfers bekend. De afhandeling van een geschil bij de stichting Kifid zal langer zijn dan bij de geschillencommissies die vallen onder de SGC, omdat voorafgaande aan de behandeling van het geschil bij de geschillencommissie Financiële Dienstverlening het geschil moet worden voorgelegd aan de Ombudsman Financiële Dienstverlening.22 In het reglement van de Geschillencommissies Financiële Dienstverlening is wel een afdoening op stukken en een verkorte afdoening op stukken opgenomen. Deze wijzen van afdoening dragen bij aan de bekorting van de duur van de procedure. De afdoening op stukken houdt in dat een beslissing wordt genomen op basis van stukken zonder dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden. De stukken waarop de beslissing wordt gebaseerd, zijn de klacht van de consument, het antwoord van de aangeslotene, de schriftelijke repliek van de consument en de schriftelijke dupliek van de aangeslotene.23 De wisseling van deze stukken is aan termijnen gebonden. De aangeslotene dient op de klacht binnen zes weken schriftelijk te antwoorden en partijen krijgen een termijn van twee weken om schriftelijk te re- en dupliceren.24 De verkorte schriftelijke afdoening van het geschil houdt in dat de geschillencommissie na het antwoord van de aangeslotene een beslissing neemt ter beslechting van het geschil. Partijen krijgen geen gelegenheid om schriftelijk te re- en te dupliceren en er vindt geen hoorzitting plaats. Indien de geschillencommissie of partijen het wenselijk achten kan de geschillencommissie na de schriftelijke re- en dupliek een hoorzitting gelasten. Ook bij de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening vindt behandeling van het geschil in één zitting plaats en kunnen getuigen en deskundigen op de zitting worden gehoord.25 In het reglement ontbreekt echter een termijn waarbinnen de geschillencommissie de beslissing moet nemen. Enkel is bepaald dat de geschillencommissie zo spoedig mogelijk een beslissing neemt.26
De snelheid van de procedure bij ad hoc bindend advies is ook vaak een belangrijk argument om voor deze vorm van geschillenbeslechting te kiezen. Ter bevordering van de snelheid van de procedure worden veelal in de overeenkomst die ten grondslag ligt aan het bindend advies of in een aanvullende ‘procesorde’ korte termijnen opgenomen. Deze termijnen kunnen zowel zien op de wisseling van de stukken alsook op de termijn waarbinnen de bindend adviseur een beslissing dient te nemen.
Daarnaast komt het voor dat partijen afzien van een mondelinge behandeling met het oog op de snelheid van de procedure of instemmen met een beslissing van de bindend adviseur met een verkorte motivering. Afstand van een mondelinge behandeling kan ten koste gaan van de waarheidsvinding in de bindend-adviesprocedure (§ 4.3.2). Mocht er enkel een schriftelijke ronde plaatsvinden, dan moeten partijen wel op elkaars stukken kunnen reageren. De snelheid van de procedure mag mijns inziens niet ten koste gaan van het beginsel van hoor en wederhoor (§ 3.4).27 Het is mijns inziens met het oog op de waarborging van het beginsel van hoor en wederhoor dan ook onwenselijk dat beide partijen tegelijkertijd stukken bij de bindend adviseur indienen en de bindend adviseur op basis daarvan een beslissing neemt.
De procesduur van bindend advies kan worden verlengd wanneer een bindend advies niet wordt nagekomen en een dagvaardingsprocedure moet worden gestart waarin nakoming van de uit het bindend advies voortvloeiende verbintenissen wordt gevorderd of wanneer een vordering tot vernietiging van het bindend advies bij de overheidsrechter wordt ingesteld.28 Bij arbitrage kan, zoals reeds hierboven is uiteengezet, de duur van de procedure eveneens worden verlengd doordat het arbitraal vonnis door de overheidsrechter kan worden aangetast (art. 1065 Rv). Anders dan in geval van bindend advies, kent arbitrage wel een eenvoudige en snelle procedure waarin een partij een executoriale titel kan verkrijgen (§ 2.7.1).
Een vordering tot nakoming van de verbintenissen die voortvloeien uit een bindend advies dat afkomstig is van een geschillencommissie die valt onder de SGC, zal zich echter niet vaak voordoen. In de reglementen van de meeste geschillencommissies die vallen onder de SGC, is een nakomingsgarantie opgenomen in geval van niet-nakoming van de uit het bindend advies voortvloeiende verplichtingen door de ondernemer.29 De nakomingsgarantie houdt in dat de brancheorganisatie in bepaalde gevallen garant staat in het geval de ondernemer/aangeslotene de uit het bindend advies voortvloeiende verplichtingen niet nakomen. Deze nakomingsgarantie treedt in werking op verzoek van de consument indien een bindend advies van de geschillencommissie niet binnen twee maanden na verzending ervan door de ondernemer is nagekomen en niet ter toetsing aan de overheidsrechter is voorgelegd. Soms ziet de nakomingsgarantie alleen op niet-nakoming uit onwil, soms ook op niet-nakoming wegens betalingsproblemen (§ 2.7.1).30 In de reglementen van de geschillencommissies die vallen onder de SGC, is ter bekorting van de procesduur de periode waarin het bindend advies van de geschillencommissie aan de overheidsrechter ter vernietiging kan worden voorgelegd, beperkt tot een periode van twee maanden. Door niet binnen deze periode het bindend advies ter toetsing aan de overheidsrechter voor te leggen, wordt het bindend advies onaantastbaar. Door verloop van de termijn wordt het bindend advies immers bevestigd (art. 3:55 lid 2 BW) (§ 2.4.4.2).31 In het reglement van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening ontbreekt een nakomingsgarantie en een termijn voor de vernietiging van een bindend advies. Met het oog op de duur van deze procedure verdient het aanbeveling dat in het reglement van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening een termijn wordt opgenomen waarbinnen het bindend advies moet worden vernietigd.
In geval van ad hoc bindend advies wordt in de praktijk veelal ook geen termijn afgesproken waarbinnen het bindend advies dient te worden vernietigd om te bewerkstelligen dat met het verlopen van de termijn het bindend advies wordt bevestigd (art. 3:55 lid 2 BW) en daarmee de bindend-adviesprocedure wordt verkort. Wanneer een termijn voor de vernietiging van een bindend advies ontbreekt, kunnen partijen tot drie jaar na verzending van het bindend advies aan partijen een vordering tot vernietiging van het bindend advies bij de overheidsrechter instellen (art. 7:904 lid 1 BW). De vordering tot vernietiging van het bindend advies verjaart na drie jaren (art. 3:52 lid 1 sub d BW).32 Een vordering tot nakoming van de uit het bindend advies voortvloeiende verplichtingen verjaart na verloop van vijf jaar (art. 3:307 lid 1 BW).