Ten behoeve van de overzichtelijkheid is aan het slot van dit arrest een inhoudsopgave gehecht.
Hof 's-Hertogenbosch, 28-01-2022, nr. 20-002588-20
ECLI:NL:GHSHE:2022:232, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-01-2022
- Magistraten
Mrs. A.R. Hartmann, J. Nederlof, K.J. van Dijk, C. Karsdorp, J. de Leijer
- Zaaknummer
20-002588-20
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:232, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑01‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1303
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:9077, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:9077, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NJFS 2022/195
Uitspraak 28‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Het hof verklaart de inleidende dagvaarding met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde partieel nietig. Voorts verklaart het hof het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde. Het hof spreekt de verdachte vrij van de onder 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag op Nicky Verstappen en het onder 2 primair tenlastegelegde seksueel binnendringen van het lichaam. Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van doodslag (feit 1 subsidiair), het plegen van één of meer ontuchtige handeling(en) (feit 2 subsidiair) en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van Nicky Verstappen (feit 3 primair). Voorts veroordeelt het hof de verdachte ter zake van een gewoonte maken van het verwerven en/of in bezit hebben van kinderporno (feit 4). Het hof legt, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg, een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van overleveringsdetentie en voorarrest op. Tot slot heeft het hof beslist op de inbeslaggenomen goederen en de vordering van de benadeelde partij.
Mrs. A.R. Hartmann, J. Nederlof, K.J. van Dijk, C. Karsdorp, J. de Leijer
Partij(en)
Arrest 1. van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-721019-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te Venlo op [geboortedag] 1962,
thans verblijvende in [PI 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte van de onder 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag en de onder 1 subsidiair tenlastegelegde doodslag vrijgesproken en ter zake van
- —
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (feit 2 primair);
- —
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft (feit 3 primair) en
- —
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt (feit 4)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 6 maanden met aftrek van de tijd die door de verdachte in overleveringsdetentie en voorarrest is doorgebracht.
Voorts is bij voormeld vonnis beslist op de vordering van de benadeelde partij [vader van Nicky Verstappen] en [moeder van Nicky Verstappen] (het hof begrijpt: [benadeelde partij]), nabestaanden van Nicky Verstappen. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 5.934,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019 tot aan de dag van volledige voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op een bedrag ter hoogte van € 589,85.
Tot slot is bij voormeld vonnis het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
—
—
Van de zijde van de verdachte en door de officieren van justitie in het arrondissement Limburg is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd
- —
onder 1 primair (de gekwalificeerde doodslag, te weten dat de doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van — kort gezegd — het zedenfeit gemakkelijker te maken, waarbij de geweldshandelingen bestonden uit verstikking, door uitwendig en/of mechanisch en/of samendrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen het hoofd en/of hals en/of lichaam van Nicky Verstappen toe te passen);
- —
onder 2 primair (het betasten en penetreren van Nicky Verstappen);
- —
onder 3 (de wederrechtelijke vrijheidsberoving van Nicky Verstappen) en
- —
onder 4 (een gewoonte maken van het bezit van kinderpornografie met betrekking tot de Packard Bell PC en in ieder geval één externe harde schijf in de periode van (het hof begrijpt: 28 april 2016) tot en met 22 januari 2018), waarbij het Openbaar Ministerie wordt geacht ontvankelijk te zijn in de vervolging van dat feit,
en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest en overleveringsdetentie heeft doorgebracht.
Voorts hebben de advocaten-generaal gevorderd dat het hof de gehele vordering van de benadeelde partij zal toewijzen (het hof begrijpt: tot een bedrag van € 6.823,77), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met de daarbij horende gijzeling en te vermeerderen met de gevorderde proceskosten voor zover die voor vergoeding in aanmerking komen.
Tot slot hebben de advocaten-generaal naar voren gebracht dat de inbeslaggenomen voorwerpen in verband met het onderzoek naar kinderporno in beginsel dienen te worden onttrokken aan het verkeer indien op de betreffende voorwerpen (het hof begrijpt: gegevensdragers) strafbare feiten of handelingen staan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van de onder 1 primair en subsidiair, onder 2 primair en subsidiair en onder 3 tenlastegelegde feiten. Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde feit heeft de verdediging primair bepleit dat het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van dat feit en subsidiair dat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
De verdediging heeft expliciet naar voren gebracht geen strafmaatverweer te voeren, maar heeft in het kader van een eventueel op te leggen straf wel enkele opmerkingen gemaakt.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich, indien het hof komt tot een bewezenverklaring (het hof begrijpt: van (een van) de onder 1, 2 en/of 3 tenlastegelegde feiten), met betrekking tot de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot een beslissing op de inbeslaggenomen voorwerpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank.
Partiële nietigheid van de dagvaarding van feit 4
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben in hun op schrift gestelde requisitoir met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde feit — voor zover hier relevant — naar voren gebracht dat de rechtbank enkel heeft bewezenverklaard (het hof begrijpt: een gewoonte maken van het in bezit hebben van afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, op) de PC. De rechtbank heeft de vrijspraak voor de harde schijven niet gemotiveerd. De advocaten-generaal menen dat een bewezenverklaring dient te volgen voor ook één harde schijf en hebben daarbij opgemerkt dat het niet nodig is dat in de tenlastelegging ook foto's worden omschreven die van een harde schijf afkomstig zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft — zoals verwoord in de pleitnota en voor zover hier relevant — naar voren gebracht dat zij het niet eens is met het standpunt van het Openbaar Ministerie dat het niet uitmaakt dat de omschrijving van de beelden van de harde schijf/schijven niet is opgenomen in de tenlastelegging.
Het oordeel van het hof
De geldigheid van de dagvaarding wordt onder andere beoordeeld op de duidelijkheid van de tenlastelegging. Gelet op artikel 258, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), in samenhang met artikel 261, eerste en tweede lid Sv en de artikelen 348 en 350 Sv, welke laatstgenoemde bepalingen krachtens artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn, strekt de tenlastelegging ertoe voor de procesdeelnemers — voor de verdachte, het Openbaar Ministerie en de strafrechter — de inzet van het geding en de te volgen beslissingsstructuur met de vereiste duidelijkheid vast te leggen.2. Met het oog daarop dient ingevolge artikel 261 Sv de dagvaarding een opgave te behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse, alsmede de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan. Het gaat er uiteindelijk om of de dagvaarding voldoende duidelijk is in die zin dat voldoende inzichtelijk is wat de beschuldiging inhoudt waartegen de verdachte zich aldus heeft te verdedigen.3.
De tenlastelegging in de onderhavige zaak heeft ter zake van feit 4 betrekking op ‘(telkens) afbeeldingen, te weten foto's en/of films en/of video's — en/of gegevensdragers (te weten een Packard Bell PC en/of een of meer (externe) harde schijven), bevattende afbeeldingen —van seksuele gedragingen (…)’, waarna de afbeeldingen van seksuele gedragingen worden verfeitelijkt door vermelding van tien foto's. Echter, van deze 10 omschreven foto's zijn geen vermeldingen opgenomen van afbeeldingen van seksuele gedragingen die zich bevinden op één of meer tenlastegelegde (externe) harde schijf/schijven. Ter terechtzitting in hoger beroep is dienaangaande gerequireerd tot bewezenverklaring van het bezit van kinderporno op één harde schijf, zonder nadere specificering welke.
In HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1739 en HR 24 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1497 zijn enkele uitgangspunten geformuleerd met het oog op de strafrechtelijke beoordeling van het op grote(re) schaal voorhanden hebben van kinderporno. Vooropgesteld moet worden dat aan de term ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ in de zin van artikel 240b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis toekomt. Zonder feitelijke omschrijving van die afbeelding in de tenlastelegging voldoet de dagvaarding niet aan de in artikel 261, eerste lid Sv gestelde eis van opgave van het feit.4.
De uitgangspunten met het oog op de strafrechtelijke beoordeling van het op grote(re) schaal voorhanden hebben van kinderporno komen hierop neer dat de steller van de tenlastelegging zich bij voorkeur zou moeten beperken tot het beschrijven van een selectie van een gering aantal (representatieve) afbeeldingen — zo mogelijk ten hoogste vijf — zonder in de tenlastelegging zelf enige aanduiding van of verwijzing op te nemen naar een wellicht grotere hoeveelheid waarvan die afbeeldingen deel uitmaken. In geval van bewezenverklaring van het handelen van de verdachte met betrekking tot een of meer van die in de tenlastelegging omschreven afbeeldingen kan vervolgens bij de straftoemeting rekening worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict, bijvoorbeeld op grond van de erkenning door de verdachte van het grootschalige karakter, hetgeen betekent dat de concrete afbeeldingen of de exacte hoeveelheid kinderporno niet behoeven te worden besproken, of op grond van de uitkomst van een in het voorbereidend onderzoek uitgevoerde steekproef uit het aangetroffen materiaal, mits de verdachte in de gelegenheid is gesteld de bij de steekproef gehanteerde methode aan de orde te stellen.5.
De onderhavige tenlastelegging heeft betrekking op 10 afbeeldingen die, nader omschreven en onderverdeeld, herleidbaar zijn tot afbeeldingen aangetroffen op de Packard Bell PC in gebruik bij de verdachte (proces-verbaal met nummer 2018-01) en digitale gegevensbestanden afkomstig uit het onderzoek TGO Hei (proces-verbaal met nummer 2018-02), zoals beschreven in het proces-verbaal met nummer 2018-03. De steller van de tenlastelegging heeft zich dus beperkt tot een beperkte selectie van (representatieve) afbeeldingen. Uit de eisen die artikel 261 Sv stelt aan de dagvaarding, vloeit voort dat de tenlastelegging met het oog op de genoemde duidelijkheid voor in het bijzonder de verdachte en de rechter ten aanzien van elk van die afbeeldingen, hetzij een voldoende concrete beschrijving dient te bevatten, hetzij de vindplaats van die beschrijving in het dossier dient te vermelden. De omstandigheid dat de tenlastelegging tevens ziet op afbeeldingen opgenomen op één of meer externe harde schijf/schijven, zonder een nadere verduidelijking of herleidbaarheid tot die afbeeldingen, maakt dat naar het oordeel van het hof de onderhavige tenlastelegging ter zake van dit onderdeel niet voldoet aan de eisen met het oog op de genoemde duidelijkheid. Indien de tenlastelegging niet aan die eisen voldoet en de verdachte daarop beroep doet, kan zulks grond vormen voor nietigverklaring van de dagvaarding.6. Anders dan van de zijde van Openbaar Ministerie naar voren is gebracht, bestaat er geen grond anders te oordelen in het onderhavige geval en het hof zal de dagvaarding met betrekking tot dit onderdeel, te weten ten aanzien van de woorden ‘en/of een of meer (externe) harde schijven’, dan ook nietig verklaren.
(Niet-)ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ter zake van feit 4
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op de terechtzitting van 17 november 2021 naar voren gebracht dat zij eerder (het hof begrijpt: op de terechtzitting van 6 april 2021) heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van feit 4. De verdediging heeft dit verweer herhaald, nu zij van mening is dat de eerdere beslissing van het hof, zoals kenbaar gemaakt op de terechtzitting van 9 april 2021, op dit punt juridisch onjuist is. Kort gezegd lijkt het standpunt te zijn dat de verdachte mocht worden vervolgd, nu het zwaartepunt van de voorlopige hechtenis lag bij de overige feiten, maar dit standpunt volgt niet uit de jurisprudentie en is juridisch onjuist, aldus de verdediging. De verdediging concludeert dat de vervolging voor een strafbaar feit waarvoor geen toestemming tot overlevering is verleend enkel mag plaatsvinden indien de verdachte voor dit feit geen vrijheidsbeperkende maatregel heeft ondergaan. Dat een verdachte voor andere feiten (waarvoor wel toestemming tot overlevering is verleend) wel vrijheidsbeperking ondergaat, is wel toegestaan. De verdachte heeft echter reeds vrijheidsbeperking ondergaan voor de verdenking van het bezit van kinderporno. In de zaak van de verdachte is ondanks het ontbreken van toestemming de voorlopige hechtenis al in 2018 bevolen voor onder andere het bezit van kinderporno. Op het moment dat de verdachte voor dit feit werd vervolgd en berecht, onderging hij een vrijheidsbeperkende maatregel voor onder andere dit feit. Het specialiteitsbeginsel is hiermee ten onrechte geheel terzijde geschoven, zo stelt de verdediging. Dat er inmiddels wel toestemming is verleend, doet niet af aan het feit dat de vervolging voor dit feit is aangevangen terwijl er geen toestemming was en de verdachte voor dit feit wel reeds een vrijheidsbeperkende maatregel onderging, aldus de verdediging. De verdediging verzoekt om deze reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging voor het bezit van kinderporno.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben bij de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdediging dit preliminaire verweer ter terechtzitting van het hof van 6 april 2021 heeft gevoerd en dat het hof heeft beslist dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging voor feit 4. Behalve dat inmiddels de Spaanse rechter heeft besloten tot het instemmen met de uitbreiding van de overlevering, luiden de overwegingen van het hof blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 april 2021 samengevat aldus dat een persoon kan worden vervolgd en berecht ‘voor enig ander vóór de overlevering begaan feit’ dan dat welk de reden tot zijn overlevering is geweest. De voorwaarde is dat tijdens de strafvervolging geen vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd, tenzij die maatregel wettelijk is gerechtvaardigd door andere tenlasteleggingen in het Europees aanhoudingsbevel. De verdachte is niet overgeleverd voor de kinderpornografie, maar voor feiten begaan tegen Nicky Verstappen. De voorlopige hechtenis voor de kinderpornografie is wettelijk gerechtvaardigd door de feiten in het Europees aanhoudingsbevel, waarmee is voldaan aan de uitspraak van het Hof van Justitie van 1 december 2008, inzake Leymann en Pustovarov. De advocaten-generaal hebben naar voren gebracht dat zij niets aan die beslissing hebben toe te voegen.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt — onder verwijzing naar zijn reeds ter terechtzitting van 9 april 2021 gegeven beslissing — als volgt.
Het specialiteitsbeginsel is opgenomen in artikel 27, tweede lid van het Kaderbesluit van de Raad (van de Europese Unie) van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ), hierna aangeduid met: het kaderbesluit. Het tweede lid houdt in dat, behoudens in de in het eerste en derde lid bedoelde gevallen, een overgeleverd persoon niet wordt vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest. In artikel 14 van de Overleveringswet ( Stb. 2004, 195) wordt uitvoering gegeven aan onder andere artikel 27 van het kaderbesluit.
In de in artikel 27, derde lid van het kaderbesluit opgenomen gevallen is het specialiteitsbeginsel niet van toepassing. De uitzondering onder artikel 27, derde lid, sub c betreft een situatie waarin artikel 27, tweede lid van het kaderbesluit niet van toepassing is indien de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die de persoonlijke vrijheid van de betrokkene beperkt (vgl. artikel 14, eerste lid, sub c van de Overleveringswet). In het kader van die uitzondering kan een persoon dus worden vervolgd en berecht voor ‘enig ander vóór de overlevering begaan feit’ dan het feit dat de reden tot zijn overlevering is geweest, dat strafbaar is gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, zonder dat de toestemmingsprocedure hoeft te worden gevolgd, op voorwaarde dat tijdens de strafvervolging geen vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. Indien die persoon echter wordt veroordeeld tot een vrijheidsbeperkende straf of maatregel, kan die straf pas worden uitgevoerd indien toestemming is verleend.
Onder verwijzing naar de uitleg die het Europese Hof van Justitie aan de uitzondering zoals opgenomen in artikel 27, derde lid, sub c van het kaderbesluit heeft gegeven, dient volgens het hof de genoemde uitzondering aldus te worden uitgelegd dat wanneer sprake is van ‘enig ander vóór de overlevering begaan feit’ dan het feit dat de reden tot de overlevering is geweest, overeenkomstig artikel 27, vierde lid van het kaderbesluit toestemming moet worden gevraagd en verkregen indien een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel ten uitvoer moet worden gelegd. De overgeleverde persoon kan voor dat strafbare feit worden vervolgd en berecht alvorens die toestemming is verkregen, op voorwaarde dat geen vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd tijdens de vervolging of de berechting van dat feit. De uitzondering van artikel 27, derde lid, sub c van het kaderbesluit staat er echter niet aan in de weg dat de overgeleverde persoon een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd alvorens de toestemming wordt verkregen, op voorwaarde dat die maatregel wettelijk gerechtvaardigd is door andere tenlasteleggingen in het Europees aanhoudingsbevel.7.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat het verweten strafbare feit van — kort gezegd — het bezit van kinderporno (feit 4) niet staat vermeld in het Europees arrestatiebevel d.d. 12 juni 2018 of in de aanvulling daarop d.d. 7 september 2018. De toestemming voor de overlevering van de verdachte verleend door de Spaanse rechter is dan ook niet gebaseerd op de verdenking van het bezit van kinderporno; de verdachte is alleen overgeleverd ter zake van de feiten 1 tot en met 3, de misdrijven die volgens de tenlastelegging tegen Nicky Verstappen zijn begaan. De voorlopige hechtenis van de verdachte is naast de feiten 1 tot en met 3 mede gebaseerd op het strafbare verwijt van bezit van kinderporno. De voorlopige hechtenis is aldus wettelijk gerechtvaardigd door de feiten in het Europees aanhoudingsbevel, waarmee overeenkomstig voornoemde uitspraak van het Europese Hof van Justitie is voldaan aan bovengenoemde voorwaarde.
Anders dan de verdediging is het hof aldus van oordeel dat in de onderhavige strafzaak sprake is van een gerechtvaardigde uitzondering die het specialiteitsbeginsel doorbreekt. Dat brengt in casu met zich mee dat de verdachte mag worden vervolgd en berecht voor een ander feit dan ter zake waarvan hij is overgeleverd, ondanks de omstandigheid dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt. Dat de voorlopige hechtenis formeel tevens gegrond was op het niet eerder vermelde strafbare feit van — kort gezegd — het bezit van kinderporno (feit 4), doet daaraan niet af. Het hof verklaart derhalve het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging voor feit 4.
Daarbij merkt het hof — nogmaals en ten overvloede — op dat de Spaanse magistraat-rechter [naam Spaanse magistraat-rechter] op 14 december 2020 heeft besloten tot het instemmen met de uitbreiding van de overlevering ten gunste van de Nederlandse autoriteiten van de verdachte voor het instellen van een vervolging voor een misdrijf van seksuele uitbuiting en kinderpornografie.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is — na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg — tenlastegelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, opzettelijk N. Verstappen van het leven heeft beroofd door verstikking, door uitwendig en/of mechanisch en/of samendrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen het hoofd en/of hals en/of lichaam van die Verstappen toe te passen, ten gevolge waarvan voornoemde Verstappen is overleden;
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
het plegen van een of meer ontuchtige handeling(en) met voornoemde Verstappen (geboren op 13 maart 1987), die al dan niet mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van diens lichaam en/of het wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven en/of het onttrekken aan het wettig gezag van die Verstappen
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, opzettelijk N. Verstappen van het leven heeft beroofd door verstikking, door uitwendig en/of mechanisch en/of samendrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen het hoofd en/of hals en/of lichaam van die Verstappen toe te passen, ten gevolge waarvan voornoemde Verstappen is overleden;
- 2.
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, met N. Verstappen (geboren op 13 maart 1987) die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die Verstappen, door met zijn, verdachtes, hand(en) de (blote) penis en/of anus, althans de schaamstreek en/of de billen, van die Verstappen te betasten en/of met één of meer van zijn, verdachtes, vingers, althans diens penis, althans met een hard voorwerp, de anus van die Verstappen te penetreren of binnen te dringen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, met N. Verstappen, geboren op 13 maart 1987, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, door met zijn, verdachtes, hand(en) de (blote) penis en/of anus, althans schaamstreek en/of de billen, van die Verstappen te betasten,
(en verder zowel ten aanzien van feit 2 primair als feit 2 subsidiair, indien en voor zover de onder 1 ten laste gelegde feiten niet hebben geleid tot een bewezenverklaring)
zulks terwijl voornoemd(e) onder feit 2 primair en subsidiair omschreven misdrijven/misdrijf de dood van die Verstappen tot gevolg hebben/heeft gehad;
- 3.
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, opzettelijk N. Verstappen wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die Verstappen (op enig moment) tegen diens vrije wil mee te nemen en/of weg te voeren naar een andere plek of plaats dan het tentenkamp op [naam kampeerterrein] en/of die Verstappen gedurende enige tijd tegen diens vrije wil in zijn macht en/of onder zijn (fysieke) controle te houden;
(en verder voor zover de onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten niet hebben geleid tot een bewezenverklaring en de onder feit 2 tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid ‘zulks terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad’ evenmin bewezen is verklaard)
zulks terwijl dit feit de dood van die Verstappen ten gevolge heeft gehad;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten N. Verstappen, geboren op 13 maart 1987, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, zulks terwijl deze Verstappen beneden de twaalf jaren oud was;
- 4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 april 2016 tot en met 1 juli 2018 in de gemeente Simpelveld, in elk geval in Nederland, en/of in Frankrijk, meermalen, althans eenmaal, (telkens) afbeeldingen, te weten foto's en/of films en/of video's, — en/of een gegevensdrager (te weten een Packard Bell PC), bevattende afbeeldingen — van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft verspreid en/of aangeboden en/of openlijk tentoongesteld en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, welke seksuele gedragingen — zakelijk weergegeven — bestonden uit:
- —
het met de/een penis en/of (een) vinger(s)/hand oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
- —
het met de/een penis oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
- —
het met een voorwerp (te weten een dildo) anaal penetreren van het eigen lichaam door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
- ○
(een foto, nr. 1, met bestandsnaam: [bestandsnaam 1] , p. 4 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 2, met bestandsnaam: [bestandsnaam 2] , p. 4 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 5, met bestandsnaam: [bestandsnaam 3] , p. 5 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 6, met bestandsnaam: [bestandsnaam 4] , p. 5 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 9, met bestandsnaam: [bestandsnaam 5] , p. 6 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 10, met bestandsnaam: [bestandsnaam 6] , p. 6 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 7, met bestandsnaam: [bestandsnaam 7] , p. 5 pv beschrijving kipo)
en/of
- —
het met de/een vinger(s)/hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
- —
het met de/een vinger(s)/hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
- ○
(een foto, nr. 3, met bestandsnaam: [bestandsnaam 8] , p. 4 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 4, met bestandsnaam: [bestandsnaam 9] , p. 4 en 5 pv beschrijving kipo)
en/of
- —
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens)
in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's /film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen van deze persoon in beeld gebracht worden, (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
- ○
(een foto, nr. 7, met bestandsnaam: [bestandsnaam 10] , p. 5 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 8, met bestandsnaam: [bestandsnaam 11] , p. 6 pv beschrijving kipo)
en/of
- —
spuiten van en/of zichtbaar maken van een op sperma gelijkende substantie op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
- ○
(een foto, nr. 7, met bestandsnaam: [bestandsnaam 12] , p. 5 pv beschrijving kipo) en hij aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten
Zoals hierna onder 8.2. en 3.2. zal worden overwogen, is het hof van oordeel dat de verdachte van de onder 1 primair respectievelijk onder 2 primair tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken. Hoewel de vrijspraakoverwegingen voor de leesbaarheid van het arrest in de onderhavige zaak zijn gerubriceerd onder het kopje ‘Bewijsoverwegingen’, zijn deze overwegingen uitdrukkelijk bedoeld als motivering van de vrijspraak van de onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde feiten.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage; de bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
1. Voorafgaande bewijsoverwegingen ter zake van de feiten 1, 2 en 3
1.1. Inleiding
In de onderhavige strafzaak die de afgelopen jaren veel maatschappelijke aandacht heeft gekregen, is veel discussie geweest over het al dan niet aanwezige bewijs ter zake van de tenlastegelegde feiten — in het bijzonder ter zake van de feiten 1 tot en met 3 — en de waarde die daaraan moet worden gehecht en de betrouwbaarheid die aan het bewijs dient te worden verleend. Daarbij zijn van de zijde van het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot bewezenverklaring van die feiten zouden moeten leiden. Van de zijde van de verdediging zijn daarentegen argumenten aangevoerd die een bewezenverklaring van die feiten in de weg zouden staan. Ter verduidelijking van het oordeel van het hof in deze strafzaak geeft het hof in het navolgende weer op welke juridische gronden, uitgangspunten en redeneringen het oordeel van het hof ter zake van het bewijs in de onderhavige strafzaak is gestoeld. Daarbij wordt eerst ingegaan op de juridische bewijsbeslissing. Vervolgens worden enkele bijzondere aspecten van het bewijs in strafzaken beschreven. Aansluitend zal beknopt worden ingegaan op waarheidsvinding, toerekening en verantwoording van het juridisch bewijs. Ten slotte zal, toegespitst op de onderhavige zaak, bij elk afzonderlijk specifiek tenlastegelegd feit nader op het bewijs worden ingegaan.
1.2. De juridische bewijsbeslissing
1.2.1.
Artikel 350 Sv, dat op grond van artikel 415, eerste lid jo artikel 422, tweede lid Sv eveneens als maatstaf geldt in hoger beroep, stelt dat indien beraadslaging niet eindigt met een formele einduitspraak als bedoeld in artikel 349 Sv, de beraadslaging zich ten eerste richt op de vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan. Die vraag dient te worden beantwoord op de grondslag van de door het Openbaar Ministerie opgestelde tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting.
De tenlastelegging geeft weer voor welk strafbaar feit of welke strafbare feiten de verdachte wordt vervolgd. Daarbij wordt in de tenlastelegging, met het oog op (de bestanddelen van) een bepaalde delictsomschrijving, weergegeven welke gedraging tijdens een concreet voorval, omstreeks welk tijdstip of welke tijdsperiode, waar ter plaatse en onder welke omstandigheden door de verdachte feitelijk zou zijn begaan. De tenlastelegging vormt de grondslag van het onderzoek in het strafgeding en bepaalt daardoor de omvang van het strafgeding, in het bijzonder ter zake van hetgeen dient te worden bewezen. De tenlastelegging als grondslag van het onderzoek beperkt ook de strafrechter in zijn beslissingsruimte, omdat de strafrechter volgens bestendige jurisprudentie niet meer of niet iets (wezenlijk) anders mag bewezen verklaren dan is tenlastegelegd.
Bij de beantwoording van de bewijsvraag gaat het om de vaststelling van de juistheid van de feiten, zijnde de in de tenlastelegging verwoorde door de verdachte begane gedraging, het gestelde tijdstip of de gestelde tijdsperiode, plaats en omstandigheden van een concreet voorval. Artikel 338 Sv stelt dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de strafrechter slechts kan worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen. Deze bepaling verwoordt de wijze waarop de vaststelling van de juistheid van de feiten plaatsvindt en de maatstaf waaraan de inhoud van de bewijsmiddelen wordt getoetst.
Aan de hand van de in de artikelen 339-344a jo 301 Sv genoemde bewijsmiddelen en de in de jurisprudentie nader aangegeven uitleg over de toepassing daarvan, dient de strafrechter de aan de verdachte tenlastegelegde feiten ter terechtzitting aan de orde te stellen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan de strafrechter zich dan zelfstandig vergewissen van de bruikbaarheid van de gepresenteerde bewijsmiddelen.
1.2.4.
De bewijsmiddelen, die kunnen bestaan uit de eigen waarneming van de strafrechter, uit mondelinge en schriftelijke verklaringen van de verdachte, getuigen en deskundigen en uit schriftelijke bescheiden, vormen de basis waarop de bewijsbeslissing is gestoeld. Daarnaast mag de strafrechter bij de bewijsbeslissing gebruikmaken van feiten en omstandigheden van algemene bekendheid en algemene ervaringsregels. Van algemene bekendheid zijn die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen. Voor algemene ervaringsregels geldt hetzelfde. Bij dergelijke feiten of omstandigheden gaat het in de regel om gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is.8.
Om tot een bewezenverklaring te komen is het aan de strafrechter voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal (opgenomen in de bewijsmiddelen) datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Met andere woorden: het uitgangspunt op grond van bestendige jurisprudentie is in dezen dat de selectie en waardering van de beschikbare bewijsmiddelen voorbehouden is aan de feitenrechter.9. Inhoudelijk dient blijkens artikel 359, derde lid Sv de beslissing dat het tenlastegelegde feit door de verdachte is begaan, te steunen op de inhoud van de in beginsel in het vonnis of arrest opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De strafrechter dient daarbij met het oog op de door de wet getrokken grenzen rekening te houden met de omstandigheid dat de (uitleg van de) regeling van de bewijsmiddelen meebrengt dat voor een deugdelijke feitenvaststelling een bewezenverklaring in beginsel dient te berusten op ten minste twee uiteenlopende (ken)bronnen of bewijsgronden (de eis van dubbele bevestiging). Deze eis strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat deze de strafrechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de in een bewijsmiddel opgenomen feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in een ander bewijsmiddel afkomstig van een andere, onafhankelijke (ken)bron.
Als nuancering geldt echter dat de eis van dubbele bevestiging bijvoorbeeld op grond van artikel 342, tweede lid Sv — betreffende de omstandigheid dat de strafrechter de bewezenverklaring niet enkel mag baseren op één getuigenverklaring — ziet op de tenlastelegging als geheel en niet op elk van de afzonderlijke onderdelen die daarvan deel uitmaken. Dat betekent dat enkel vereist is dat de tweede bewijsgrond ondersteuning biedt aan het tenlastegelegde feit als geheel, maar de eis van dubbele bevestiging geen betrekking heeft op elk afzonderlijk onderdeel van de tenlastelegging (zoals bijvoorbeeld de betrokkenheid van de verdachte bij de delictsgedraging). De vraag of aan de eis van dubbele bevestiging is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Inhoudelijk wordt daarbij de eis gesteld dat de in het andere bewijsmiddel weergegeven feiten en omstandigheden voldoende steun geven aan de getuigenverklaring of, anders gezegd, tussen de verklaring van de getuige en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Daarbij is de door de strafrechter gehanteerde motivering mede van belang.10. Dat betekent inhoudelijk dat er een tweede bewijsgrond moet zijn die los van de ene verklaring van de getuige een zodanige betekenis heeft dat de verklaring van de getuige op een of meer onderdelen inhoudelijk wordt ondersteund. Het hof gaat er vanuit dat deze invulling van de eis van dubbele bevestiging in het algemeen niet anders is ter zake van andere bewijsmiddelen.11.
Naast het voorgaande geldt dat indien de strafrechter zich in een nadere bewijsoverweging beroept op feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring maar die niet zijn vermeld in de in het vonnis of arrest opgenomen bewijsmiddelen, de strafrechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging: (a) die feiten of omstandigheden dient aan te duiden, en (b) het wettige bewijsmiddel dient aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Als het daarbij gaat om feiten of omstandigheden die zijn vermeld in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, moeten die stukken ter terechtzitting zijn voorgelezen of moet daarvan daar de korte inhoud zijn medegedeeld.12.
Op deze wijze kan worden nagegaan of het bewezenverklaarde ook uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Het voorgaande geldt echter niet voor feiten of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal of aan de verwerping van een verweer dat bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen. Zulke feiten of omstandigheden — hoewel bepalend voor de waardering van het bewijs en derhalve wel degelijk van invloed daarop — zijn immers niet redengevend voor de bewezenverklaring dat de verdachte het/de aan hem tenlastegelegde feit(en) heeft begaan.13.
1.2.6.
Het bewijs van het tenlastegelegde feit kan via bewijsmiddelen meer direct (bijvoorbeeld gebaseerd op een proces-verbaal van verhoor van de verdachte, een (oog)getuige/slachtoffer of een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar), of meer indirect (bijvoorbeeld ontleend aan schriftelijk bewijs omtrent een omstandigheid van het feit of rapportages van deskundigen over aangetroffen sporen op de plaats delict) plaatsvinden. Inhoudelijk dienen de in deze bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden redengevend te zijn om vast te stellen, dan wel daarop de gevolgtrekking te baseren, dat het tenlastegelegde door de verdachte is begaan. De redengevendheid van de betreffende feiten en omstandigheden betekent dat de in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden relevant dienen te zijn, in de zin van een logische en verklarende betekenis hebben, voor het aan de verdachte tenlastegelegde feit. In de tenlastelegging komen ook, zoals eerder aangegeven, de bestanddelen terug van de daaraan ten grondslag liggende delictsomschrijving. Hierdoor bepalen deze ‘rechtsfeiten’ mede de eventuele redengevendheid van de inhoud van de bewijsmiddelen.
Redengevend voor het bewijs zijn alleen die feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen en die rechtstreeks aan de bewijsbeslissing ten grondslag worden gelegd. Het geheel aan redengevende bewijsmiddelen dient uiteindelijk de bewezenverklaring te kunnen dragen. Daarbij worden die bewijsmiddelen in de regel in onderlinge samenhang beschouwd.
1.2.7.
Ten slotte mag de strafrechter pas tot een bewezenverklaring beslissen indien hij tevens de overtuiging heeft dat de verdachte het/de tenlastegelegde feit(en) heeft begaan. De maatstaf van de overtuiging is niet heel scherp, maar algemeen wordt erkend dat het daarbij gaat om de maatstaf dat, gezien de in de bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden, het buiten redelijke twijfel wordt geacht dat de verdachte het/de tenlastegelegde feit(en) heeft begaan. Bij redelijke twijfel dient, gezien het in het strafrecht geldende uitgangspunt ‘in dubio pro reo’, in het voordeel van de verdachte te worden geoordeeld en dient vrijspraak van het tenlastegelegde te volgen.14.
1.2.8.
Uiteindelijk dient de bewijsbeslissing te leiden tot het oordeel dat de strafrechter op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, bevattende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, al dan niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het hem verweten feit heeft begaan. Daartoe wordt de tenlastelegging indien bewezen tekstueel binnen de grenzen van de grondslag van de tenlastelegging aangepast tot de bewezenverklaring.
1.3. Enkele bijzondere bewijsaspecten
Zoals reeds aangegeven, dient de vaststelling van de juistheid van de feiten zoals aan de verdachte tenlastegelegd via bewijsmiddelen plaats te vinden, waarbij de daarin opgenomen feiten en omstandigheden redengevend dienen te zijn om vast te stellen, dan wel daarop de gevolgtrekking te baseren, dat het tenlastegelegde door de verdachte is begaan. In dat verband wordt op deze plaats gewezen op het volgende. In de regel is het voor de in artikel 359, derde lid Sv verwoorde eis voldoende dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, de redengevendheid van in de bewijsmiddelen opgenomen feiten en omstandigheden kenbaar maakt. Echter, bij het gebruik van enkele indirecte bewijsmiddelen wordt in de jurisprudentie nadrukkelijk een nadere motivering vereist. Voorbeelden daarvan zijn het gebruik van schakelbewijs en het gebruik van het zwijgen van de verdachte.
1.3.1.
Indien geen direct bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten is aangevoerd, is een bewezenverklaring desalniettemin mogelijk indien op grond van zogenoemd ‘schakelbewijs’ tot wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde wordt geconcludeerd. Voor het bewijs van het tenlastegelegde strafbare feit mag de strafrechter de bewezenverklaring immers mede doen steunen op één of meer bewijsmiddelen waaruit blijkt van redengevende feiten en omstandigheden van een ander, soortgelijk strafbaar feit dat door de verdachte is begaan; dit wordt omschreven als zogenoemd ‘schakelbewijs’. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont en het duidelijk is dat de verdachte bij beide feiten betrokken is geweest.
Voor wat betreft het overeenkomen van essentiële punten tussen beide ‘geschakelde’ feiten wordt in de regel in het bijzonder gekeken naar de (werk)wijze waarop de onderscheidene feiten zijn gepleegd, de modus operandi. Daarbij kan ook de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de tenlastegelegde feiten meewegen, waaronder de context waarbinnen die feiten zich hebben afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven, het desbetreffende handelen van de verdachte, alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Hieruit zou een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van de verdachte kunnen worden opgemaakt.15.
Inhoudelijk geldt ter zake van het schakelbewijs niet dat daarvan alleen gebruik mag worden gemaakt indien de ontleende modus operandi steunt op de bewijsmiddelen van meer dan één ‘geschakeld’ feit. Ook is geen voorwaarde voor het gebruik van schakelbewijs dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit. Met andere woorden: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk — dus los van de schakelbewijsconstructie — wettig en overtuigend kan worden bewezen.16.
Verdergaand is het gebruik van schakelbewijs dat niet is gebaseerd op een strafrechtelijke veroordeling van de verdachte voor het ‘geschakelde’ feit. Ook getuigenverklaringen en verklaringen van de verdachte die betrekking hebben op strafbare feiten waarvoor de verdachte niet strafrechtelijk is vervolgd en die dus niet eerder door een strafrechter bewezen zijn verklaard, kunnen als mogelijk schakelbewijs dienen. In dat geval geldt naar het oordeel van het hof dat bij gebruik van dergelijk schakelbewijs de vraag naar de redengevendheid van de betreffende ‘geschakelde’ feiten en omstandigheden nadrukkelijk dient te worden gemotiveerd in het licht van de gehele bewijsvoering.
1.3.2.
De verklaring van de verdachte, zijnde zijn bij het onderzoek ter terechtzitting gedane opgave van feiten en omstandigheden uit eigen wetenschap bekend, dan wel zodanige opgave elders gedaan, kan op grond van artikel 341 Sv als bewijsmiddel worden gebruikt. Het gebruik daarvan wordt in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot het Wetboek van Strafvordering als volgt toegelicht: ‘Iedere verklaring van den verdachte in den zin van dit artikel moet aan den rechter de bouwstof voor het bewijs kunnen leveren. De vraag of die verklaring inhoudt eene algeheele bekentenis van schuld, eene ontkenning of slechts erkenning van sommige feiten en omstandigheden die met het te laste gelegde feit in een meer of minder verwijderd verband staan, betreft de beoordeling van den inhoud der verklaring, eene beoordeling waarin de rechter geheel vrij is’.17. Op deze plaats is van belang dat ook het niet-verklaren door de verdachte een rol kan spelen bij het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit.
In het Nederlandse recht is niet een onvoorwaardelijk recht of beginsel verankerd dat een verdachte op geen enkele wijze kan worden verplicht tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van voor hem mogelijk bezwarend bewijsmateriaal. In artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) ligt besloten dat, indien ten aanzien van een verdachte sprake is van een ‘criminal charge’ in de zin van die bepaling, deze het recht heeft ‘to remain silent’ en ‘not to incriminate oneself’. Het eerstgenoemde recht, het zwijgrecht, vormt de kern van het recht om jezelf niet te hoeven belasten (het nemo tenetur-beginsel) en heeft, in tegenstelling tot het nemo tenetur-beginsel, wel een wettelijke grondslag in het Nederlandse strafprocesrecht (artikelen 29, 271, eerste lid en 273, tweede lid Sv).
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden mag op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid Sv, niet tot het bewijs bijdragen.18. Dat brengt echter niet mee dat de strafrechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke of redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken of daarbij in aanmerking mag nemen.19. Daarbij geldt dat de opvatting dat een strafrechter eerst dan pas conclusies uit het uitblijven van een aannemelijke of redelijke verklaring van de verdachte mag trekken indien de betreffende strafzaak bewijsbaar zou zijn zonder rekening te houden met het stilzwijgen van de verdachte en de strafrechter daarbij expliciet moet vaststellen dat aan die voorwaarde is voldaan, geen steun vindt in het recht.20.
In verband met de door de Hoge Raad voorgestane uitleg van het bovenstaande wordt gewezen op het volgende. Het hof acht in de eerste plaats ‘een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit’, een feitelijke omstandigheid die in het onderzoek naar voren is gekomen en die, tegen de achtergrond van het aan de verdachte tenlastegelegde feit, op zichzelf het vermoeden lijkt te kunnen dragen dat sprake is van betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit en derhalve ‘clearly calls for an explanation’ van de verdachte.21. Dat kunnen bijvoorbeeld vragen zijn omtrent de aanwezigheid van de verdachte of over aangetroffen sporen van de verdachte op de plaats delict.
In de tweede plaats houdt de omstandigheid dat een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat hij niet schuldig is aan het tenlastegelegde strafbare feit. Bij de beoordeling van de door de verdachte gegeven verklaring spelen naar het oordeel van het hof de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden aan de hand van een uitleg van de feitelijke omstandigheid of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien de verdachte in het geheel geen verklaring geeft of een verklaring aflegt die niet als aannemelijke of redelijke, de redengevendheid van de betreffende omstandigheid, ontzenuwende verklaring kan worden bestempeld, mag de strafrechter dat in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken of daarbij in aanmerking nemen. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat onder omstandigheden, zoals het gewicht van andere bewijsmiddelen, het door de verdachte niet of niet aannemelijk of redelijk verklaren omtrent een belastende feitelijke omstandigheid uit het onderzoek, van invloed kan zijn op de bewijswaardering, meer bepaald ter zake van de overtuiging dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.22.
1.3.3.
Het gebruik van schakelbewijs en het in de overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken dat de verdachte onder omstandigheden geen aannemelijke of redelijke, de redengevendheid van de betreffende omstandigheid, ontzenuwende verklaring heeft gegeven, kan voor de bewijsbeslissing verstrekkende gevolgen hebben en brengt onder omstandigheden het risico met zich dat de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit in haar gehele omvang op onvoldoende grondslag is gestoeld en derhalve ontoereikend moet worden geacht. De omstandigheid dat van dergelijk indirect bewijs gebruik mag worden gemaakt, maakt dat naar het oordeel van het hof bij gebruik van beide mogelijkheden ter zake van de bewijsbeslissing met grote voorzichtigheid dient te worden omgegaan. Indien desalniettemin daarvan gebruik wordt gemaakt, dient nadrukkelijk in het geheel van de voorliggende wettige bewijsmiddelen te worden gemotiveerd op welke wijze het gebruik daarvan redengevend wordt geacht, dan wel de overtuiging heeft geschraagd dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
1.4. Juridisch bewijs: waarheidsvinding, toerekening en verantwoording
1.4.1.
Uit het voorgaande wordt onder andere duidelijk dat in juridische zin de vraag of bewezen is dat het/de feit(en) door de verdachte is/zijn begaan, dient te worden beantwoord op de grondslag van de door het Openbaar Ministerie opgestelde tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. De taak van de strafrechter is daarbij om aan de hand van de tenlastelegging te toetsen of de beschuldiging van de verdachte feitelijk juist is. Het gaat uiteindelijk om de vaststelling van het daderschap van de verdachte van het tenlastegelegde, dat wil zeggen dat het gedrag van de verdachte beantwoordt aan de delictsomschrijving.
In meer formeelrechtelijke/processuele zin wordt daartoe de tenlastelegging door de strafrechter getoetst waarbij aan de hand van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting wordt getracht na te gaan wat de precieze gang van zaken was ten tijde van het voorval. Die vaststelling van de juistheid van de feiten is een normatieve kwestie waarbij de strafrechter rechtsregels en feiten in onderling verband interpreteert en het begaan van het tenlastegelegde feit al dan niet toerekent aan de (verantwoordelijke) verdachte. Daarbij is het uitgangspunt het verkrijgen van een bepaalde mate van gekwalificeerde waarschijnlijkheid van de feiten van het voorval; absolute zekerheid is daarover — zowel in kentheoretische als juridisch-processuele zin — niet te verkrijgen. De als juist beoordeelde feiten worden in onderling verband als voldoende corresponderend of coherent met andere feiten en omstandigheden beoordeeld om daaraan het rechtsgevolg van een bewezenverklaring te verbinden.
1.4.2.
Het uitgangspunt in de strafrechtelijke procedure bij de vaststelling van de juistheid van de feiten is dat wordt gezocht naar de zogenoemde ‘materiële waarheid’.23. Dat houdt in dat de strafrechter bij de vaststelling van de feiten niet wordt beperkt tot datgene wat door het Openbaar Ministerie of de verdachte ter zake van de voorliggende tenlastelegging wordt voorgelegd als mogelijk scenario of mogelijke gang van zaken. Zo kan de verdachte zich beroepen op een ander scenario ter zake van het aan hem tenlastegelegde dan het Openbaar Ministerie. Ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, geldt als uitgangspunt dat de strafrechter — indien hij tot een bewezenverklaring komt — die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.24.
In hoger beroep brengt de materiële waarheidsvinding mee dat de strafrechter — met uitzondering van een bij appelakte aangebrachte beperking of door een latere partiële intrekking van het hoger beroep — bij de beoordeling van de tenlastelegging van de voorliggende strafzaak niet gebonden is aan beslissingen uit eerste aanleg die hij onjuist acht of die gegrond zijn op feiten waarvan hij niet overtuigd is.
1.4.3.
Het uitgangspunt van de materiële waarheidsvinding moet echter worden gezien tegen de achtergrond van het doel van het strafproces, zijnde het verzekeren van een juiste toepassing van het materiële strafrecht waarbij dient te worden voorkomen dat onschuldigen worden gestraft en waarbij dient te worden nagestreefd dat enkel schuldigen worden gestraft.25. Waarheidsvinding vormt daardoor geen zelfstandig, maar een afgeleid doel van het strafproces, dat gericht is op de beslissingen die de strafrechter moet nemen op grond van de tenlastelegging van de voorliggende strafzaak. Aan de hand daarvan wordt, zoals eerder beschreven, uiteindelijk beslist over de (on)schuld van de verdachte.
1.4.4.
De uitkomst van de bewijsbeslissing kan enkel maatschappelijk aanvaardbaar of legitiem worden geacht indien er een voldoende mate van zekerheid is ontstaan omtrent de feiten die de beslissing door de strafrechter hebben bepaald. Naar het oordeel van het hof bieden de hiervoor beknopt beschreven wettelijke regelingen en jurisprudentie van het strafrechtelijke bewijsrecht, de ruime mogelijkheden tot tegenspraak en de rechtswaarborgen binnen het strafproces voldoende waarborgen voor een adequate en correcte feitenvaststelling binnen het strafproces.
Bijzondere bewijsoverwegingen met betrekking tot feiten 1, 2 en 3
In aansluiting op de voorafgaande bewijsoverwegingen zal het hof per feit bijzondere overwegingen formuleren en de in dat verband ingenomen standpunten bespreken.
2. Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1: (gekwalificeerde) doodslag
2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat deskundigen in de onderhavige zaak geen doodsoorzaak hebben kunnen vaststellen. Er bestaan geen aanwijzingen voor een toxicologische doodsoorzaak, hartafwijkingen/-ritmestoornissen en het QT-tijdsyndroom, een ziekelijke afwijking zoals astma of epilepsie, een hartstilstand door stress en angst of onderkoeling. Daarentegen zijn er wel aanwijzingen voor verstikking. De advocaten-generaal hebben naar voren gebracht dat [gemeentelijk lijkschouwer] heeft verklaard dat Nicky Verstappen dubieuze plekken (bruine verkleuringen) in zijn hals had die kunnen zijn ontstaan door drukken en Soerdjbalie-Maikoe heeft gewezen op bruine verkleuringen naast het linker neusgat en aan de linker mondhoek. De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat ondanks dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze letsels zijn veroorzaakt door verstikking, het wel letsels zijn die bij verstikking passen. Alles overwegende hebben de advocaten-generaal geconcludeerd dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden door een misdrijf en wel door verstikking. Zoals gezegd, bestaan voor geen van de doodsoorzaken aanwijzingen, behalve voor verstikking, en dit alles dient te worden afgezet tegen de verwaarloosbare kans dat een gezond kind plotseling dood gaat.
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat een grote hoeveelheid aan feiten en omstandigheden de gevolgtrekking kan en moet dragen dat Nicky Verstappen van het leven is beroofd door verstikking, zoals opgenomen in de tenlastelegging.
2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadslieden van de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat er in deze zaak geen discussie bestaat over het feit dat geen doodsoorzaak is aangetoond. Voorts hebben zij aangevoerd dat door middel van uitsluiten nooit een doodsoorzaak kan worden gevonden. In het kader van de in de literatuur genoemde methode of toets van ‘Homicide by Unspecified Means’26. moet sprake zijn van objectieve, verdachte omstandigheden om tot de conclusie te komen dat sprake is van doding door een onbekend middel. Dergelijke omstandigheden spelen niet in deze zaak. Of er sprake is geweest van een niet-natuurlijk overlijden kan niet met zekerheid uit de omstandigheden in deze zaak worden afgeleid. Uit de plek in het kerstbomenperceel (het hof begrijpt: waar Nicky Verstappen is gevonden) en de toestand van de kleding kan niet (met zekerheid) de betrokkenheid van een dader worden afgeleid. Ook de houding van het lichaam wordt niet genoemd als omstandigheid waaruit een niet-natuurlijk overlijden kan worden afgeleid. De verdediging heeft in dat kader de betrouwbaarheid en deugdelijkheid van het onderzoek van [bewegingsdeskundige] ‘ waarin wordt geconcludeerd dat het waarschijnlijk is dat de houding het gevolg is van (bewuste) manipulatie, betwist. Met betrekking tot de duur van de vermissing heeft de verdediging opgemerkt dat over het moment van overlijden te veel onduidelijk is om daaraan ook maar enige conclusie te kunnen verbinden, laat staan daaraan de conclusie te verbinden dat er sprake moet zijn geweest van een dader. De methode van ‘Homicide by Unspecified Means’ staat er aan ten doel om het gevaarlijke pad van doodsoorzaak-confabulatie (onbewust liegen) te vermijden, zoals bijvoorbeeld met behulp van specifieke diagnoses zoals verstikking, die worden aangevoerd als diagnose van uitsluiting. Er is sprake van doodsoorzaak-confabulatie door de diagnose verstikking vast te stellen, terwijl de aspecifieke verschijnselen voor verstikking ontbreken. Aan de bevindingen aan de hals van Nicky Verstappen kunnen geen conclusies worden verbonden. Er kunnen alleszins geen (voor geweldpleging) betekenisvolle letsels worden gevonden. Indien wordt aangenomen dat er letsels voor het overlijden zijn ontstaan, dan dient in ogenschouw te worden genomen dat er een fikse vechtpartij is geweest tussen de jongens in de tent, voorafgaand aan het verdwijnen van Nicky Verstappen. De letsels ontstaan voor het overlijden kunnen ook het gevolg zijn van die vechtpartij.
2.3. Het oordeel van het hof
2.3.1. De vermissing van Nicky Verstappen en het aantreffen van zijn lichaam
Op maandag 10 augustus 1998, omstreeks 09.30 uur, werd bij de basiseenheid Brunssum-Onderbanken van de politie Limburg-Zuid gemeld dat Nicky Verstappen, geboren op 13 maart 1987, werd vermist. Nicky Verstappen maakte deel uit van een groep van 37 kinderen uit Heibloem en omstreken, die van zaterdag 8 augustus 1998 tot en met vrijdag 14 augustus 1998 zou verblijven op kampeerterrein ‘[naam kampeerterrein] ’, gelegen op de Brunssummerheide te Brunssum. De kinderen sliepen in zelf samengestelde groepen in tenten. Nicky Verstappen maakte samen met [tentgenoot 1] ‘ [tentgenoot 2] , [tentgenoot 3] en [tentgenoot 4] deel uit van een groep. In de ochtend van maandag 10 augustus 1998 was Nicky Verstappen verdwenen van het kampeerterrein ‘[naam kampeerterrein] ’ op de Brunssummerheide. Omstreeks 05.30 uur werd hij voor het laatst gezien door zijn tentgenoot [tentgenoot 4]. Na een zoektocht werd Nicky Verstappen op dinsdagavond 11 augustus 1998 tussen 20.50 uur en 21.00 uur levenloos aangetroffen in een sparrenperceel op de Brunssummerheide.27.
Na het aantreffen van het lichaam werden de ter plaatse aanwezige vrijwilligers weggestuurd. In afwachting van het verdere onderzoek werd de plaats van aantreffen bewaakt, totdat de Technische Recherche ter plaatse arriveerde.28.
Vanaf dinsdag 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, werd door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de Technische Recherche een sporenonderzoek ingesteld op en rond de plaats waar het slachtoffer werd gevonden. Het slachtoffer werd aangetroffen in een dennenbosje (het hof: elders in het digitale einddossier ook wel aangeduid als sparrenperceel), dat zich bevond in een omheind perceel.29.
Het slachtoffer lag op zijn rug. Zijn hoofd lag met de rechterzijde nagenoeg op de grond dicht naast de stam van een dennenboom. Zijn beide benen waren vrijwel geheel gestrekt, waarbij het rechterbeen tegen en deels op het linkerbeen lag. De beide voeten lagen op de linkerkant dicht naast elkaar. Op die plaats was de begroeiing verschoven en was de aarde onder zijn hakken iets verschoven. De linkerarm van het lichaam lag geheel gestrekt in het verlengde van zijn linkerschouder. De rechterarm lag naast het lichaam waarbij zijn rechterhand en rechterpols onder zijn zitvlak lagen.30.
Het slachtoffer droeg een rode stoffen pyjamabroek. Onder deze pyjamabroek droeg hij een donkerblauwe onderbroek. Beide broeken waren binnenstebuiten gekeerd. Het etiket in de onderbroek was duidelijk zichtbaar. Uitgaande van de positie waarin het slachtoffer lag, bevonden de achterzijden van beide broeken zich aan de voorzijde.31.
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat bij de navel een lichtgroene verkleuring aanwezig was. Voorts hebben voornoemde verbalisanten gerelateerd dat in de hals van het slachtoffer ter hoogte van de adamsappel een duidelijke, ongeveer 4,5 centimeter lange en ongeveer 1,5 centimeter brede rode verkleuring zichtbaar was.32.
2.3.2. De schouw
Verkorte schouw
Op 11 augustus 1998 heeft [gemeentelijk lijkschouwer] samen met de Technische Recherche op de plaats van aantreffen een verkorte schouw gedaan. Er waren lijkvlekken op laagst gelegen delen en er was een groene verkleuring rond de navel zichtbaar.33.
Uitgebreide schouw
Op woensdag 12 augustus 1998, omstreeks 12.45 uur, heeft voornoemde [gemeentelijk lijkschouwer] , in het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht, in het bijzijn van verbalisanten [verbalisant 4] en voornoemde [verbalisant 1] , een uitgebreide lijkschouw verricht op het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen. Tijdens deze lijkschouw bleek dat het ontbindingsproces reeds vergevorderd was.34.
[gemeentelijk lijkschouwer] heeft in zijn verslag betreffende een niet-natuurlijke dood d.d. 12 augustus 1998 — voor zover hier relevant — gerapporteerd dat aan de linkerzijde van de neus en aan de buitenzijde van het linker ooglid een groene verkleuring zichtbaar was. De rechter gelaatshelft was gezwollen en asymmetrisch met de linkerzijde (met name het oog en de wang). Verder was de rechterzijde van het gelaat en de behaarde hoofdhuid fors bebloed. Aan de achterzijde van de behaarde hoofdhuid waren in een gele massa waarschijnlijk maden aanwezig en voorts waren maden in meerdere stadia, van verschillende grootte, in ogen en mond zichtbaar. De ogen waren vanwege ontbinding verder niet te beoordelen. Op de buik was een uitgebreide groene verkleuring met loslating van de huid zichtbaar. Ook de voorzijde van de hals had een groene verkleuring en daar was uitgebreide vaattekening zichtbaar. Aan de rechtervoorzijde van de hals heeft [gemeentelijk lijkschouwer] meerdere bruine verkleuringen, een tweetal rond 1–2 centimeter, één lijnvormig met huidloslating, mogelijk een drukplek, waargenomen. Verder heeft hij een felrode verkleuring, waarvan hij aangeeft dat dit geen lijkvlekken zijn, niet scherp begrensd op met name de rechterbovenarm buitenzijde en binnenzijde onderarm waargenomen. Op basis van de uitgebreide lijkschouw verricht op het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen heeft [gemeentelijk lijkschouwer] in zijn verslag betreffende een niet-natuurlijke dood d.d. 12 augustus 1998 geconcludeerd dat de doodsoorzaak vooralsnog onduidelijk was.35.
[gemeentelijk lijkschouwer] heeft in zijn verhoor als getuige bij de politie d.d. 13 mei 2014 over de felrode verkleuring verklaard dat het enige dat hij zich daarbij kan voorstellen is dat daar druk op is uitgeoefend. Hoewel de verkleuring ook zou kunnen zijn veroorzaakt door de wijze waarop Nicky op zijn rechterzij werd aangetroffen, is dat volgens [gemeentelijk lijkschouwer] wel suggestief omdat hij bij het opmaken van het verslag uitdrukkelijk heeft gezegd dat het geen lijkvlekken waren.36. Over de plekken in de hals heeft hij verklaard dat hij niet weet hoe deze plekken anders dan door drukken kunnen zijn ontstaan. Voorts heeft hij verklaard dat de dubieuze plekken in de hals mogelijk in relatie staan tot de in het kader van de doodsoorzaak in het verslag genoteerde asfyxie. Vanwege de drukplekken in de hals heeft [gemeentelijk lijkschouwer] als differentiële diagnose, waarmee wordt bedoeld dat dit een mogelijkheid is, asfyxie (verstikking, wurging) in het schouwverslag genoteerd.37.
Voorts is inwendig hoofdletsel als differentiële diagnose in het verslag opgenomen, waarbij [gemeentelijk lijkschouwer] zich heeft gebaseerd op de zwelling van de rechter gelaatshelft en de asymmetrie met de linkerhelft en het bloed dat op de rechter gelaatshelft was te zien.38.
W. van de Voorde, arts en forensisch patholoog, heeft in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 gerapporteerd dat de beschreven zwelling gezien de positie waarin het slachtoffer is aangetroffen (hoofd naar rechts gedraaid) en de vastgestelde ontbindingsverschijnselen eerder kadert (het hof begrijpt: beter past) binnen het ontbindingsproces dan dat sprake is van (inwendig) (hoofd)letsel.39. Nu bij de latere sectie in het geheel niet is gebleken van (inwendig) hoofdletsel, kan dit als mogelijke oorzaak van de dood van Nicky Verstappen reeds hier worden uitgesloten. Tot slot heeft [gemeentelijk lijkschouwer] in zijn verslag betreffende een niet-natuurlijke dood d.d. 12 augustus 1998 geadviseerd een gerechtelijke sectie te laten plaatsvinden.40.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat bij de uitgebreide schouw van het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen is gebleken dat asfyxie (verstikking, wurging) een mogelijke doodsoorzaak is.
2.3.3. De sectie
Op 13 augustus 1998, omstreeks 14.15 uur, heeft G. van Ingen, arts en patholoog, als beëdigd deskundige, in samenwerking met A. Maes41. en in aanwezigheid van verbalisant [verbalisant 1] , in het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie te Rijswijk, de uit- en inwendige schouwing verricht van het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen, teneinde na te gaan de oorzaak van zijn dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.42.
In het sectieverslag d.d. 21 december 1998 zijn bevindingen genoteerd; de conclusie luidde dat bij Nicky Verstappen geen doodsoorzaak aanwijsbaar was. Over het sectieverslag heeft Van Ingen ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 oktober 2021 verklaard dat hij de door hem waargenomen ontbindingsverschijnselen heeft genoteerd.43.
Voorts heeft Van Ingen ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 oktober 2021 verklaard dat als er geen doodsoorzaak wordt gevonden, dit niet betekent dat er geen doodsoorzaak is. Er kan alleen geen doodsoorzaak worden aangetoond.44. Wanneer aan de deskundige wordt voorgehouden dat de waarnemingen op achtereenvolgende tijdstippen (op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur en 22.45 uur,45. 12 augustus 1998, omstreeks 12.45 uur, en 13 augustus 1998, omstreeks 14.15 uur) de indruk geven van een voortgaand proces van ontbinding, verklaart de deskundige dat dit goed mogelijk is. Wanneer vervolgens aan de hand van zich in het dossier bevindende foto's aan Van Ingen de vraag wordt voorgelegd of het gebied waar hij drie huidloslatingen in de hals heeft waargenomen, ook het gebied is waar de Technische Recherche de streep over de adamsappel heeft waargenomen, verklaart hij dat dit inderdaad ongeveer hetzelfde gebied betreft. Het komt de deskundige niet onwaarschijnlijk voor dat de waarnemingen van de schouwarts en van hemzelf wanneer ze in tijd achter elkaar worden geplaatst het proces van voortgaande ontbinding laten zien.46.
2.3.4. Doodsoorzaken
Het hof stelt — overeenkomstig het sectieverslag d.d. 21 december 1998 en de brief van V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en forensisch (kinder)patholoog, d.d. 10 februari 2015 — vast dat bij sectie (inclusief aanvullend lichtmicroscopisch onderzoek) en toxicologisch onderzoek geen doodsoorzaak is gebleken. Uit deze onderzoeken is evenmin een bijdrage aan het overlijden gebleken. Daarbij wordt opgemerkt dat het lichtmicroscopisch onderzoek was bemoeilijkt vanwege postmortale veranderingen.47.
In het kader van de sectie is aandacht besteed aan de mogelijkheid van een toxicologische doodsoorzaak, zoals hierna onder 2.3.4.1. aan de orde zal komen. De resultaten van de sectie zijn verder van belang voor andere mogelijke doodsoorzaken, namelijk uitdroging (overweging 2.3.4.2.) en het bestaan van ziekelijke afwijkingen (overweging 2.3.4.4.).
Daarnaast zijn er mogelijke doodsoorzaken die geen objectiveerbare letsels/verschijnselen hoeven achter te laten aan een lichaam en dus niet aantoonbaar zijn bij een sectie. Soerdjbalie-Maikoe heeft in haar brief d.d. 10 februari 2015 naar voren gebracht dat het dan gaat om: onderkoeling (ook wel hypothermie genoemd; overweging 2.3.4.3.), enkele ziekelijke afwijkingen (zoals epilepsie, astma) die kunnen leiden tot een kritieke toestand (status epilepticus, status asthmaticus; overweging 2.3.4.4.), fatale hartritmestoornissen door een cardio-genetische afwijking (overweging 2.3.4.5.), verstikking door smoren (belemmering van de mond/neus) of (samen)drukken van/op de borstkas (mechanische/traumatische asfyxie) en verstikking door geweld op de hals (zoals bij verwurging), zoals onder 2.3.4.7 zal worden besproken. Daarbij concludeert het hof dat eventuele cardio-genetische afwijkingen en ziekten, zoals astma en epilepsie, met plotse dood tot gevolg als natuurlijke oorzaken van overlijden zijn aan te merken.48. Het hof zal hieronder motiveren op welke gronden bovengenoemde doodsoorzaken mogelijk zijn dan wel kunnen worden uitgesloten. Voorts zal stress en/of angst, eventueel in combinatie met hartfalen, onder 2.3.4.6. als mogelijke doodsoorzaak worden besproken. Tot slot zal onder 2.3.4.8. de vraag aan de orde komen of het geweld dat in een ruzie met een tentgenoot jegens Nicky Verstappen is toegepast, als mogelijke doodsoorzaak is aan te merken dan wel heeft bijgedragen aan zijn overlijden.
2.3.4.1. Toxicologische doodsoorzaak
Door [apotheker] , werd toxicologisch onderzoek verricht, waarbij in de lijkdelen van het slachtoffer geen geneesmiddelen en/of drugs werden aangetoond. In het bloed van het slachtoffer werd ethanol (alcohol) aangetoond in een concentratie van 0,12 milligram per milliliter bloed, waarvan een onbekend deel postmortaal ten gevolge van rottingsprocessen kan zijn ontstaan.49. In het dossier is geen enkele aanwijzing te vinden voor het feit dat Nicky Verstappen alcohol zou hebben ingenomen. Het hof gaat er om die reden vanuit dat de aangetroffen concentratie alcohol het uitsluitende gevolg is van postmortale rotting.
Soerdjbalie-Maikoe heeft op basis van bovenstaande toxicologische bevindingen geconcludeerd dat het overlijden van Nicky Verstappen niet op toxicologische gronden kan worden verklaard. Een bijdrage aan het overlijden is op grond van de toxicologische bevindingen niet gebleken.50. Ook eerdergenoemde Van de Voorde heeft naar voren gebracht dat geen sprake is van een toxicologische doodsoorzaak. Hij heeft overwogen dat een kleine hoeveelheid alcohol is gevonden en dat die verklaarbaar is door de ontbinding van het lichaam. Vergiftiging als mogelijke doodsoorzaak is daarmee uitgesloten.51. Ook R.A.C. Bilo, forensisch arts, heeft naar voren gebracht dat gezien het ontbreken van positieve resultaten bij toxicologische screening, vergiftiging lijkt uitgesloten.52.
Het hof schaart zich achter bovenstaande bevindingen van de deskundigen en neemt de daaraan verbonden conclusies over, inhoudende dat geen sprake is van een toxicologische oorzaak van het overlijden van Nicky Verstappen. Het hof sluit deze oorzaak van het overlijden van Nicky dan ook uit. Voorts is een bijdrage aan het overlijden op grond van de toxicologische bevindingen niet gebleken.
2.3.4.2. Uitdroging
Voor wat betreft uitdroging als mogelijke doodsoorzaak geldt dat uitdrogingsverschijnselen bij sectie waarneembaar kunnen zijn als ingezakte oogbollen en een verlaagde huidturgor. Deze (aspecifieke) verschijnselen zijn bij sectie niet gebleken. Ook bij bestudering van de sectiefoto's worden deze (voor zover op basis van de foto's kan worden beoordeeld) niet gezien. Soerdjbalie-Maikoe heeft in haar brief d.d. 10 februari 2015 naar voren gebracht dat mogelijk aanvullende informatie van de personen die Nicky Verstappen de laatste dag of dagen voor zijn vermissing hebben meegemaakt, ook relevante informatie kan geven omtrent de inname van vocht (door middel van drinken) in die laatste uren/dagen. Als hij heeft gedronken, lijkt uitdroging haar zeer onwaarschijnlijk, mede gezien het ontbreken van bevindingen passend bij uitdroging.53.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot uitdroging afgezet tegen vochtinname d.d. 18 november 2019, welk de hierboven bedoelde relevantie informatie bevat omtrent de inname van vocht (door middel van drinken) in de laatste uren/dagen voor de vermissing van Nicky Verstappen. Door [verbalisant 5] is onderzoek verricht met betrekking tot de vragen op welke momenten en wat er door de kinderen van het kamp waaraan Nicky Verstappen heeft deelgenomen op zaterdag 8 en zondag 9 augustus 1998 werd gegeten en gedronken en welke bijzonderheden er waren met betrekking tot het eten en drinken. Uit het dossier blijkt dat er drie keer per dag werd gegeten, te weten omstreeks 09.00 uur, 13.00 uur en 18.00 uur. De kinderen kregen 's morgens brood, 's middags als het warm was kregen zij ook brood en als het niet warm was, kregen zij 's middags warm eten. De voeding werd op het kamp volledig verzorgd, uitgezonderd de eerste kampdag.
De kinderen kwamen op zaterdag 8 augustus 1998 in de loop van de ochtend, omstreeks 10.15 uur, aan op het kampterrein en hebben die dag dus geen ontbijt genoten op het kamp. De kinderen hadden voor zaterdag 8 augustus 1998, de eerste dag van het kamp, een eigen lunch moeten meenemen. Na de rondleiding werd tussen de middag het eigen lunchpakket genuttigd. Vervolgens waren de kinderen die middag gaan zwemmen en hadden zij bij het zwembad omstreeks 16.30 uur een ijsje gekregen. Een jongen van ongeveer 15 à 16 jaar oud had in het zwembad het groepje van Nicky Verstappen benaderd en hen iets te drinken aangeboden. De jongen had een flesje drinken aan [tentgenoot 1] gegeven, [kampgenoot 1] had ook een slok uit het flesje gedronken en Nicky Verstappen had het flesje leeggedronken. Na het middagprogramma kregen de kinderen 's avonds in het kamp een warme maaltijd.
Op zondagavond 9 augustus 1998, omstreeks 18.00–19.00 uur, werd een broodmaaltijd gegeten. Bij de broodmaaltijd werd als drinken melk, chocomelk en water aangeboden. Nicky Verstappen werd bij het eten aan tafel gezien. Er werd door iedereen brood gegeten. Na het avondspel, omstreeks 21.45 uur, werden nog ranja en koek aangeboden. Op het moment dat [kampgenoot 2] op zondagavond na het wassen naar de tent liep, stond Nicky Verstappen voor de tent iets te drinken. Verder had hij chips en suikerpinda's, die hij van thuis had meegekregen, gegeten. Er werden gedurende het kamp flessen drinken uitgedeeld die de kinderen onderling moesten verdelen. Iedere groep had de beschikking over een jerrycan water; ook voor de tent waarin Nicky Verstappen sliep, stond een jerrycan. Er zou dagelijks water worden rondgebracht en iedere dag frisdrank worden verstrekt.54.
Ook Van de Voorde heeft zich in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 op het standpunt gesteld dat hij uitdroging als doodsoorzaak uitermate onwaarschijnlijk acht. Ernstige uitdroging kan eventueel leiden tot overlijden of hiertoe bijdragen, maar Van de Voorde ziet in casu geen aanwijzingen voor uitdroging als doodsoorzaak. Ook de tijdsduur tussen de verdwijning en het vermoedelijke tijdstip van overlijden is te kort om, zelfs bij volledige onthouding van drank, tot een fatale uitdroging te kunnen leiden.55. Van de Voorde heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 6 juli 2020 verklaard dat je bij dodelijke uitdroging onder meer een ingevallen buik ziet, een huid die rimpels vertoont en slijmvliezen die heel droog zijn en dat deze elementen ontbreken. Verder vergt een fatale uitdroging, gecombineerd met voedselonthouding, acht tot twaalf dagen om fataal te zijn. In de onderhavige zaak is de tijdspanne daarvoor te kort en zijn er geen sectiebevindingen die daarop zouden wijzen. Verder was er nog urine in de blaas, zodat daarvoor geen enkele aanwijzing bestaat. Van de Voorde acht een fatale uitdroging dan ook uitgesloten.56.
Het hof stelt op basis van bovenstaande bevindingen vast dat Nicky Verstappen in de uren/dagen voor zijn vermissing heeft gedronken. Mede gezien het ontbreken van bevindingen passend bij uitdroging komt het hof tot de conclusie dat fatale uitdroging als mogelijke oorzaak van of uitdroging als bijdrage aan het overlijden van Nicky Verstappen wordt uitgesloten.
2.3.4.3. Onderkoeling c.q. hypothermie
Gezien de omstandigheden waaronder Nicky Verstappen is gevonden, namelijk blootgesteld aan buitentemperaturen en in gewone kleding (zonder jas), acht Soerdjbalie-Maikoe onderkoeling als oorzaak van of bijdrage aan zijn overlijden niet uitgesloten. Uit de documentatie van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (hierna telkens: KNMI) zou de temperatuur destijds tussen 14 en 33 graden Celsius zijn geweest. Onderkoeling hoeft geen zichtbare verschijnselen achter te laten aan het lichaam. Soms worden in het geval van onderkoeling puntvormige bloedinkjes in het maagslijmvlies gezien, maar de interpretatie daarvan wordt bemoeilijkt door postmortale veranderingen zoals bij Nicky Verstappen het geval was. Bovendien is in het sectierapport geen melding gemaakt van puntvormige bloedingen in het slijmvlies. In het sectierapport staat immers vermeld: ‘het slijmvlies was gaaf’. Het ontbreken van dit aspecifieke verschijnsel in de maag sluit onderkoeling echter niet uit, aldus Soerdjbalie-Maikoe.57.
Van de Voorde heeft in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 naar voren gebracht dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat onderkoeling de doodsoorzaak is geweest of dat onderkoeling heeft bijgedragen aan het overlijden van Nicky Verstappen. Van de Voorde heeft in dit verband gewezen op de temperatuurgegevens van het KNMI, zoals gemeten in het weerstation te Maastricht.58. Temperatuurmetingen van het KNMI station in Maastricht zijn het meest representatief voor Brunssum.59. Nicky Verstappen zou op zijn vroegst op 10 augustus 1998, omstreeks 05.30 uur, zijn verdwenen en zijn lichaam werd de volgende dag, 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, aangetroffen. Blijkens de temperatuurgegevens van het KNMI station in Maastricht bedroeg de gemiddelde temperatuur in deze periode 26,7 graden Celsius. De laagst gemeten temperatuur in de nacht van 10 op 11 augustus 1998 was 17,9 graden Celsius (meting om 04.00 uur). Gedurende de rest van de nacht schommelde de temperatuur rond de 20 graden Celsius. Uit nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna telkens: NFI) is gebleken dat de temperatuur op de vindplaats 0,8 graden Celsius hoger is dan gemeten in het KNMI meetstation te Maastricht.60.
Van de Voorde heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 6 juli 2020 verklaard dat hij hypothermie in de zomer uiterst onwaarschijnlijk acht. Gevallen van hypothermie zijn alle wintergevallen en gaan gepaard met rode koudevlekken op knieën en soms op de ellebogen. In een deel van de gevallen zijn er ook puntvormige bloedingen in het maagslijmvlies te zien. Die verschijnselen ontbreken bij Nicky Verstappen allemaal. Om die reden zijn geen aanwijzingen te vinden voor onderkoeling en kan dit als mogelijke oorzaak van het overlijden van Nicky Verstappen worden uitgesloten.61.
Het hof sluit zich aan bij de conclusie van Van de Voorde en sluit uit dat Nicky Verstappen ten gevolge van onderkoeling is komen te overlijden dan wel dat onderkoeling heeft bijgedragen aan zijn overlijden.
2.3.4.4. Ziekelijke afwijkingen (zoals epilepsie, astma)
Het hof stelt voorop dat de mogelijkheid van (een) ziekelijke afwijking(en) als oorzaak van het overlijden van Nicky Verstappen dient te worden beschouwd tegen de achtergrond van een bevinding van patholoog Van Ingen zoals die in het sectieverslag d.d. 21 december 1998 staat vermeld. Onder de epicrise wordt immers vermeld dat er geen ziekelijke orgaanveranderingen aanwijsbaar waren die de dood zouden kunnen verklaren.62.
Er zijn enkele ziekelijke afwijkingen (zoals epilepsie, astma) die kunnen leiden tot een kritieke toestand (status epilepticus, status asthmaticus) met plotse dood tot gevolg. Uit het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van het verhoor van de huisartsen van Nicky Verstappen, [huisarts 1] en [huisarts 2] , d.d. 3 juni 2014 blijkt dat hij bij hen bekend stond als een normaal gezond kind zonder bijzonderheden. Er was bij hen niets bekend dat zijn dood zou kunnen verklaren of daaraan zou kunnen hebben bijgedragen. Soerdjbalie-Maikoe heeft in haar brief d.d. 10 februari 2015 naar voren gebracht dat zij om die reden de mogelijke doodsoorzaken op ziekelijke gronden niet waarschijnlijk acht.63.
Ook Van de Voorde heeft in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 te kennen gegeven dat hij geen objectieve (morfologische) aanwijzingen ziet voor overlijden als gevolg van astmatisch lijden of epilepsie.64. Meer specifiek ten aanzien van een epileptische aanval als doodsoorzaak heeft Van de Voorde in zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 6 juli 2020 verklaard dat er bijzonder weinig tot nu toe aangetoonde gevallen zijn waarbij kinderen van de leeftijd van Nicky Verstappen daaraan zijn overleden, nu je dit meestal pas op oudere leeftijd ziet. De plaats waar het kind is gevonden en de houding van zijn lichaam maken dat geen sprake is van een plotse dood door een epileptische aanval. In het geval van een epileptische aanval stuikt men in elkaar (het hof begrijpt dat met het Vlaamse woord ‘stuiken’ wordt bedoeld: in elkaar zakken) en zou men op een andere manier hebben moeten liggen. De houding van het lichaam van Nicky Verstappen zou dan anders zijn geweest. Van de Voorde stelt zich dan ook op het standpunt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het kind is komen te overlijden aan een natuurlijke oorzaak.65.
Op grond van het bovenstaande sluit het hof uit dat bij Nicky Verstappen sprake was van (een of meer) ziekelijke afwijking(en) (zoals epilepsie, astma), die heeft/hebben geleid tot een kritieke toestand met plotse dood tot gevolg dan wel daaraan heeft/hebben bijgedragen.
2.3.4.5. Fatale hartritmestoornissen door een cardio-genetische afwijking
Soerdjbalie-Maikoe heeft in haar brief d.d. 10 februari 2015 naar voren gebracht dat fatale hartritmestoornissen door een cardio-genetische afwijking aandoeningen zijn die niet gepaard hoeven te gaan met een pathologisch substraat en deze hoeven dus bij sectie (en aanvullend lichtmicroscopisch onderzoek) niet te worden gediagnosticeerd. Bovendien is het met het aantonen van een cardio-genetische afwijking niet vanzelfsprekend dat een persoon daaraan is overleden.66.
Het QT-tijdsyndroom is een zeer zeldzaam voorkomende hartziekte. Het is een erfelijke aandoening, die in principe in de familie bekend moet zijn. Indien deze ziekte niet in de familie voorkomt, is het onwaarschijnlijk dat Nicky Verstappen aan het QT-syndroom leed. Uit de brief van Van Ingen, die als patholoog de sectie op het lichaam van Nicky Verstappen heeft verricht, blijkt dat [cardioloog 1] , cardioloog in het LUMC, in een telefonisch overleg op 22 januari 2001 heeft aangeraden een hartfilmpje (ECG) bij familieleden te laten maken. Indien bij familieleden afwijkingen (zoals het QT-tijdsyndroom) zouden voorkomen, zou dit overigens niet automatisch betekenen dat Nicky Verstappen die afwijkingen ook had. In het geval bij de ouders geen afwijkingen in de ECG worden geconstateerd, dan is het voor 99,9% zeker dat Nicky Verstappen geen QT-syndroom had.67.
Een andere mogelijke hartafwijking die het plotselinge overlijden zou kunnen verklaren is de aortaklepstenose. Bij een regelmatig bezoek aan het consultatiebureau, de peuterarts en de schoolarts zou deze ziekte moeten zijn geconstateerd. Er is dan namelijk een duidelijke ruis hoorbaar rondom het hart. Degenen die aan deze ziekte lijden, worden meestal vrij snel doorgestuurd naar de cardioloog. Een andere plotselinge dood door een hartafwijking kan voornoemde [cardioloog 1] niet benoemen.68.
Uit de verklaringen van de moeder van het slachtoffer, [moeder van Nicky Verstappen] , blijkt dat haar vader in het verleden twee hartoperaties heeft ondergaan en dat 7 van de 9 broers/zussen van haar vader hartproblemen kennen. Deze problemen bestaan uit het dichtslibben van (slag)aders van het hart. De moeder van Nicky Verstappen zelf heeft nog nooit hartproblemen ondervonden. Bij de bloedverwanten van [vader van Nicky Verstappen] , de vader van het slachtoffer, komen geen hartproblemen voor, althans voor zover bekend. De vader van het slachtoffer heeft wel eens pijn op de borst gehad, maar bij onderzoek zijn geen hartafwijkingen geconstateerd.69.
Op 7 februari 2001 is een cardioloog in het Laurentius Ziekenhuis te Roermond, [cardioloog 2] , geconsulteerd om bij de ouders van Nicky Verstappen een hartfilmpje te vervaardigen om eventuele hartafwijkingen te diagnosticeren. Volgens de rapportage van deze cardioloog toonden de hartfilmpjes (elektrocardiogrammen) van zowel de vader als moeder van Nicky Verstappen geen afwijkingen, met name geen aanwijzingen voor een verlengde QT-interval. Er is daarna geen overige consultatie bij een cardioloog geweest ten behoeve van cardio-genetisch onderzoek. Bij cardio-genetisch onderzoek dient te worden gezocht naar een bepaalde genetische afwijking. Aangezien er bij Nicky Verstappen en zijn ouders geen medisch belastbare voorgeschiedenis was ten aanzien van cardio-genetische afwijkingen (voor zover bekend), is het ondoenlijk om cardio-genetisch onderzoek in te zetten omdat men niet weet waar men naar op zoek moet gaan.70.
Nadat [cardioloog 1] was ingelicht dat de ECG's van de ouders van het slachtoffer geen verlengde QT-intervallen vertoonden en was geïnformeerd over de hartkwalen bij de bloedverwanten van de moeder van Nicky Verstappen (het dichtslibben van (slag)aders van het hart), concludeerde hij dat het niet noodzakelijk was nog nader onderzoek te verrichten. Het dichtslibben van (slag)aders van het hart heeft met leef-, eet- en drinkgewoontes te maken. Dit soort hartkwalen openbaart zich pas op zijn vroegst bij jonge volwassenen. Er kan derhalve vanuit worden gegaan dat Nicky Verstappen nog geen last had van dichtgeslibde (slag)aders. Op basis hiervan kan een doodsoorzaak als gevolg van een QT-tijdsyndroom worden uitgesloten.71.
Ook Van de Voorde heeft in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 geconcludeerd dat er geen objectieve (morfologische) aanwijzingen zijn voor een overlijden als gevolg van genetische hartproblemen.72. Van de Voorde heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 6 juli 2020 verklaard dat er bijzonder weinig tot nu toe aangetoonde gevallen zijn waarbij kinderen van de leeftijd van Nicky Verstappen zijn overleden aan een plotse hartritmestoornis. De plaats waar het kind is gevonden en de houding van het lichaam maken dat geen sprake is van een plotselinge dood door een plotse hartritmestoornis. Evenals bij een epileptische aanval, stuikt men in het geval van een plotselinge hartritmestoornis in elkaar (het hof begrijpt dat met het Vlaamse woord ‘stuiken’ wordt bedoeld: in elkaar zakken) en dan zou men op een andere manier liggen. De houding van het lichaam van Nicky Verstappen zou dan anders zijn geweest. Van de Voorde stelt zich dan ook op het standpunt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het kind is komen te overlijden aan een natuurlijke oorzaak.73.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat kan worden uitgesloten dat Nicky Verstappen is komen te overlijden als gevolg van fatale hartritmestoornissen door een cardio-genetische afwijking.
2.3.4.6. Stress en/of angst
Voorts is in het onderzoek naar het overlijden van Nicky Verstappen naar voren gekomen dat ernstig schrikken ten gevolge van een schokkende gebeurtenis en/of voorval, eventueel in combinatie met het QT-tijdsyndroom, een doodsoorzaak kan zijn. Bij kinderen is hier echter geen gedegen onderzoek naar verricht; het doodschrikken van een kind is heel extreem.74.
In het rapport van Bilo d.d. 29 mei 2019 komt naar voren dat een plotselinge hartdood in relatie tot extreme emotionele opwinding (met name angst en pijn) goed gedocumenteerd is beschreven in de forensische en cardiologische literatuur. Hoewel de meeste patiënten een reeds bestaande hartafwijking hadden, werd in sommige gevallen vastgesteld dat het ook kan gebeuren zonder voorafgaande aanwijzingen voor een cardiale aandoening (hartafwijking). Waarschijnlijk is het overlijden dan een gevolg van een endogene hormonale reactie (‘catechol’) in relatie tot een vecht- of vluchtreactie. Onbekend is of dit fenomeen ook bij kinderen is beschreven, anders dan bij kinderen met een reeds aanwezige en bekende cardiale aandoening, bijvoorbeeld het verlengd QT-tijdsyndroom.75. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kan een doodsoorzaak als gevolg van het QT-tijdsyndroom worden uitgesloten.
Voorts wordt in de literatuur over drugsgebruik vermeld dat boosheid/opwinding na opvallende inspanning een plotse cardiale dood kan veroorzaken. Een vecht- of vluchtreactie leidend tot de dood is voor zover bekend nooit beschreven bij kinderen. Bilo heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat een vecht- of vluchtreactie onwaarschijnlijk is, maar niet kan worden uitgesloten.76.
Van de Voorde heeft in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen zijn (of een plausibele hypothese is) voor het optreden van een (zeer zeldzaam) stress-gerelateerd overlijden.77.
Het hof stelt vast dat, hoewel het niet waarschijnlijk wordt geacht, het optreden van een (zeer zeldzaam) stress-gerelateerd overlijden ten gevolge van een schokkende gebeurtenis en/of voorval niet uitgesloten kan worden geacht.
2.3.4.7. Verstikking door smoren (belemmering van de mond/neus) of (samen)drukken van/op de borstkas (mechanische/traumatische asfyxie) en verstikking door geweld op de hals (zoals bij verwurging)
Met betrekking tot verstikking als mogelijke doodsoorzaak memoreert het hof dat patholoog Van Ingen in zijn sectieverslag d.d. 21 december 1998 heeft gerapporteerd dat belemmering van de ademhaling als doodsoorzaak in de onderhavige zaak niet is uitgesloten.78. Van Ingen heeft in zijn brief d.d. 30 januari 2001, gericht aan regiopolitie Limburg-Zuid, naar voren gebracht: ‘Verstikking kan, maar hoeft niet, postmortaal tekenen (te) geven. In een aantal gevallen zijn na verstikking, postmortaal, noch macroscopisch, noch microscopisch, tekenen van verstikking aanwijsbaar. Zuurstofnood kan in deze gevallen niet worden aangetoond. Dit was ook in het onderhavige geval van toepassing. Uit het bovenstaande volgt ook dat het niet vinden van tekenen van verstikking, verstikking niet uitsluit’.79. Van Ingen heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 oktober 2021 bevestigd dat verstikking zonder tekenen daarvan mogelijk is.80.
Soerdjbalie-Maikoe heeft in haar brief d.d. 10 februari 2015 ten aanzien van verstikking door smoren of het (samen)drukken van/op de borstkas als mogelijke doodsoorzaak opgemerkt dat Nicky Verstappen ten tijde van de sectie 11 jaar oud was en dat de praktijk leert dat een kind van die leeftijd bij een normaal bewustzijn zich doorgaans niet laat smoren zonder daar weerstand tegen te bieden en daardoor letsels aan de mond/neus te ontwikkelen (tenzij er door bijvoorbeeld fixatie geen weerstand mogelijk was). Dit sluit smoren echter niet uit, aldus Soerdjbalie-Maikoe. Daarbij heeft zij erop gewezen dat er bij de sectie twee bruine vlekken aan het gelaat (één aan de linker mondhoek en één naast het linker neusgat) werden vastgesteld, waarvan patholoog Van Ingen in het sectierapport heeft opgemerkt dat het niet duidelijk was of deze twee letsels bij leven waren ontstaan. De beoordeling van deze letsels was bemoeilijkt door (postmortale) indroging/verandering. Indien deze letsels bij leven waren ontstaan, zouden ze kunnen zijn ontstaan in het kader van belemmering van de mond/neus (smoren), maar ze zijn daar niet bewijzend voor, omdat ze ook anderszins kunnen zijn ontstaan.
Met betrekking tot verstikking door geweld op de hals (zoals bij verwurging) als mogelijke doodsoorzaak heeft Soerdjbalie-Maikoe opgemerkt dat geweld op de hals in een substantieel aantal gevallen gepaard gaat met aspecifieke begeleidende verschijnselen zoals puntvormige bloeduitstortingen (in de bindvliezen van de oogleden, onderhuids) en letsels aan de hals, welke niet zijn vastgesteld bij de schouw en sectie. Soerdjbalie-Maikoe heeft naar voren gebracht dat zij op de foto's van de sectie niet kon beoordelen of er wel of geen puntvormige bloedingen waren, omdat er geen detailfoto's van de oogleden en het gelaat voorhanden waren. Een beoordeling van de letsels aan de hals kon wel, voor zover dit nog mogelijk was wegens postmortale veranderingen. Er werden behoudens de postmortale verschijnselen van marmertekening en huidloslating geen overige bijzonderheden aan de hals gezien, zo heeft Soerdjbalie-Maikoe gerapporteerd.81.
Voorts heeft Van de Voorde in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 naar voren gebracht dat gezien de omstandigheden, waaronder begrepen de plotselinge verdwijning, vindplaats, ligging/houding van het lichaam en leeftijd van het slachtoffer, alsmede de afwezigheid van enige aanwijzing voor een natuurlijke dood moet worden uitgegaan van een niet-natuurlijk overlijden. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld een afsluiting van de ademhalingswegen (smoring) en/of belemmering van de ademhalingsbewegingen in aanmerking komen, hetgeen geen sporen (letsels) hoeft achter te laten. Ook dodelijke geweldpleging tegen de hals (wurging) hoeft niet noodzakelijkerwijs letsel tot gevolg te hebben. Bovendien werd de beoordeling in casu bemoeilijkt door ontbindingsverschijnselen.82.
Met betrekking tot de mogelijkheid van smoring, door afsluiting van neus en mond, heeft Van de Voorde in zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 6 juli 2020 verklaard dat dit kan gebeuren met een plastic zak, door een kussen of een zacht voorwerp of een hand, door het duwen van het gelaat tegen de grond of door iets op het gelaat te duwen. Ook daarvan is bekend dat het geen typische asfyxie tekenen veroorzaakt, dus ook geen puntbloedinkjes in de oogbindvliezen.
Ten aanzien van verstikking (zoals bij verwurging) heeft Van de Voorde in datzelfde verhoor verklaard dat er heel wat gevallen van geweld tegen de hals zonder letsels aan de hals zijn. Bovendien zijn inwendige letsels aan de hals bij kinderen uitermate zeldzaam. Zij hebben een zeer soepel keelskelet, de adamsappel en het tongbeen zijn kraakbenig en breken niet of nauwelijks. Van de Voorde kan in zijn 20–25 jaar durende carrière getuigen van verschillende dodingen door strangulatie en wurging, waarin er geen uitwendige wurgsporen of strangulatiesporen aan de hals waren, bijvoorbeeld bij een slachtoffer dat zich niet heeft verweerd of een slachtoffer dat is gestranguleerd met een breed snoer, een sjaal of een arm. Dat kan verlopen zonder sporen achter te laten; de halsspierbloedingen en breuken kunnen ontbreken. Als die er zijn, dan kun je de diagnose stellen en als die er niet zijn, dan kun je het niet uitsluiten. Evenals Soerdjbalie-Maikoe heeft Van de Voorde geconcludeerd dat er geen objectieve argumenten zijn die wijzen op verwurging, maar dat dit verwurging als mogelijke doodsoorzaak ook niet uitsluit.83.
Hoewel Bilo in 2001 verwurging in de onderhavige zaak als mogelijke doodsoorzaak uitgesloten achtte, heeft hij in zijn rapport d.d. 29 mei 2019 naar voren gebracht dat hij nu van mening is dat verwurging niet uitgesloten kan worden geacht vanwege het ontbreken van specifieke lichamelijke afwijkingen, die wijzen op verwurging.
Voorts heeft Bilo in datzelfde rapport geconcludeerd dat subtiel smoren niet kan worden uitgesloten. Ook combinaties van factoren, bijvoorbeeld subtiel smoren of stress lijdend tot een lichamelijke reactie bij een reeds bestaande lichamelijke aandoening, kan niet worden uitgesloten (bijvoorbeeld een status asthmaticus als stressreactie bij een CARA-kind). Hierbij behoeft op zich de lichamelijke reactie niet tot overlijden aanleiding te geven. Het overlijden is het gevolg van het niet zoeken van medische hulp.84.
Met betrekking tot eventuele letsels passend bij de doodsoorzaken van verstikking door smoren en verstikking door geweld op de hals overweegt het hof als volgt.
In het kader van verstikking door smoren memoreert het hof dat Soerdjbalie-Maikoe in haar brief d.d. 10 februari 2015 naar voren heeft gebracht dat de beoordeling van de twee bruine vlekken aan het gelaat, één aan de linker mondhoek en één naast het linker neusgat, was bemoeilijkt door (postmortale) indroging/verandering. Indien deze letsels bij leven waren ontstaan, zijn deze niet bewijzend voor de doodsoorzaak van verstikking door smoren.85. Daarbij merkt het hof op dat Van Ingen in zijn sectieverslag d.d. 21 december 1998 heeft gerapporteerd dat niet zeker was dat deze verkleuringen bij leven waren opgelopen.86. Van de Voorde heeft in zijn verslag d.d. 13 maart 2017 over de bruinverkleuring ter hoogte van de mond en neus gerapporteerd dat dit postmortale veranderingen betreffen, welke kunnen worden verklaard door (beginnende) madenvraat, al dan niet in combinatie met etsing door postmortale uitvloei van maagzuur. De roodachtige streperige veranderingen kunnen ook passen bij marbrering (zoals ook elders op het lichaam, reeds aanwezig bij de uitwendige schouw aan de linker halsuitsnijding).87.
Ten aanzien van de door [gemeentelijk lijkschouwer] waargenomen dubieuze plekken (bruine verkleuringen) in de hals van Nicky Verstappen overweegt het hof als volgt.
In het proces-verbaal van de Technische Recherche d.d. 23 augustus 1998 hebben verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] gerelateerd dat op dinsdag 11 augustus 1998 kort na het aantreffen van het slachtoffer, omstreeks 21.00 uur, in de hals ter hoogte van zijn adamsappel een duidelijke, ongeveer 4,5 centimeter lange en ongeveer 1,5 centimeter brede rode verkleuring zichtbaar was.88. Gemeentelijk lijkschouwer [gemeentelijk lijkschouwer] heeft in het verslag betreffende een niet-natuurlijke dood d.d. 12 augustus 1998 gerapporteerd dat hij op die datum aan de rechtervoorzijde van de hals meerdere bruine verkleuringen, een tweetal rond 1–2 centimeter, één lijnvormig met huidloslating, mogelijk een drukplek, heeft waargenomen. [gemeentelijk lijkschouwer] heeft in zijn verhoor als getuige bij de politie d.d. 13 mei 2014 over de dubieuze plekken in de hals verklaard dat deze mogelijk in relatie staan tot de in het kader van de doodsoorzaak in het verslag genoteerde asfyxie (verstikking, wurging).89.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 oktober 2021 is Van Ingen voorgehouden dat op de foto's waarop het lichaam van het slachtoffer is te zien op de plaats waar het lichaam is aangetroffen, zichtbaar is hetgeen de Technische Recherche heeft beschreven, met name over de streep op de adamsappel. Zoals onder 2.3.3. aan de orde is gekomen, is voorts aan Van Ingen voorgehouden dat de waarnemingen op achtereenvolgende tijdstippen (op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur en 22.45 uur, 12 augustus 1998, omstreeks 12.45 uur, en 13 augustus 1998, omstreeks 14.15 uur) de indruk geven van een voortgaand proces van ontbinding en heeft hij daarop verklaard dat dit goed mogelijk is. Wanneer vervolgens aan de hand van zich in het dossier bevindende foto's aan Van Ingen de vraag wordt voorgelegd of het gebied waar hij drie huidloslatingen in de hals heeft waargenomen, ook het gebied is waar de Technische Recherche de streep over de adamsappel heeft waargenomen, verklaart hij dat dit inderdaad ongeveer hetzelfde gebied betreft. Het komt hem niet onwaarschijnlijk voor dat de waarnemingen van de schouwarts en van hemzelf wanneer ze in tijd achter elkaar worden geplaatst het proces van voortgaande ontbinding laten zien.90.
Voorts weegt hof mee dat Soerdjbalie-Maikoe in haar brief d.d. 10 februari 2015, terwijl zij bij de opstelling daarvan het schouwverslag d.d. 12 augustus 1998 en het sectierapport d.d. 21 december 1998 had bestudeerd en waarbij haar is gevraagd acht te slaan op foto's van die schouw en sectie (en waarbij zij kennelijk niet beschikte over de waarneming van de Technische Recherche van 11 augustus 1998 op de plaats van aantreffen en over de foto's die daar toen zijn gemaakt91.), naar voren heeft gebracht dat aan de hals niet meer is te zien dan tekenen van postmortale veranderingen: versterkte vaattekening (hetgeen ook inwendig in de hals is te zien) en tekenen van huidloslating. Er zijn behoudens deze postmortale veranderingen geen letsels (ook geen ronde huidbeschadigingen) aan de hals te zien.92.
Ook Van de Voorde had bij het opstellen van zijn verslagen voormeld schouw- en sectieverslag tot zijn beschikking, alsook het proces-verbaal van bevindingen van de Technische Recherche, waarin de bevindingen met betrekking tot de verkleuringen in de hals waren gerelateerd. Van de Voorde heeft foto's van de schouw op 12 augustus 1998 en de sectie op 13 augustus 1998 bekeken en in zijn verslagen van 14 juli 2016 en 13 maart 2017 naar voren gebracht dat de ontvellingen op de hals geen zichtbare ombloeding of weefselreactie tonen. Op de hals werden bruine verkleuringen gezien, tevens zichtbaar op de foto's, welke bijvoorbeeld kunnen passen bij uitdroging van oppervlakkige huidbeschadigingen alsook het gevolg kunnen zijn van het ontbindingsproces. Deze zijn zeer vermoedelijk het gevolg van oppervlakkige madenvraat en postmortale loslating (ten gevolge van ontbinding) van de opperhuid (epidermolyse). De streperige veranderingen staan bekend als marbrering, eveneens een ontbindingsfenomeen. Vele huidveranderingen kunnen worden toegeschreven aan ontbinding (marbrering, epidermolyse) en blootstelling aan natuurelementen (onder andere maden en ‘beestjes’ zoals mieren, eventueel kevers). Er kunnen alleszins geen (voor geweldpleging) betekenisvolle letsels worden gevonden.93. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 6 juli 2020 heeft Van de Voorde verklaard dat hij de foto's heeft teruggezien en dat hij ziet dat de maden daar geconcentreerd zitten, de maden die de oppervlakkige huid losmaken en dat geeft door blootstelling aan lucht uitdrogingsverschijnselen en door uitdroging wordt de huid bruin. Het gaat dus niet om drukplekken; het is duidelijk een post mortem fenomeen. Dit geeft aldus geen steun aan de mogelijke afsluiting of belemmering van de ademhaling of een dodelijke geweldpleging op de hals. Er zijn uitwendig noch inwendig objectieve elementen die de hypothese van een mogelijke samendrukking van de hals objectief onderschrijven. Van de Voorde heeft daarbij verwezen naar de bevindingen van Van Ingen en Soerdjbalie-Maikoe, die daarbij aansluiten.94.
Het hof is van oordeel dat de verkleuring(en) die op 11 augustus 1998 door de Technische Recherche kort na het aantreffen van het slachtoffer in zijn hals zijn waargenomen en die door [gemeentelijk lijkschouwer] in zijn schouwverslag van 12 augustus 1998 zijn omschreven als mogelijke drukplekken, zijn aan te merken als ontbindingsverschijnselen. Deze waarnemingen door de Technische Recherche en [gemeentelijk lijkschouwer] en de duiding daarvan als mogelijke drukplekken kunnen derhalve geenszins bijdragen aan de conclusie dat in de onderhavige zaak sprake is van de doodsoorzaak van verstikking. Dat laat onverlet dat, zoals hierboven is overwogen, verstikking mogelijk is zonder tekenen van verstikking.
Op grond van het bovenstaande kan verstikking door geweld op de hals (zoals bij verwurging) als mogelijke oorzaak van het overlijden van Nicky Verstappen dan ook niet worden uitgesloten.
Voorts stelt het hof op grond van het vorenstaande vast dat verstikking door smoren (belemmering van de mond/neus) of (samen)drukken van/op de borstkas (mechanische/traumatische asfyxie) alsmede een combinatie van factoren, bijvoorbeeld subtiel smoren of stress lijdend tot een lichamelijke reactie, als mogelijke oorzaken van het overlijden van Nicky Verstappen niet kunnen worden uitgesloten.
Het hof merkt daarbij op dat de bij sectie waargenomen bruine vlekken aan de linker mondhoek en naast het linker neusgat niet bijdragen aan het bewijs dat Nicky Verstappen is overleden ten gevolge van verstikking door smoren (belemmering van de mond/neus), nu Van Ingen reeds in zijn sectierapport naar voren heeft gebracht dat niet zeker was dat deze bij leven waren opgelopen en Van de Voorde deze bruinverkleuringen op basis van de foto's van de (schouw en) sectie heeft aangemerkt als postmortale veranderingen.
2.3.4.8. Vechtpartij in de tent
De verdediging heeft naar voren gebracht dat indien wordt aangenomen dat letsels voor het overlijden zijn ontstaan, in ogenschouw dient te worden genomen dat er een fikse vechtpartij is geweest tussen de jongens in de tent, voorafgaand aan het verdwijnen van Nicky Verstappen. De letsels ontstaan voor het overlijden kunnen dan ook daardoor zijn ontstaan, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
In het verslag van de sectie, zoals op 13 augustus 1998 op het lichaam van Nicky Verstappen verricht, d.d. 21 december 1998 heeft patholoog Van Ingen gerapporteerd dat het beenderstelsel gaaf was; bij röntgendoorlichting werden geen fracturen gezien.95.
Soerdjbalie-Maikoe heeft in haar brief d.d. 10 februari 2015 naar voren gebracht dat bij recente herbeoordeling van het radiologisch onderzoek geen grove radiologische afwijkingen zijn aangetoond. Volgens [kindercardioloog] kunnen, gezien de kwaliteit van het radiologisch doorlichtingsonderzoek, meer subtiele fracturen niet meer worden waargenomen. Er zijn dus grofweg geen breuken aan het beenderstelsel aangetoond die een rol van betekenis kunnen hebben gespeeld bij het overlijden of een aanwijzing kunnen vormen voor gebruikt geweld. Dat betekent niet dat er geen geweld kan zijn geweest dat heeft ingewerkt op het lichaam.96.
Van de Voorde heeft in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 eveneens naar voren gebracht dat bij röntgenologische doorlichting van het skelet geen botbreuken werden gezien. Bovendien werden bij de inwendige lijkschouwing geen inwendige traumatische afwijkingen met doodsoorzakelijke relevantie vastgesteld. Van de Voorde heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat de vechtpartij in de tent het overlijden heeft veroorzaakt of hieraan heeft bijgedragen.97.
Op grond van de hiervoor beschreven bevindingen en de daaraan verbonden conclusies van deskundigen Soerdjbalie-Maikoe en Van de Voorde stelt het hof — anders dan de verdediging — vast dat kan worden uitgesloten dat de vechtpartij het overlijden van Nicky Verstappen heeft veroorzaakt of daaraan heeft bijgedragen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is dan ook niet gebleken dat er sprake is geweest van een schokkende gebeurtenis en/of voorval voor het moment waarop Nicky Verstappen op 10 augustus 1998 is verdwenen, zoals bedoeld in 2.3.4.6.
2.4. Tussenconclusie
Gelet op de jeugdige leeftijd van het slachtoffer, zijn plotselinge verdwijning en de vindplaats van zijn lichaam zoals onder 2.3.1. beschreven, alsook de afwezigheid van een aanwijzing van natuurlijk overlijden zoals overwogen onder 2.3.4.4. en 2.3.4.5., stelt het hof vast dat Nicky Verstappen een niet-natuurlijke dood is gestorven. Het hof kent daarbij geen betekenis toe aan de houding waarin het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen en zal dan ook geen gebruikmaken van het rapport van [bewegingsdeskundige] .
Het hof is — zoals onder 2.3.4.6. is overwogen — van oordeel dat, hoewel het niet waarschijnlijk wordt geacht, het optreden van een (zeer zeldzaam) stress-gerelateerd overlijden ten gevolge van een schokkende gebeurtenis en/of voorval na zijn verdwijning niet uitgesloten kan worden geacht. Voorts heeft het hof onder 2.3.4.7. vastgesteld dat verstikking door smoren (belemmering van de mond/neus) of (samen)drukken van/op de borstkas (mechanische/traumatische asfyxie) alsmede een combinatie van factoren, bijvoorbeeld subtiel smoren of stress lijdend tot een lichamelijke reactie, en verstikking door geweld op de hals (zoals bij verwurging) als mogelijke oorzaken van het overlijden van Nicky Verstappen niet kunnen worden uitgesloten.
Gelet op de doodsoorzaken die niet kunnen worden uitgesloten, is het hof van oordeel dat sprake is van een niet-natuurlijke dood ten gevolge van een misdrijf.
3. Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2 primair en subsidiair: seksueel binnendringen/plegen van ontuchtige handelingen
3.1. (On)rechtmatig verkregen bewijs
3.1.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep van 15 november 2021 naar aanleiding van hetgeen de verdediging bij appelschriftuur en ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2021 heeft aangevoerd met betrekking tot de verkrijging van het DNA-materiaal van de verdachte naar voren gebracht dat er geen sprake is van een onrechtmatigheid. Hoewel het Openbaar Ministerie niet conform de eerdere beslissing heeft gehandeld om het DNA-onderzoek in de vermissingszaak van de verdachte apart te houden van het DNA-onderzoek in TGO Hei, staat het het Openbaar Ministerie vrij om strafvorderlijk onderzoek te laten verrichten aan stukken van overtuiging, ook als die stukken in het kader van een vermissing door een familielid aan de politie zijn overhandigd. Feitelijk is het volstrekt niet relevant of er wel of geen sprake is van gescheiden trajecten, aldus de advocaten-generaal. Daarbij komt dat de feiten en omstandigheden die belastend waren voor de verdachte steeds zwaarder zijn gaan wegen; alle omstandigheden opgenomen in het proces-verbaal van verdenkingen tegen hem — met uitzondering van de resultaten van het DNA-onderzoek — waren inmiddels bekend en in de strafzaak liep het traject in lijn met de door de rechter-commissaris gegeven machtigingen, waardoor er geen sprake is van een onrechtmatigheid, aldus de advocaten-generaal. Indien het hof van oordeel is dat er sprake is van een onrechtmatigheid en indien en voor zover die onrechtmatigheid zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting, raakt dat niet aan het onderzoeksresultaat verkregen via de twee verwanten van de verdachte. Bewijsuitsluiting van de match in de vermissingszaak met onbekende man 2 (het hof begrijpt: in het onderzoek TGO Hei) heeft geen enkel effect in de strafzaak, aldus de advocaten-generaal. Bij repliek hebben de advocaten-generaal ten aanzien van de grondslag van het onderzoek in de vermissingszaak met betrekking tot de spullen verkregen via de zus van de verdachte gewezen op het besluit van 25 februari 2012 tot wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit politiegegevens.
Met betrekking tot het onderzoek in de strafzaak aan de persoonlijke goederen van de verdachte welke onder [betrokkene 1] in beslag zijn genomen, hebben de advocaten-generaal zich bij repliek op het standpunt gesteld dat het onderzoek aan de goederen heeft plaatsgevonden op een moment dat er al ernstige bezwaren jegens de verdachte bestonden. Indien het hof van oordeel is dat er sprake is van een inbreuk en dat een rechtsgevolg is aangewezen, dan is er geen ruimte voor meer dan het vaststellen dat er sprake is van een vormverzuim, aldus de advocaten-generaal.
Met betrekking tot het DNA van de verwanten van de verdachte hebben de advocaten-generaal zich bij repliek op het standpunt gesteld dat hoewel artikel 151da Sv niet is genoemd in de machtiging van de rechter-commissaris, deze machtiging zich evident wel uitstrekt over dit artikel en dat de benadering van twee verwanten, die beiden toestemming hebben gegeven voor een Y-chromosomaal DNA-onderzoek, getuigt van zorgvuldigheid.
De match met de verwanten, in combinatie met het zedenverleden van de verdachte, zijn aanwezigheid op de Brunssumerheide op 11 augustus 1998 en de omstandigheden rondom zijn verdwijning waren niet alleen voldoende om hem als verdachte aan te merken, maar ook voor het aantonen van ernstige bezwaren tegen de verdachte, waarna op basis van artikel 151b, eerste lid Sv op bevel van de officier van justitie DNA is afgenomen van de verdachte, hetgeen een autosomale één op één match heeft opgeleverd.
De advocaten-generaal menen dat het geheel van ingezette opsporingsmiddelen, waarbij de ernst van de verdenking en de ontwikkeling van het onderzoek veel gewicht in de schaal leggen bij de beoordeling of bij de inzet van opsporingsbevoegdheden is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, steun vindt in het recht, dat bij de gang van zaken het legaliteitsbeginsel en artikel 6 EVRM niet zijn geschonden en dat ook geen sprake is van een grove, disproportionele inbreuk op het privéleven van de verdachte.
3.1.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat ten aanzien van het DNA-onderzoek aangaande de verdachte sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Dat vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting en derhalve zou het aangetroffen DNA van de verdachte niet in de bewijsconstructie mogen worden gebruikt. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte nimmer de vereiste schriftelijke toestemming heeft gegeven voor afname van celmateriaal en dat in het kader van artikel 151a Sv van de verdachte zelf geen DNA is afgenomen. Tevens wordt het autosomaal vergelijken van DNA-profielen verkregen van goederen niet gelegitimeerd door de wet en zeker niet wanneer deze goederen in een vermissingszaak in beslag zijn genomen, aldus de verdediging. Er is nooit sprake geweest van een vermoeden van een vermissing als gevolg van een misdrijf en daarnaast zou — al was daar sprake van geweest — alsnog sprake zijn geweest van misbruik van het verkregen DNA door dit DNA te vergelijken met de sporen in het onderzoek naar het overlijden van Nicky Verstappen. Het besluit van 25 februari 2012 tot wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit politiegegevens maakt dit niet anders.
Met betrekking tot het Y-chromosomale onderzoek heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris zijn machtiging, zo blijkt uit de genoemde artikelen en de tekst van de machtiging, heeft gebaseerd op artikel 151a Sv en niet op artikel 151da Sv. Dat betekent dat de machtiging strekt tot het verrichten van een autosomaal DNA-onderzoek, waardoor het Y-chromosomale onderzoek zonder machtiging van de rechter-commissaris is uitgevoerd en derhalve onrechtmatig is. Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat indien wordt gekozen voor Y-chromosomaal DNA-onderzoek, dit slechts bij één mannelijke verwant van de beoogde man had mogen plaatsvinden, terwijl het Y-chromosomale DNA-onderzoek bij twee mannelijke verwanten heeft plaatsgevonden. Bovendien hebben deze verwanten toestemming gegeven voor een autosomaal DNA-onderzoek en niet voor een Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verdachte ten gevolge van de onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek nadeel heeft geleden. Zijn recht op onaantastbaarheid van het lichaam is geschonden omdat hij is blootgesteld aan een inzet van zeer vergaande opsporingsbevoegdheden, waarbij een strenge toets is aangewezen, die op de wijze zoals deze bevoegdheden zijn ingezet, geen steun vindt in de wet. Ook is — aldus de verdediging — artikel 6 EVRM geschonden, nu de situatie ontstaat dat iemand verdachte is op het moment dat diegene niet meewerkt aan een vrijwillig onderzoek.
3.1.3. Het oordeel van het hof
3.1.3.1. De feitelijke situatieschets
Op 14 september 2015 werd tijdens een vergadering van de Vaste Kern van Leidinggevenden (VKL) van het onderzoeksteam TGO Hei, gezien de ontwikkelingen op forensisch gebied, besloten om de mogelijkheden van een grootschalig DNA-autosomaal vergelijkend onderzoek en een grootschalig Y-chromosomaal vergelijkend onderzoek nader te verkennen.98. Door de Centrale Toetsing Commissie (CTC) en het College van procureurs-generaal is op 10 april 2017 toestemming gegeven voor een grootschalig DNA-onderzoek in het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen. De rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in Roermond, heeft op 19 mei 2017 en 30 juni 2017 machtigingen afgegeven voor een grootschalig autosomaal DNA-onderzoek en een grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek. Bij het autosomale DNA-onderzoek is door het onderzoeksteam een lijst van namen van mannen samengesteld aan wie werd gevraagd vrijwillig DNA af te staan dat één op één zou worden vergeleken met de DNA-sporen in de zaak Nicky Verstappen. De mannen die werden uitgenodigd, zijn mannen die op 10 augustus 1998 15 jaren of ouder waren en die voldeden aan tenminste één van de door TGO Hei vastgestelde criteria, te weten:
- —
categorie I: aanwezigheid op of bekendheid met de Brunssummerheide;
- —
categorie II: zedendelinquenten;
- —
categorie III: kindermoordenaars;
- —
categorie IV: aanwijzingen (tips);
- —
categorie V: medewerkers van [vereniging] in 1998.
Eén van de namen van de mannen op de lijst betrof de naam van de verdachte. De verdachte voldeed aan de criteria van categorie I, aanwezigheid op of bekendheid met de Brunssummerheide, en categorie II, zedendelinquent.99.
In het kader van de uitsluiting van de verdachte als Person of Interest (POI) (het hof begrijpt: in het onderzoek TGO Hei) zijn er verschillende handelingen ondernomen om met hem in contact te komen. Zo is op 8 november 2017 een brief in de brievenbus achtergelaten op het [voormalig adres van de verdachte] met het verzoek om contact op te nemen met het onderzoeksteam. Op zowel 13 november 2017 als tweemaal op 15 november 2017 heeft de politie aangebeld op voornoemd adres en bleek er niemand thuis. Op laatstgenoemde datum is door verbalisant [verbalisant 6] een visitekaartje achtergelaten met het verzoek om met spoed contact op te nemen met de verbalisant. Op 16 november 2017 is een e-mailbericht opgemaakt voor de desbetreffende wijkagent met het verzoek aan de bel te gaan om dit verzoek kenbaar te maken.100.
Op 20 november 2017 heeft verbalisant [verbalisant 6] telefonisch contact gehad met [zus van de verdachte 1] , zijnde de zus van de verdachte. Zij deelde de verbalisant mede dat zij contact opnam met de verbalisant, omdat zij de eerdergenoemde brief en het visitekaartje had ontvangen van de woningbouwvereniging, dat de verdachte niet meer woonachtig was op het [voormalig adres van de verdachte] en dat hij reizende was binnen Europa. Zij verklaarde dat zij ongeveer één keer per week, via de mail, contact had met haar broer. Door verbalisant [verbalisant 6] is aan [zus van de verdachte 1] uitgelegd dat het onderzoeksteam DNA van de verdachte wilde hebben teneinde hem te kunnen uitsluiten (het hof begrijpt: als POI in het onderzoek TGO Hei).101.
Verbalisant [verbalisant 6] heeft op 4 december 2017 wederom contact gehad met de zus van de verdachte, [zus van de verdachte 1]. Zij gaf toen te kennen dat zij contact had gehad met de verdachte waarin zij hem het een en ander had uitgelegd, dat de verdachte geen enkel bezwaar zou hebben gehad om zijn DNA af te staan en volledig wilde meewerken en dat de verdachte in maart (het hof begrijpt: 2018) terug zou zijn in Nederland. Nadien heeft [zus van de verdachte 1] op 6 maart 2018 aan verbalisant [verbalisant 6] te kennen gegeven dat zij niet wist op welke datum in maart de verdachte naar Nederland zou komen en vervolgens op 3 april 2018 dat zij nog niets had vernomen van de verdachte.102.
Op 11 april 2018 is verbalisant [verbalisant 6] benaderd door een collega van de eenheid Noord-Nederland met de mededeling dat [zus van de verdachte 1] , de zus van de verdachte, op 10 april 2018 aangifte had gedaan van de vermissing van haar broer [verdachte] .103. In verband met de omstandigheid dat er substantiële aanwijzingen waren dat de vermiste in gevaar was doordat de vermissing in complete tegenstelling was tot het normale gedrag, heeft verbalisant [verbalisant 7] in overleg met [hulpofficier van justitie] de vermissing geclassificeerd als urgent. In een gesprek met de zus van de verdachte hoorde [verbalisant 7] haar zeggen dat zij de overtuiging had dat er iets noodlottigs was gebeurd met haar broer. In het kader van deze vermissing is door haar een doos met bezittingen van de verdachte ter beschikking gesteld aan de politie ten behoeve van het veiligstellen van een DNA-spoor. Een zo verkregen DNA-profiel zou kunnen worden opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor vermiste personen en in de DNA-databank van Interpol. De zich in deze doos bevindende harde schijven en een aangetroffen haar onder doorzichtig plakband zijn middels een DNA-kit op de voorgeschreven wijze veiliggesteld en in beslag genomen voor forensisch onderzoek. Voor elke sporendrager is afzonderlijk een DNA-kit gebruikt.104. Op 23 en 24 april 2018 is forensisch vooronderzoek verricht naar biologische sporen aan de harde schijven en de haar. Daarbij bleek dat één van de harde schijven zich in een zwarte hoes bevond. De harde schijven en de zwarte hoes zijn bemonsterd op mogelijk aanwezige gebruikssporen en deze sporen zijn veiliggesteld.105. De DNA-kits zijn, met de drie harde schrijven, in het kader van de vermissing, verzonden naar het NFI.106.
In het kader van het autosomale DNA-onderzoek in TGO Hei is naar aanleiding van een aanvraagproces-verbaal van 29 maart 2018107. op 16 april 2018 door [zaaksofficier van justitie 1] bij de rechter-commissaris een aanvulling gevorderd met betrekking tot het autosomale DNA-onderzoek. Deze aanvullende vordering houdt in dat als de beoogde man is overleden of een onbekende verblijfplaats heeft of in het buitenland woonachtig is, een of meer in Nederland woonachtige verwanten benaderd mogen worden voor een vrijwillige DNA-afname teneinde de beoogde man in- of uit te sluiten en in voorkomende gevallen deze in- of uitsluiting, daar waar een autosomaal DNA-onderzoek bij twee verwanten in de rede zou liggen omdat het een grootschalig autosomaal onderzoek betreft, te doen plaatsvinden door middel van een Y-chromosomaal onderzoek bij één mannelijke verwant van de beoogde man.108. Deze aanvulling is eerder aan het College van procureurs-generaal voorgelegd en hiertoe is op 12 december 2017 toestemming verleend.109. Op 17 april 2018 heeft de rechter-commissaris overeenkomstig de vordering een aanvullende machtiging verleend.110. Op 20 april 2018 is hiertoe door [zaaksofficier van justitie 1] een aanvullend bevel opgemaakt.111.
In het strafrechtelijke onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen (TGO Hei) is tijdens het overleg van de Vaste Kern van Leidinggevenden op 16 april 2018 nadrukkelijk besloten om voor wat betreft de in te zetten (DNA-)onderzoeken geen verwevenheid te hebben met het onderzoek in het kader van de vermissingszaak.112.
Om die reden is op 17 april 2018 door verbalisant [verbalisant 6] aan [zus van de verdachte 1] gevraagd om mee te werken aan een DNA-onderzoek door haar zelf, haar moeder en haar zus [zus van de verdachte 2] om op deze manier de verdachte te kunnen vergelijken met de sporen in het strafrechtelijke onderzoek. De moeder van de verdachte overleed korte tijd na dit verzoek. Beide zussen wilden niet meewerken aan een DNA-onderzoek.113.
In verband met de omstandigheid dat de directe verwanten van de verdachte geen medewerking wilden verlenen aan een DNA-onderzoek is op 26 april 2018 door het onderzoeksteam een stamboomonderzoek ingezet naar andere verwanten van de verdachte. Daarbij zijn twee mannelijke verwanten gevonden, namelijk een zoon van de broer van de grootvader van de verdachte, [verwant 1] , geboren op [geboortedatum verwant 1] , en diens zoon, [verwant 2] , geboren op [geboortedatum verwant 2] .114. Nadat beide verwanten hiervoor toestemming hebben gegeven, is van hen op 30 mei 2018 DNA-referentiemateriaal bemonsterd.115.
Naar aanleiding van de gedane aangifte van vermissing van de verdachte en het feit dat de verdachte in het kader van het onderzoek TGO Hei zou worden benaderd om DNA af te staan, is op 24 mei 2018 een sporenonderzoek ingesteld op het [adres bedrijf betrokkene 1] , met als doel het aantreffen en in beslag nemen van persoonlijke goederen van de verdachte waarop celmateriaal aanwezig zou kunnen zijn om mogelijk daaruit het DNA-profiel van de verdachte te kunnen opmaken. Op het [adres bedrijf betrokkene 1] was het bedrijf van [betrokkene 1] gevestigd. Op 22 mei 2018 heeft het onderzoeksteam TGO Hei een e-mailbericht ontvangen van [betrokkene 1] dat hij persoonlijke goederen van de verdachte vanuit het chalet [naam chalet] in Frankrijk had overgebracht naar [adres bedrijf betrokkene 1]. Bij dit sporenonderzoek aan een deel van de goederen werden DNA-sporendragers in beslag genomen.116. In overleg met een deskundige DNA-onderzoek van het NFI werd besloten om de haarborstel, het handvat van het scheermes uit de zwarte toilettas en de onderbroek in te zetten voor DNA-onderzoek.117.
Op 6 juni 2018 werd in het kader van het opsporingsonderzoek een proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek opgemaakt met daarin het verzoek om de DNA-profielen van de gebruiksvoorwerpen die in gebruik zijn geweest bij de verdachte en de DNA-profielen van de verwanten [verwant 1] en [verwant 2] , te vergelijken met de DNA-profielen van de sporen NN1 tot en met NN5 teneinde te kunnen vaststellen dat het DNA-profiel van de stukken van overtuiging afkomstig kunnen zijn van [verdachte] of het DNA-profiel van POI [verdachte] al dan niet overeenkomsten vertoont met de DNA-profielen van deze sporen.118.
In de vermissingszaak werd door NFI-deskundige C.J. van Dongen, bij afwezigheid ondertekend door DNA-deskundige A.J. Kal, op 8 juni 2018 een rapport opgemaakt. In dit rapport is opgenomen dat het autosomale DNA-profiel van de hoofddonor afgeleid van het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering [AALH4202NL]#01 (een bemonstering (buitenzijde zwart hoesje)) op 4 juni 2018 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank Vermiste Personen. Tevens is dit DNA-profiel op 4 juni 2018 opgenomen in de DNA-databank van Interpol.119.
Door DNA-deskundige Kal van het NFI is op 8 juni 2018 om 07.38 uur een e-mailbericht verzonden aan het Openbaar Ministerie met de vraag om het bruikbare autosomale DNA-profiel van de bemonstering van de harde schijf van de vermiste persoon te vergelijken met NN1 tot en met NN5.120. Hierop heeft [zaaksofficier van justitie 1] op 8 juni 2018 om 10.48 uur geantwoord dat de vergelijking van het verkregen DNA-profiel uit de vermissingszaak met de sporen in de zaak van Nicky Verstappen, te weten NN1 tot en met NN5, separaat kan plaatsvinden en separaat kan worden gerapporteerd.121. Op 8 juni 2018, omstreeks 11.38 uur, werd door DNA-deskundige Kal telefonisch contact opgenomen met voornoemde zaaksofficier van justitie waarin de mededeling werd gedaan van een match van het autosomale DNA-hoofdprofiel van de bemonstering [AALH4202NL]#01 (een bemonstering (buitenzijde zwart hoesje)) met het autosomale DNA-profiel van de bemonstering van onbekende man 2 [ABR035]#45.122. Op 11 juni 2018 werd deze mededeling per e-mailbericht aan de [zaaksofficier van justitie 1] en [zaakofficier van justitie 2] bevestigd.123.
De schriftelijke opdrachten om het DNA-vergelijkend onderzoek uit te voeren (de DNA-opdracht voor de gebruiksvoorwerpen en de twee verwanten124.) werden per e-mailbericht naar het NFI verzonden. Op 8 juni 2018, omstreeks 14.00 uur, werden de op de opdracht genoemde gebruiksvoorwerpen en de DNA-bemonsteringen van de verwanten overgebracht naar het NFI en aan DNA-deskundige Kal overgedragen voor het vergelijkende DNA-onderzoek. Door [zaaksofficier van justitie 1] werd besloten dat alleen het DNA-materiaal van de verwanten op die dag diende te worden ingezet.125. Op 8 juni 2018 om 18.26 uur werd per e-mailbericht door DNA-deskundige Kal van het NFI medegedeeld dat de Y-chromosomale DNA-profielen van [verwant 1] WAAD6822NL en [verwant 2] WAAD6610NL matchten met het Y-chromosomale DNA-profiel van onbekende man 2 [ABR035]#45 en dat dit betekent dat [verwant 1] WAAD6822NL en [verwant 2] WAAD6610NL in mannelijke lijn verwant kunnen zijn aan onbekende man 2 [ABR035]#45.126.
Naar aanleiding van dit resultaat werd op 9 juni 2018 door de [zaaksofficier van justitie 1] en [zaakofficier van justitie 2] besloten om het onderzoek aan de gebruiksvoorwerpen na het weekend alsnog in te zetten. Op 11 juni 2018 werd aan DNA-deskundige Kal verzocht om de gebruiksvoorwerpen, die bij [verdachte] in gebruik zouden zijn geweest, in te zetten voor DNA-vergelijkend onderzoek. Op 14 juni 2018 werd door DNA-deskundige Kal van het NFI per e-mailbericht medegedeeld dat er bruikbare DNA-profielen zijn verkregen van de gebruiksvoorwerpen van [verdachte] en dat deze DNA-profielen matchen met het autosomale DNA-profiel van onbekende man 2.127.
Op 7 september 2018 heeft [zaaksofficier van justitie 1] verzocht het DNA-profiel van de verdachte op te nemen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en te vergelijken met de hierin aanwezige DNA-profielen. Aan het referentiemonster wangslijmvlies (WAAD6718NL) van de verdachte is autosomaal DNA-onderzoek verricht en hieruit is een autosomaal DNA-profiel verkregen. Na vergelijking van het DNA-profiel van de verdachte in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken met de daarin aanwezige DNA-profielen is een match gevonden met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 23505. De DNA-profielen van het DNA in de bemonsteringen [ABR035]#45 en [ABR035]#11 gekoppeld aan onbekende man 2 uit zaak 1998.08.13.034 (het hof begrijpt gelet op map 5 van het digitale einddossier, pg. 1019: het NFI-zaaknummer in de zaak TGO Hei) maken deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat het DNA in de bemonsteringen [ABR035]#45 en [ABR035]#11 afkomstig kan zijn van de verdachte en dat hij onbekende man 2 uit deze zaak kan zijn. De berekende frequentie van de autosomale DNA-profielen van het DNA in de bemonsteringen [ABR035]#45 en [ABR035]#11 is kleiner dan 1 op 1 miljard.128.
3.1.3.2. Het juridische kader van vormverzuimen en artikel 359a sv
Op grond van artikel 359a, eerste lid Sv — dat ingevolge artikel 415, eerste lid Sv ook in hoger beroep van toepassing is — kan de strafrechter, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat: a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd; b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit, en c. het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Uit de bestendige jurisprudentie ter zake van vormverzuimen en de daaraan te verbinden rechtsgevolgen, kan het navolgende worden afgeleid. 129. Een vormverzuim kan worden omschreven als het niet naleven van strafprocesrechtelijke geschreven en ongeschreven vormvoorschriften. Artikel 359a Sv stelt het herstel van het verzuim voorop door in de aanhef te bepalen dat vormverzuimen pas mogen worden gesanctioneerd als herstel niet meer mogelijk is. De bepaling formuleert tevens een bevoegdheid en niet een plicht om rechtsgevolgen te verbinden aan vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek en biedt de mogelijkheid te volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan.
De toepassing van artikel 359a Sv is onder meer beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij ‘het voorbereidend onderzoek’ tegen de verdachte. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Deze begrenzing tot vormverzuimen die zijn begaan bij ‘het voorbereidend onderzoek’ tegen de verdachte, sluit echter niet uit dat de vraag aan de orde kan komen of een rechtsgevolg moet worden verbonden aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die buiten het bereik van artikel 359a Sv ligt. Uit de rechtspraak die op dit punt is gewezen, ligt als algemene overkoepelende maatstaf besloten dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
Bij de beoordeling van een vermeend vormverzuim houdt de strafrechter blijkens artikel 359a, tweede lid Sv rekening met de wettelijke beoordelingsfactoren, zijnde: a) het belang dat het geschonden voorschrift dient, b) de ernst van het verzuim en c) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Voor wat betreft het belang dat door het vormverzuim is geschonden, geldt als uitgangspunt dat het belang van de verdachte geschonden dient te zijn en niet dat van een ander. Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, kan niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid Sv.130. Ter zake van de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan en kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. Bij de beoordeling van het nadeel is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Impliciet volgt ook uit de te maken afweging aan de hand van de wettelijke beoordelingsfactoren dat een vormverzuim niet steeds behoeft te leiden tot een van de in artikel 359a, eerste lid Sv genoemde omschreven rechtsgevolgen. Indien echter de strafrechter op grond van de weging en waardering van de beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de genoemde rechtsgevolgen verbinden. De beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, berust in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen — waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten — en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek. Aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen ligt als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel (proportionaliteit). Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het — vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien — minst verstrekkende rechtsgevolg (subsidiariteit).
In de onderhavige strafzaak is door de verdediging verzocht tot bewijsuitsluiting van het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte en derhalve dat dit niet in de bewijsconstructie van de onderhavige strafzaak zou mogen worden gebruikt. Bewijsuitsluiting kan worden toegepast als het bewijsmateriaal rechtstreeks door het verzuim is verkregen. Er moet dus een direct causaal verband zijn tussen het bewijsmateriaal en het geschonden vormvoorschrift. Alleen datgene wat door het vormverzuim wordt verkregen, komt derhalve in aanmerking voor uitsluiting. Dit betekent dat, ook al vloeien alle onderzoeksresultaten voort uit eerder onrechtmatig handelen, later verkregen — secundair — bewijsmateriaal niet behoeft te worden uitgesloten wanneer maar aannemelijk is dat er ook andere factoren aan die verkrijging van secundair materiaal hebben bijgedragen.
Bewijsuitsluiting komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Bewijsuitsluiting kan als rechtsgevolg aangewezen zijn: a) ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, zoals daaraan mede door het EHRM uitleg is gegeven, b) om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen te voorkomen indien sprake is van een aanzienlijke schending een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat resulteert in een zeer ingrijpende inbreuk op een grondrecht van de verdachte, of c) als sprake is van de — zeer uitzonderlijke — situatie waarin het desbetreffende vormverzuim naar uit objectieve gegevens blijkt zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structurele karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich, vanaf het moment waarop dit structurele verzuim hun bekend moet zijn geweest, onvoldoende inspanningen hebben getroost om overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.
Belangrijk gemeenschappelijk uitgangspunt ter zake van de hiervoor onder b) en c) genoemde gevallen, waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, is dat indien de verkrijging van onderzoeksresultaten gepaard is gegaan met een vormverzuim, dit er niet aan in de weg staat dat die resultaten voor het bewijs van het tenlastegelegde feit worden gebruikt. Dat kan anders zijn in geval van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In dat geval kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel ter voorkoming dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.131.
Los van de hiervoor genoemde gevallen waarin bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, is er grond voor bewijsuitsluiting indien zich onregelmatigheden hebben voorgedaan die de betrouwbaarheid en accuraatheid van onderzoeksresultaten wezenlijk hebben aangetast. In dat geval berust bewijsuitsluiting niet op de toepassing van artikel 359a Sv, maar vloeit die uitsluiting rechtstreeks voort uit de regel dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, alleen dat bewijsmateriaal gebruikt dat hij betrouwbaar en bruikbaar vindt.
3.1.3.3. De constatering van (een) vormverzuim(en)
Indien het verweer wordt gevoerd dat zich een vormverzuim heeft voorgedaan en dat dit moet leiden tot een van de in artikel 359a, eerste lid Sv genoemde rechtsgevolgen, moet de strafrechter beoordelen of de aan dat verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Bij dat onderzoek naar de feitelijke grondslag kan de strafrechter zich beperken tot die vaststellingen die in verband met de beslissing over het in het verweer genoemde rechtsgevolg noodzakelijk zijn. Dat betekent in de onderhavige strafzaak dat op dit punt de vraag is: is er in de onderhavige strafzaak bij het voorbereidend onderzoek een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel geschonden waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim? Zo ja, en de eventuele rechtsgevolgen blijken daarbij niet uit de wet, is er dan sprake van een aanzienlijke of ernstige schending van dat voorschrift of rechtsbeginsel? Ten slotte is de vraag of aan dat vormverzuim, rekening houdend met de in artikel 359a, tweede lid Sv genoemde wettelijke beoordelingsfactoren en met inachtneming van het hiervoor genoemde uitgangspunt van subsidiariteit — dat wordt volstaan met het, vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien, minst verstrekkende rechtsgevolg — bewijsuitsluiting als rechtsgevolg dient te worden verbonden.
Met betrekking tot het in juni 2018 verrichte DNA-onderzoek aan celmateriaal op de door de zus van de verdachte ter beschikking gestelde goederen van de verdachte overweegt het hof dat op grond van artikel 151a, eerste lid Sv de officier van justitie ambtshalve in het belang van het onderzoek een DNA-onderzoek, dat gericht is op het vergelijken van DNA-profielen, kan laten verrichten. Celmateriaal kan, behoudens in geval van toepassing van artikel 151b of een vermissing als bedoeld in de laatste volzin van dat artikellid, slechts met schriftelijke toestemming van de verdachte of de derde worden afgenomen. In het onderhavige geval was geen sprake van schriftelijke toestemming van de verdachte (al dan niet als derde) en evenmin van een situatie waarin artikel 151b Sv van toepassing is. Ingeval de derde vermist is als gevolg van een misdrijf, kan het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van hem in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is. In de onderhavige zaak was echter geen sprake van een vermissing van de verdachte ten gevolge van een misdrijf. De enkele omstandigheid dat de zus van de verdachte, zoals onder 3.1.3.1. is opgenomen, heeft verklaard dat zij de overtuiging had dat er iets noodlottigs was gebeurd met haar broer, is daarvoor niet voldoende. Bovendien werd reeds op 16 april 2018 nadrukkelijk besloten om voor wat betreft de in te zetten (DNA-)onderzoeken geen verwevenheid te hebben met het onderzoek in het kader van de vermissingzaak. Het hof is derhalve — met de verdediging — van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidende onderzoek.
Anders dan de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat het besluit van 25 februari 2012 tot wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit politiegegevens dat niet anders maakt. Voormeld besluit strekt ertoe dat aan de opsomming van personen van wie ingevolge artikel 14, vierde lid van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken een DNA-profiel in de DNA-databank wordt vastgelegd, toegevoegd worden de personen van wie vermoed wordt dat zij vermist zijn als gevolg van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv. In artikel 14, vijfde lid, tweede volzin van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken is de bevoegdheid van de directeur van het NFI neergelegd om iedere vergelijking van DNA-profielen uit te voeren die uit strafrechtelijk oogpunt gewenst kan zijn en de officier van justitie en de rechter-commissaris over de resultaten van die vergelijking te informeren. Het hof is echter van oordeel dat de verdachte op het moment van het laten verrichten van een DNA-onderzoek aan de betreffende voorwerpen niet was aan te merken als een persoon van wie wordt vermoed dat hij vermist is als gevolg van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv. Om die reden had het verkregen DNA-profiel niet in de DNA-databank voor strafzaken mogen worden vastgelegd en vervolgens ook niet mogen worden vergeleken in de strafzaak.
Onder [betrokkene 1] zijn — al dan niet rechtmatig — goederen van de verdachte in beslag genomen. Ten aanzien van het verrichte DNA-onderzoek aan celmateriaal op de door [betrokkene 1] ter beschikking gestelde goederen stelt het hof vast dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 151b Sv. Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel kan in geval van zwaarwegende redenen het DNA-onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van de verdachte in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is. Gelet op de feitelijke situatieschets zoals onder 3.1.3.1. beschreven, is het hof van oordeel dat sprake was van de hiervoor bedoelde zwaarwegende redenen. Indien zou worden aangenomen dat geen sprake is van zwaarwegende redenen, dan is sprake van een onrechtmatigheid en verwijst het hof voor wat betreft de ernst van het verzuim en het geleden nadeel naar hetgeen hierna wordt overwogen.
Voor wat betreft het primaire standpunt van de verdediging met betrekking tot het onderzoek bij de verwanten van de verdachte overweegt het hof als volgt. Op 16 april 2018 is door [zaaksofficier van justitie 1] een aanvullende machtiging bevel tot het verrichten van grootschalig DNA-onderzoek gevorderd. Hierbij is verwezen naar de artikelen 138a en 151a Sv. Uit de inhoud van de vordering blijkt dat in het belang van het onderzoek en een zorgvuldige uitvoerig van het grootschalige DNA-onderzoek nog een aanvulling noodzakelijk is. De criteria, zoals vervat in de aanvraag van het onderzoeksteam van 11 april 2017 behoeven, zoals uiteengezet in het proces-verbaal aanvraag benaderen verwanten van mannen (autosomaal van de DNA-lijst A) die zijn overleden, geëmigreerd, met onbekende bestemming vertrokken d.d. 29 maart 2018, uitbreiding in die zin dat in het kader van het grootschalige autosomale DNA-onderzoek als de beoogde man is overleden of als de beoogde man een onbekende verblijfplaats heeft of in het buitenland woonachtig is, een of meer in Nederland woonachtige verwanten van deze man benaderd mogen worden voor een vrijwillige DNA-afname teneinde de beoogde man in- of uit te sluiten en in voorkomende gevallen deze in- of uitsluiting, daar waar een autosomaal DNA-onderzoek bij twee verwanten in de rede zou liggen omdat het een grootschalig autosomaal DNA-onderzoek betreft, deze in- of uitsluiting te doen plaatsvinden door middel van een Y-chromosomaal DNA-onderzoek bij één mannelijke verwant van de beoogde man.
In het in de vordering genoemde proces-verbaal d.d. 29 maart 2018 is opgenomen dat aan de officier van justitie wordt verzocht op grond van artikel 151da Sv te vorderen dat door de rechter-commissaris een machtiging wordt verleend voor het in het kader van het autosomale DNA-onderzoek benaderen van verwanten voor een vrijwillige DNA-afname voor een autosomale of Y-chromosomale vergelijking als de betreffende man op de DNA-lijst is overleden, naar het buitenland is geëmigreerd of met onbekende bestemming is vertrokken.
In de aanvullende machtiging van de rechter-commissaris d.d. 17 april 2018 is opgenomen dat de gevorderde aanvulling noodzakelijk is, zulks in het belang van het onderzoek en een zorgvuldige uitvoering van het grootschalige DNA-onderzoek, mede in acht genomen het daartoe overgelegde proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Nederland van 29 maart 2018. Gelet hierop is de vordering voor toewijzing vatbaar op de gronden en de wijze alsmede onder de voorwaarden als in die vordering omschreven, met dien verstande dat de rechter-commissaris verstaat dat alvorens verwanten worden benaderd waarvan de verblijfplaats onbekend is of die in het buitenland woonachtig zijn, op de officier van justitie een inspanningsverplichting rust om deze mannen op te sporen teneinde van die mannen zelf DNA af te nemen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat, hoewel in de aanvullende machtiging van de rechter-commissaris artikel 151da Sv niet is genoemd, het evident is dat de machtiging wel degelijk betrekking heeft op Y-chromosomaal DNA-onderzoek als bedoeld in artikel 151da Sv. De verdachte kon worden aangemerkt als een beoogde man met een onbekende verblijfplaats en de officier van justitie had aan zijn inspanningsverplichting voldaan om de verdachte op te sporen teneinde van hemzelf DNA af te nemen. Gelet hierop is het verwantschapsonderzoek niet zonder machtiging uitgevoerd en is dit onderzoek niet onrechtmatig.
Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van de verdediging ten aanzien van het Y-chromosomale DNA-onderzoek overweegt het hof dat in de vordering van [zaaksofficier van justitie 1] is opgenomen dat als de beoogde man een onbekende verblijfplaats heeft of in het buitenland woonachtig is, waarvan in het onderhavige geval sprake was, één of meer in Nederland woonachtige verwanten van deze man benaderd mogen worden voor een vrijwillige DNA-afname teneinde de beoogde man in- of uit te sluiten. De vordering strekt daarmee ook uit tot de mogelijkheid van het benaderen van twee in Nederland woonachtige verwanten van de verdachte. De rechter-commissaris heeft de officier van justitie gemachtigd overeenkomstig de vordering. Het hof is derhalve van oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatigheid. Dat in de vordering voorts is opgenomen dat in voorkomende gevallen de in- of uitsluiting, daar waar een autosomaal DNA-onderzoek bij twee verwanten in de rede zou liggen omdat het een grootschalig autosomaal DNA-onderzoek betreft, deze in- of uitsluiting te doen plaatsvinden door middel van een Y-chromosomaal DNA-onderzoek bij één mannelijke verwant van de beoogde man, maakt het voorgaande niet anders.
Ten slotte overweegt het hof dat uit de bij repliek op 24 november 2021 door de advocaten-generaal verstrekte toestemmingsformulieren blijkt dat de twee verwanten van de verdachte wel degelijk toestemming hebben gegeven voor het laten uitvoeren van Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
Het hof concludeert op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dat sprake is geweest van (een) onherstelbaar vormverzuim(en) bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Daarbij is/zijn (een) belangrijk(e) (strafvorderlijk(e)) voorschrift(en) geschonden. Echter, anders dan door de verdediging (impliciet) is bepleit, acht het hof de ernst van het verzuim en het nadeel voor de verdachte dat daardoor is veroorzaakt gering van aard. Ter zake van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan van belang in deze weging. Dienaangaande weegt het hof mee dat het strafrechtelijke onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen sterk in de belangstelling stond en volop in ontwikkeling was doordat een grootschalig autosomaal DNA-onderzoek was gevorderd. Tegelijkertijd was melding gedaan van de vermissing van de latere verdachte en was een vermissingsonderzoek naar hem gestart. Beide onderzoeken (het strafrechtelijke onderzoek en het vermissingsonderzoek) liepen gelijktijdig maar hadden formeel geen samenhang. Dat beide onderzoeken op een gegeven moment met elkaar zijn geïnterfereerd, acht het hof onder de gegeven omstandigheden incorrect maar niet ernstig verwijtbaar.
Ten slotte acht het hof de verdachte slechts in geringe mate benadeeld door het/de genoemde verzuim(en), in die zin dat op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer buiten zijn instemming in zekere zin inbreuk is gemaakt. Het hof acht de verdachte echter door het/de genoemde verzuim(en) niet daadwerkelijk in zijn verdediging geschaad. Het hof acht de verdachte door blootstelling aan een inzet van opsporingsbevoegdheden op de wijze zoals ingezet niet aangetast in zijn recht op onaantastbaarheid van het lichaam, noch acht het hof het recht van de verdachte op een behoorlijk proces op grond van artikel 6 EVRM geschonden.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat in de onderhavige strafzaak bij het voorbereidend onderzoek weliswaar een/enkele belangrijk(e) (strafvorderlijk(e)) voorschrift(en) is/zijn geschonden waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dan wel onherstelbare vormverzuimen, maar dat niet is gebleken dat deze voorschriften in aanzienlijke of ernstige mate zijn geschonden. Dat betekent dan ook dat bewijsuitsluiting als rechtsgevolg niet aan de orde is en het/de geconstateerde vormverzuim(en) er niet aan in de weg staat/staan dat de resultaten van de DNA-onderzoeken voor het bewijs van het tenlastegelegde feit mogen worden gebruikt. Gelet op de geringe ernst van de geconstateerde verzuimen en het geringe nadeel dat daardoor voor de verdachte is ontstaan, acht het hof strafvermindering als rechtsgevolg in het onderhavige geval niet passend en geboden. Het hof volstaat na afweging dan ook met de constatering dat de vormverzuimen hebben plaatsgevonden.
Het hof verwerpt het verweer.
3.2. Vrijspraak van feit 2 primair: seksueel binnendringen van het lichaam van Nicky Verstappen
3.2.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat op basis van verhoren, diverse processen-verbaal en rapporten van deskundigen kan worden geconcludeerd dat er geen concrete aanwijzingen zijn om anders te denken over het beeld dat zich aan de hand van de DNA-sporen opdringt, namelijk dat de DNA-bevindingen passen bij een dader van een zedenfeit. De advocaten-generaal hebben geconcludeerd dat patholoog Van Ingen samen met zijn collega Maes de letsels aan de anusring van het slachtoffer met eigen ogen heeft gezien en beschreven. Er is geen reden om aan hun waarnemingen en deskundigheid te twijfelen.
De verhoren van deskundigen Van Ingen, Bilo en Karst op de terechtzitting van het hof van 22 oktober 2021 wegen mee in de conclusie van het Openbaar Ministerie, te weten dat er ook sprake is van penetratie van de anus met een voorwerp, waarbij kan worden gedacht aan een penis of een vinger. De verdachte is de donor van de biologische sporen van onbekende man 2 en dus heeft hij Nicky Verstappen seksueel misbruikt. De advocaten-generaal hebben in dat verband gewezen op het sporenbeeld op de onderbroek en de omstandigheden dat de sporen op de binnen- en buitenzijde van de onderbroek, vooral op de tailleband in het voorpand (binnenzijde kruis), zijn aangetroffen en dat mag worden verwacht dat bij contact met het slachtoffer celmateriaal juist daar door de belager kan worden overgedragen.
Voorts hebben de advocaten-generaal gewezen op de standpunten van Kloosterman en Kokshoorn (2020), inhoudende dat het sporenbeeld waarschijnlijker is bij langdurig/intensief contact dan bij eenmalig oppervlakkig contact, alsmede dat de sporen duiden op gerichte handelingen met een seksueel motief. Het door de advocaten-generaal voorgehouden bewijs kan en moet volgens hen de gevolgtrekking dragen dat sprake is van de onder 2 primair aan de verdachte tenlastegelegde betrokkenheid bij het betasten van het geslachtsdeel en de schaamstreek en het seksueel binnendringen (het hof begrijpt: van het lichaam van Nicky Verstappen).
3.2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor een veroordeling van het seksueel binnendringen (het hof begrijpt: van het lichaam van Nicky Verstappen). Daartoe is aangevoerd dat er in deze zaak geen sporenbeeld is dat bijdraagt aan de conclusie dat van seksueel binnendringen sprake is geweest, integendeel. Voorts is er geen sprake van een samenspel van omstandigheden dat bijdraagt aan de conclusie dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Gewijzigde wetenschappelijke inzichten maken dat niet mag worden uitgegaan van de bevindingen en conclusies van Van Ingen en Maes, te weten dat sprake is geweest van letsels, laat staan dat deze zijn veroorzaakt door penetratie. De bevindingen en conclusies van Van Ingen en Maes kunnen derhalve niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Ook de conclusies van Green horen niet thuis in een bewijsconstructie, aldus de verdediging.
3.2.3. Het oordeel van het hof
3.2.3.1. De bevindingen en interpretaties van g. van ingen en a. maes
Op 13 augustus 1998 is door Van Ingen, arts en patholoog, in samenwerking met Maes tijdens de uitwendige schouwing van het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen waargenomen dat de anus extreem wijd was en op 12 en 6 uur (12 uur is middenvoor) in de anaalring oppervlakkige slijmvliesbeschadigingen met kleine bloedinkjes aanwezig waren. De anus kan postmortaal zijn verwijd. De slijmvliesbeschadigingen en bloedingen kunnen niet postmortaal zijn ontstaan en wijzen op anale penetratie.132.
Van Ingen heeft ter terechtzitting van het hof d.d. 22 oktober 2021 verklaard dat met ‘wijzen op’ wordt bedoeld dat slijmvliesbeschadigingen en bloedingen voorkomen na en als gevolg van anale penetratie. Dan kunnen beschadigingen in de anus ontstaan als gevolg van de ruimtelijke verhoudingen tussen datgene waardoor er wordt gepenetreerd en die anus. Van Ingen heeft naar voren gebracht dat dit geen bevinding is, maar een interpretatie. Hetgeen is waargenomen, is een bevinding en de koppeling aan anale penetratie is een interpretatie.133.
In een brief van 28 december 2000, gericht aan verbalisant [verbalisant 1] van de regiopolitie Limburg-Zuid, hebben Van Ingen en Maes te kennen gegeven dat de vraag of de aangetroffen beschadigingen kunnen zijn ontstaan door persen bij harde ontlasting zal worden voorgelegd aan Green te Leeds.134.
3.2.3.2. De bevindingen, interpretaties en conclusies van m.a. green
Bij brief van 21 februari 2001, bevattende zijn getuigenverklaring, gericht aan Van Ingen, heeft Green, geregistreerd forensisch patholoog, naar voren gebracht dat hij op 29 december 2000 van Van Ingen een brief heeft ontvangen, met in de bijlage 24 foto's die waren genomen op de plaats delict (het hof begrijpt: plaats van aantreffen van het slachtoffer) en tijdens de sectie die op 13 augustus 1998 op (het hof begrijpt: het lichaam van) Nicky Verstappen was verricht, alsmede het sectierapport van Van Ingen. Aan Green was in het bijzonder gevraagd zich uit te laten over de verschijnselen bij de anus zoals getoond op de foto's die op 29 december (het hof begrijpt: 2000) naar hem waren toegestuurd en een latere set vergrotingen die op 12 februari (het hof begrijpt hierna telkens: 2001) naar hem waren toegestuurd en op 13 februari in Leeds waren aangekomen.
Naar de mening van Green kunnen de getoonde verschijnselen bij/rondom de anus niet worden verklaard door constipatie noch door postmortale verandering. Green stelt vast dat de anus zelf sterk gedilateerd (het hof begrijpt: verwijd) is met een naar voren liggende ‘lip’ van huid. De ingang van de anus ziet er ‘trechtervormig’ uit. De huid is opmerkelijk glad met verlies van de gegroefdheid die normaal gesproken is te zien bij de huid rondom de anus. Er hebben veranderingen plaatsgevonden bij de overgang tussen het slijmvlies en de huid van de buitenzijde van de anus (verhoorning), zodat de overgang zich opwaarts en binnenwaarts heeft ‘teruggetrokken’ en niet zo gemakkelijk te zien is als gewoonlijk, zelfs niet op die foto's waarop de anus wordt opengehouden door de billen met de vingers uit elkaar te houden. Voorts stelt Green vast dat zowel anterieur als posterieur van de middenlijn schaafwonden goed zichtbaar zijn (op 12 uur en op 6 uur). Posterieur is niet alleen sprake van schaafwonden, maar lijkt er ook een fissuur te zijn en, in verband hiermee, is er een vage bloeduitstorting met een diameter van ongeveer 5 millimeter. Green denkt niet dat de schaafwonden en de bloeduitstorting zijn veroorzaakt door harde ontlasting. Het is zeker geen postmortaal verschijnsel. De anale dilatatie is naar zijn mening te extreem om toe te schrijven aan postmortale verandering, hoewel dit ertoe heeft kunnen bijdragen.
Green concludeert dat de verschijnselen overeenkomen met een of andere vorm van anale penetratie kort voor overlijden bij een kind dat gedurende een periode ervoor gewend was aan seks met anale penetratie. Het is niet mogelijk te zeggen of deze penetratie is veroorzaakt door een penis (anale seks). Andere vormen van anale penetratie kunnen deze veranderingen veroorzaken. Samenvattend denkt Green dat dit kind kort voor overlijden onderworpen is geweest aan een of andere vorm van anale penetratie en gedurende een periode ervoor gewend was aan een dergelijke penetratie.135.
Het hof merkt op dit punt met nadruk op dat uit het dossier, waaronder de verklaring van de huisartsen van Nicky Verstappen,136. geen enkele aanleiding of reden blijkt om in meer of mindere mate te veronderstellen dat het slachtoffer gewend zou zijn geweest aan anale penetratie.
Green heeft in zijn brief van 3 oktober 2017 naar voren gebracht dat Van Ingen de aandacht heeft gevestigd op ‘oppervlakkige schade en bloeding in de slijmvliezen onderaan en bovenaan (6 uur en 12 uur)’ en dat hij, Green, die verwondingen heeft beschreven als ‘ontvelde plekken’. Green heeft opgemerkt dat een beoordeling aan de hand van foto's altijd moeilijk is, maar naar zijn mening het uiterlijk van deze gebieden overeenkomt met een ontstaan binnen 24 uur voor overlijden. Als hiervan microscopische plakjes waren genomen, was het wellicht mogelijk geweest om te bevestigen dat dit echte verwondingen waren.
Green merkt op dat de huid rond een gewone anus radiale ribbels vertoont. Zij worden minder uitgesproken en verdwijnen uiteindelijk in gevallen waarin anale penetratie een gewoonte wordt. Ook het ontstaan van een gladde, glanzende huid waaruit het pigment is verdwenen bij de rand van de anus is gedocumenteerd in verband met anale penetratie. Een vergelijkbaar causaal verband tussen anale penetratie en zogenaamde ‘trechtervorming’, die de overgang van slijmvliezen naar huid gedeeltelijk verbergt, is ook al jaren geleden herkend en beschreven; herhaaldelijk opgelopen gering trauma is de meest voor de hand liggende verklaring. Green beschouwt de verschijnselen in en rondom de anus ruim buiten het scala van gewone veranderingen die na overlijden optreden.
Samenvattend zijn de verschijningsvormen die aanleiding zijn voor de zorgen van Green de extreme losheid en verwijding van de anus, nu hij zich niet kan herinneren zoiets eerder in zijn carrière te hebben gezien uitsluitend als gevolg van veranderingen die optreden na overlijden, het ontbreken van strepen en een glanzende, gladde huid aan de rand van de anus en de ontvelde plekken met bijbehorende roodverkleuring van de slijmvliezen/huid en de mogelijk genezen kloof.
Green heeft de zaak — passend geanonimiseerd — tijdens twee bijeenkomsten met collega medici, bestaande uit forensisch pathologen en kinderartsen, gepresenteerd. Beide groepen waren het erover eens dat hoewel de anale verwijding weliswaar omvangrijk was, er niet te veel gewicht moest worden toegekend aan de anale verwijding op zich, vanwege de onzekerheid rond de gevolgen van veranderingen die na overlijden optreden. De algemene opinie over de verschijningsvorm van de duidelijke ontvelde plekken op de slijmvliezen en de recente kloof was dat deze ‘zeer significant’ waren. De kinderartsen noemden met name de kloof en de aanblik van de huid rond de anus en de bijbehorende teloorgang van strepen.
Green heeft in voormelde brief geconcludeerd dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat anaal misbruik in deze zaak ‘onomstotelijk kan worden aangetoond’, zoals bij de Engelse strafrechter is vereist.137.
Green heeft in zijn brief d.d. 18 februari 2020 vooropgesteld dat postmortale verandering op zich niet als bewijs kan dienen voor anale penetratie en hij heeft naar voren gebracht dat hij begrijpt dat anale verwijding tegenwoordig met meer terughoudendheid wordt benaderd dan 20 jaar of langer geleden. De verwijding neemt vaak toe naarmate de postmortale verschijnselen zich verder ontwikkelen. In dit geval van anale verwijding, in combinatie met de andere, minimale veranderingen rond de anus, leek het Green waarschijnlijker dat al deze verschijnselen samen het gevolg zijn van penetratie dan dat het normale lijkverschijnselen betreffen. Green heeft opgemerkt dat het zeer nuttig of eigenlijk essentieel zou zijn geweest als er coupes waren gemaakt voor microscopisch onderzoek. In het ideale geval zou de gehele anusring zijn gefixeerd en verwerkt tot microscopische coupes. Green kon nu uitsluitend afgaan op wat met het blote oog zichtbaar was. Hij geeft toe dat het scheurtje (‘fissuur’) waarnaar hij verwijst de normale overgang van de linea pectinata zou kunnen zijn, maar hij is daarvan niet volledig overtuigd. Aangezien er geen histologisch onderzoek is verricht, kan hij de mogelijkheid niet uitsluiten dat de zichtbare letsels na overlijden zijn ontstaan. Zonder histologisch onderzoek is het niet met zekerheid te zeggen of het blauwige letsel op 6 uur een bloeduitstorting betreft. Kortom, er zijn geen eenduidig specifieke tekenen van letsel, aldus Green.138.
3.2.3.3. De bevindingen, interpretaties en conclusies van R.A.C. Bilo
In zijn verslag d.d. 4 april 2001 heeft (gepensioneerd) forensisch arts139. Bilo naar voren gebracht dat, voor zover te beoordelen aan de hand van de foto's en de beschrijving van de patholoog, de verwijding van de anus een normaal postmortaal verschijnsel is. Hierbij kan op basis van het feit dat er sprake was van anale verwijding of op basis van de grootte van de verwijding niet worden vastgesteld of er sprake is geweest van anaal misbruik.
Volgens Bilo is de donkere verkleuring in de anale ring vermoedelijk de door de patholoog aangegeven slijmvliesbeschadiging/bloeding op 6 uur. De beschadiging op 12 uur (middenvoor) is op geen van de foto's zichtbaar. De aard van de lesie(s) (het hof begrijpt: het/de letsel(s)) kan met behulp van de foto's niet worden vastgesteld. Indien de beschrijving van de patholoog van de afwijkingen in de anusring correct is, namelijk dat het slijmvliesbeschadigingen en bloedinkjes betreft die voor het overlijden zijn ontstaan, dan zijn deze vermoedelijk het gevolg van het feit dat een (groot) voorwerp de anusring is gepasseerd. Met behulp van de foto's kan niet worden vastgesteld of het voorwerp van binnen naar buiten is gegaan (harde ontlasting) of van buiten naar binnen (bijvoorbeeld een penis in erectie of een ander ‘glad’ voorwerp). De kans is echter klein dat ontlasting bij obstipatie (harde ontlasting) bij een kind van deze leeftijd dergelijk letsel/schade veroorzaakt. Voor zover te beoordelen aan de hand van de foto's is sprake van oppervlakkige afwijkingen in de anusring. Oppervlakkige afwijkingen/letsels in de anogenitale streek herstellen in het algemeen snel; soms zijn ze (bij een levend kind) binnen 24 uur alweer verdwenen. Als de beschreven afwijkingen voor het overlijden zijn ontstaan, dan is de kans groot dat deze kort voor het overlijden zijn ontstaan. Voorts heeft Bilo naar voren gebracht dat de met de rode pijlen gemarkeerde ‘lijn’ op de in zijn verslag weergegeven foto's de linea pectinata (= linea dentata) is en dat de lijn kan lijken op een litteken van een oude fissuur, maar dat het een normale anatomische structuur is. In de visie van Bilo kan op grond van de bevindingen van de patholoog anaal misbruik niet uitgesloten worden geacht, maar op de foto's zijn geen afwijkingen zichtbaar die misbruik in combinatie met instrumenteel geweld aannemelijk maken.140.
In zijn rapport d.d. 29 mei 2019 heeft Bilo ten aanzien van de verwijding van de anus, die na overlijden is vastgesteld, bevestigd dat het een vaak voorkomende normale postmortale verandering bij kinderen betreft en om die reden niet kan worden beschouwd als een aanwijzing voor anale penetratie korter of langer voor het overlijden.
Met betrekking tot de beschadigingen in de anusring heeft Bilo conclusies getrokken waarbij moet worden aangetekend dat deze uitsluitend gelden als de beschrijving en interpretatie van de NFI-patholoog met betrekking tot hetgeen hij bij de uitwendige schouw heeft gezien correct is.
Over het mogelijke moment van ontstaan van de beschreven afwijkingen in de anusring heeft Bilo opgemerkt dat de aanwezigheid van kleine bloedinkjes bij de oppervlakkige huidbeschadigingen (zoals beschreven door de NFI-patholoog) waarschijnlijker is bij een moment van ontstaan van de bevindingen voor overlijden dan bij een moment van ontstaan na overlijden. De beschreven bevindingen kunnen op diverse manieren ontstaan. In de eerste plaats kunnen deze ontstaan als een voorwerp de anusring passeert en daarbij overrekking van de anusring plaatsvindt, zodanig dat een oppervlakkige huidbeschadiging ontstaat en niet zodanig dat hierbij dieper letsel (bijvoorbeeld een scheurwond in de anusring) ontstaat, of geen overrekking, maar wel een krassend/krabbend effect optreedt. Verder geldt dat deze bevindingen kunnen ontstaan als de anusring niet wordt gepasseerd, maar bijvoorbeeld door krabben, krassen of stevig afvegen. Op basis van de beschrijving van de NFI-patholoog van zijn bevindingen is het niet mogelijk om vast te stellen of sprake is geweest van penetratie van de anus en, als hiervan sprake is geweest, wat de aard van het passerende voorwerp was en of het voorwerp (of lichaamsdeel) van buiten naar binnen of van binnen naar buiten heeft bewogen. Gezien de beschreven oppervlakkigheid kan Bilo, evenals in 2001, niet uitsluiten dat de afwijkingen door het passeren van harde ontlasting of op een andere manier zijn ontstaan, zoals door verzorgingshandelingen als afvegen of door krabben (bijvoorbeeld bij jeuk). Anale penetratie met een voorwerp of lichaamsdeel kan echter niet worden uitgesloten op basis van de oppervlakkigheid van de beschreven afwijkingen of op basis van het ontbreken van afwijkingen in de anale ring. Oppervlakkige letsels van de anus als gevolg van anale penetratie blijken bij kinderen, zelfs in de acute situatie (eerste 24 tot 48 uur na de penetratie), zelden voor te komen.
Tot slot merkt Bilo op dat er sprake lijkt van een discrepantie tussen de bevindingen met betrekking tot de beschadigingen in de anusring, zoals beschreven door de NFI-patholoog, en hetgeen zichtbaar is op het verstrekte fotomateriaal. Hiervoor kan (theoretisch) een aantal verklaringen worden gegeven. In de eerste plaats wijst Bilo in dit verband op de matige kwaliteit van de foto's, waardoor vergelijking tussen de beschreven bevindingen en hetgeen zichtbaar is op de foto's niet mogelijk is. Ten tweede geeft het fotomateriaal niet of slechts gedeeltelijk weer wat door de NFI-patholoog is gezien tijdens de uitwendige schouw en door hem is beschreven en correct geïnterpreteerd in het sectieverslag van 21 december 1998 (betreffende de sectie van 13 augustus 1998). In de derde plaats geeft het fotomateriaal geheel of gedeeltelijk weer wat door de NFI-patholoog is gezien tijdens de uitwendige schouw, maar de beschrijving en interpretatie van de bevindingen door de NFI-patholoog was geheel of gedeeltelijk niet correct. Bilo is dan ook van mening dat het niet mogelijk is om op basis van hetgeen op het verstrekte fotomateriaal zichtbaar is een uitspraak te doen over de eventuele aanwezigheid van de door de NFI-patholoog beschreven bevindingen en, indien aanwezig, de interpretatie van de bevindingen door de NFI-patholoog en/of de aard van deze bevindingen.141.
In zijn rapportage d.d. 5 mei 2020 heeft Bilo duidelijk gemaakt dat er in 2019 geen sprake is van (deels) andere conclusies of een gewijzigd inzicht met betrekking tot de beschadigingen van de anusring ten opzichte van 2001. De wijze waarop Bilo in 2001 en in 2019 de bevindingen van de patholoog bij de gerechtelijke sectie heeft gewogen kan de indruk wekken dat sprake is van (deels) andere conclusies. In 2001 heeft Bilo de door de patholoog beschreven bevindingen beschouwd als vaststaande feiten, als beschrijving van feitelijk aanwezige en correct beschreven bevindingen bij de uitwendige schouw, en vergeleken met hetgeen op het fotomateriaal zichtbaar is/was en in 2019 heeft Bilo de door de patholoog beschreven bevindingen niet als vaststaande feiten, maar als hypothese beschouwd.142.
Bilo heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 oktober 2020 verklaard dat het aantreffen van een openstaande anus bij iemand die is overleden zeer veel waarschijnlijker een volstrekt normaal postmortaal verschijnsel is dan een aanwijzing voor anale penetratie. De conclusie dat een wijd openstaande anus goed wordt verklaard door het overlijden, blijft overeind. Als de beoordeling van de pathologen van het letsel aan de anus correct is, luidt de uitspraak dat die bevindingen even waarschijnlijk zijn voor een voorwerp van binnen naar buiten als voor een voorwerp van buiten naar binnen. Voorts heeft Bilo verklaard dat in 2019 sprake was van voortschrijdend inzicht, in die zin dat hij in 2001 niet had gedacht aan de mogelijkheid van krassen, krabben of afvegen als verklaring voor de bevinding van de pathologen. Als de patholoog heeft gezien wat hij heeft beschreven, dan heeft hij niet de linea dentata gezien, maar een beschadiging die er eigenlijk niet zou moeten zitten.143.
3.2.3.4. De bevindingen, interpretaties en conclusies van W. van de Voorde
Van de Voorde, forensisch patholoog,144. heeft in zijn verslag d.d. 14 juli 2016 opgemerkt dat op de foto's van de uit- en inwendige lijkschouw een volledige dilatatie van de anus (bij uitoefening van tractie) zichtbaar is. Van de Voorde merkt dit aan als een frequent voorkomend (normaal) postmortaal verschijnsel waaraan geen conclusies kunnen worden verbonden.
Het hof begrijpt dat Van de Voorde naar voren heeft gebracht dat hij de in het sectierapport genoemde slijmvliesbeschadiging van de anus op 12 uur niet op de foto's heeft kunnen zien (behoudens mogelijk enige huidloslating hetgeen kan passen binnen het ontbindingsproces). Op 6 uur is er een gering donker vlekje ter hoogte van de huid juist boven de linea dentata (gegolfde lijn op de grens tussen huid en slijmvlies) zichtbaar. Op grond van de foto's kan niet worden uitgemaakt of dit een bloeding betreft. Van de Voorde onderschrijft de conclusie van Bilo, inhoudende: ‘Indien de beschrijving van de patholoog van de afwijkingen in de anusring correct is, namelijk dat het slijmvliesbeschadigingen en bloedinkjes betreft die voor het overlijden zijn ontstaan, dan zijn deze vermoedelijk het gevolg van het feit dat een voorwerp de anus is gepasseerd. De kans is klein dat harde ontlasting bij een kind van deze leeftijd schade veroorzaakt. (…) Letsels in de anogenitaal streek neigen tot snelle genezing. Dus indien het letsels zijn, zijn deze kort voor het overlijden ontstaan’. Van de Voorde stelt zich op het standpunt dat anaal misbruik derhalve niet met zekerheid kan worden bevestigd noch worden uitgesloten. Volledigheidshalve heeft Van de Voorde opgemerkt dat niet-traumatische penetratie tevens tot de mogelijkheden behoort. Behoudens de waarneming van de patholoog tijdens de uit- en inwendige lijkschouwing zijn er geen objectieve medicolegale aanwijzingen voor seksueel misbruik. De mogelijkheid van seksueel misbruik kan op grond van de huidige medicolegale bevindingen noch worden bevestigd, noch worden uitgesloten.145.
Van de Voorde is op 6 juli 2020 als getuige door de rechter-commissaris gehoord en heeft bij die gelegenheid verklaard dat een openstaande anus een verklaarbaar post mortem fenomeen kan zijn. Dit sluit niet uit dat er anale penetratie heeft plaatsgevonden, maar Van de Voorde sluit zich aan bij de conclusie van voornoemde Van Ingen en Bilo en de hierna te noemen Soerdjbalie-Maikoe en Karst, inhoudende dat er onvoldoende objectieve elementen zijn om te stellen dat er anale penetratie heeft plaatsgevonden, zonder dat het kan worden uitgesloten.146.
3.2.3.5. De bevindingen, interpretaties en conclusies van V. Soerdjbalie-Maikoe
Soerdjbalie-Maikoe, arts en forensisch (kinder)patholoog, heeft in haar brief d.d. 10 februari 2015 naar voren gebracht dat de anus postmortaal was verwijd. Voor een beschrijving van de overige bevindingen heeft zij verwezen naar het hierna weer te geven schrijven van Karst.147.
3.2.3.6. De bevindingen, interpretaties en conclusies van W.A. Karst
Aan Karst, forensisch arts KNMG, is de vraag voorgelegd of hij kan aangeven of er sprake is van een seksueel delict (kort voor, tijdens of na de dood van Nicky Verstappen). Karst heeft voor de beantwoording van die vraag, zoals blijkt uit zijn rapport d.d. 9 februari 2015, foto's van de sectie van het anale gebied bestudeerd. De foto's zijn naar huidige maatstaven van slechte kwaliteit; de matige resolutie en de slechte belichting beperken een adequate medisch-forensische duiding, aldus Karst.
Op de foto's is zichtbaar dat sprake is van een gedilateerde anus, met een doorsnede in de middenlijn van circa 2,5 centimeter, met daardoor zicht op het dieper gelegen darmslijmvlies van de endeldarm. De grens tussen huidepitheel en darmslijmvlies is hierdoor zichtbaar, die enigszins golvend en op sommige plekken rood-doorschemerend circulair verloopt en de medische term linea pectinata of linea dentata heeft. Juist buiten de overgang tussen de huid en het darmslijmvlies, aan de rugzijde (met een klokprojectie tussen half 12 en 12 uur), is een kleine donkere verkleuring zichtbaar, met aan de rechterzijde een lijnvormige rode huidverkleuring. Karst merkt dit aan als normale postmortale veranderingen. Er zijn geen zichtbare beschadigingen van de huid of het darmslijmvlies.
Karst merkt het openstaan (dilateren) van een anus aan als een gebruikelijk postmortaal fenomeen en merkt onder verwijzing naar een onderzoek uit 1996 op dat een postmortaal wijde anusopening niet kan worden gebruikt in relatie met seksueel misbruik (anale penetratie). Voorts moet de zichtbare (golvend verlopende) linea pectinata niet worden verward met inkepingen of verscheuringen van of rondom de anus. Karst brengt naar voren dat in verschillende artikelen en leerboeken wordt aangegeven dat een postmortaal openstaande anus bij kinderen in het verleden onterecht werd gerelateerd aan anale penetratie.
De donkere zichtbare verkleuring bij Nicky Verstappen zou een onderhuidse bloeduitstorting kunnen betreffen, maar het onderscheid met de zichtbare bloedophoping onder de huid is niet goed te maken op basis van het beschikbare beeldmateriaal. Mocht het zichtbare onderhuidse bloed zich niet in, maar buiten de bloedvaten bevinden, dan kan de bloeduitstorting een gevolg zijn van stomp botsend en/of samendrukkend geweld op of tegen de huid, zoals bijvoorbeeld kan optreden bij de passage van ontlasting of bij penetratie met of door een voorwerp anderszins (al dan niet in het kader van seksueel misbruik). Er is in medisch-wetenschappelijke literatuur geen onderbouwing te vinden voor het toekennen van bewijswaarde aan een dergelijke onderhuidse bloeduitstorting in relatie met seksueel misbruik. Daarbij merkt Karst op dat het overigens gebruikelijk is om geen letsels te zien bij onderzoek na anale penetratie van een minderjarige.
Voorts heeft Karst naar voren gebracht dat Green in zijn rapport van 21 februari 2001 geen medisch-wetenschappelijke literatuur aanhaalt en zichzelf bovendien tegenspreekt, voor zover hij de kloof (die feitelijk een golving van de linea pectinata betreft) beschrijft als genezend, maar concludeert dat de bevindingen passend zijn bij anale penetratie juist (het hof begrijpt: kort) voor het overlijden.
Karst concludeert dat de bevindingen van de anus, voor zover fotografisch vastgelegd en beoordeelbaar, normale postmortale verschijnselen laten zien die op zichzelf niet kunnen worden gerelateerd aan seksueel misbruik. Op basis hiervan is geen antwoord te geven op de vraag of Nicky Verstappen slachtoffer is geworden van seksueel misbruik. Karst is van mening dat de anale verwijding en de mogelijk aanwezige onderhuidse bloeduitstorting juist buiten de anus ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer sprake is geweest van anale penetratie, als wanneer geen sprake is geweest van anale penetratie.148.
In zijn rapport d.d. 23 augustus 2018 brengt Karst naar voren dat in de literatuur wordt gesteld dat verdachte bevindingen in het anogenitale gebied van overleden kinderen altijd histologisch zouden moeten worden onderzocht om te bezien of de bevindingen wel enige waarde hebben. In reactie op het rapport van Green van 3 oktober 2017 merkt Karst op dat niet met stelligheid is aan te geven dat de ‘ontvelde plekken’ en de ‘recente kloof’ waarover Green spreekt, daadwerkelijk letsel betreffen. Er is immers geen histologisch onderzoek gedaan naar deze bevindingen waarover in de literatuur staat geschreven dat ze na het overlijden geregeld onjuist worden geïnterpreteerd. Daarnaast zouden daadwerkelijk aanwezige ontvellingen het gevolg kunnen zijn van manipulaties na het overlijden zoals rectale temperatuurmetingen, sporenafname vanuit de zedenset of schoonmaak-handelingen.149. Het hof merkt op dit punt op dat de Technische Recherche de temperatuur van het slachtoffer niet heeft gemeten en de beschadiging dus niet kan zijn veroorzaakt door het inbrengen van een thermometer.150.
Voorts is volgens Karst het argument van Green van ‘de trechtervorm’, namelijk het verstrijken van de plooien bij de kringspier, onjuist. Dit gebeurt namelijk altijd als beide kringspieren volledig ontspannen. Dat is ook logisch, want de plooivorming wordt gevormd door aanspanning van de binnenste kringspier. Zonder ontspanning van beide kringspieren kan geen volledig openstaande anus ontstaan. Samengevat leert de medisch-wetenschappelijke literatuur dat, anders dan Green beweert, een openstaande anus bij een kind een gebruikelijk normaal postmortaal verschijnsel is. Green gebruikt de trechtervorm en de afwezigheid van zichtbare plooien als extra argument, terwijl dat niet meer dan de oorzaak is van het open (kunnen) staan van de anus. Green herkent de normale overgang van huid naar darmvlies niet. Karst blijft op basis van de wetenschappelijke literatuur en zijn ervaring van oordeel dat de anale verwijding en de mogelijk aanwezige onderhuidse bloeduitstorting juist buiten de anus ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer sprake is geweest van anale penetratie, als wanneer geen sprake is geweest van anale penetratie. Het is daarmee (dus) niet uit te sluiten dat Nicky Verstappen voorafgaand aan zijn overlijden anaal is gepenetreerd, maar de bevindingen op de sectiefoto's geven geen ondersteuning voor die hypothese.151.
3.2.3.7. Conclusies
In de eerste plaats stelt het hof met betrekking tot de bij de sectie op 13 augustus 1998 door Van Ingen en Maes en op de foto's van die sectie door Green, Bilo, Van de Voorde, Soerdjbalie-Maikoe en Karst waargenomen verwijding van de anus van het slachtoffer vast dat sprake is van een (normaal) postmortaal verschijnsel dat niet kan bijdragen aan de conclusie dat sprake is geweest van het onder 2 primair seksueel binnendringen van het lichaam van Nicky Verstappen.
In de tweede plaats ziet het hof ten aanzien van de bij de sectie waargenomen slijmvliesbeschadigingen en bloedingen in de anaalring in beginsel geen enkele reden om aan de gedane waarnemingen van Van Ingen en Maes te twijfelen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Van Ingen heeft ten overstaan van het hof op 22 oktober 2021 verklaard dat hij van november 1991 tot april 2007 heeft gewerkt als forensisch patholoog bij het toenmalige Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie in Rijswijk en de opvolger daarvan, het NFI. Naar het oordeel van het hof was Van Ingen op het moment van de sectie een ervaren patholoog, nu hij ten tijde van het onderhavige onderzoek maar liefst 1.130 gerechtelijke secties had verricht. Van Ingen heeft de sectie samen met Maes verricht. Van Ingen heeft verklaard dat Maes in 1998 eveneens al een ervaren patholoog was.152.
Het hof leidt uit de verklaringen van Van Ingen, Bilo en Karst, zoals afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2021, in onderlinge samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen, af dat de bij de sectie gemaakte foto's van matige kwaliteit zijn en de bevindingen van Van Ingen en Maes daarop niet onmiskenbaar zijn te zien,153. waarbij het hof opmerkt dat Van Ingen naar voren heeft gebracht dat in die tijd de foto's eerst moesten worden ontwikkeld en dat je het resultaat pas zag ten vroegste dagen en ten laatste weken nadat de foto's waren gemaakt.154. Bij gebrek aan histologisch onderzoek kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld hoe de bevindingen van Van Ingen en Maes moeten worden geduid. Het hof komt, nu geen histologisch onderzoek is verricht, dan ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of de bij de sectie waargenomen slijmvliesbeschadigingen en bloedingen in de anaalring als letsels moeten worden beschouwd en zo ja, wat daarvan de oorzaak is geweest. Met betrekking tot het belang van histologisch onderzoek overweegt het hof — in aanvulling op hetgeen eerder is overwogen — het volgende.
Karst heeft ter terechtzitting van het hof van 22 oktober 2021 naar voren gebracht dat microscopisch onderzoek dient te worden verricht om te beoordelen of sprake is van letsel. In de literatuur, in de adviezen die er komen, komt naar voren dat dient te worden gezorgd voor microscopische bevestiging als in het anogenitale gebied, de anus en genitaliën, iets eruitziet als letsel of bloeduitstortingen. Dat is de laatste 10 jaren met name naar voren gekomen. De reden hiervoor is het voorkomen van foute conclusies, maar ook om goede conclusies te bevestigen. Karst heeft benadrukt dat is gebleken dat histologisch onderzoek nodig is omdat zonder dergelijk onderzoek foute conclusies kunnen worden getrokken. Het is een check om bevindingen te verifiëren en dat bleek nodig, omdat zonder die check foute conclusies konden worden getrokken, aldus Karst.155.
Van Ingen heeft erkend dat dit een voorbeeld is van een inzicht dat dateert van na de tijd waarin hij actief was in de forensische pathologie. Hij heeft naar voren gebracht dat hij dit inzicht daarom dan ook niet heeft meegewogen in zijn beoordeling.156.
Op grond van de voorgaande conclusies stelt het hof vast dat de huidige wetenschappelijke inzichten maken dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich aan het onder 2 primair tenlastegelegde seksueel binnendringen van het lichaam van Nicky Verstappen heeft schuldig gemaakt, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
3.3. Resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 subsidiair tenlastegelegde buiten echt plegen van ontuchtige handelingen met Nicky Verstappen. Allereerst zal het hof onder 3.3. de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek samenvatten en weergeven welke vaststellingen het hof op basis van die resultaten doet.
3.3.1. Onderzoeken in 2006 en 2008 aan de pyjamabroek [ABR034]
Bij aantreffen van zijn lichaam droeg het slachtoffer een rode pyjamabroek, binnenstebuiten en achterstevoren.157. De pyjamabroek is veiliggesteld en voorzien van spoornummer S-12 en DNA-identiteitszegel ABR034.158.
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
De pyjamabroek is in 2006 en 2008 onderworpen aan een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek. Bij het onderzoek naar biologische sporen in 2006 is de pyjamabroek onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is, gebruikmakend van de alfa-amylase afdrukmethode, op 17 locaties een aanwijzing aangetroffen op de aanwezigheid van speeksel. Eén van de waargenomen locaties is als [ABR034]#93 bemonsterd. Bij het DNA-onderzoek in 2006 is voor die bemonstering niet het gehele uitgeknipte spoor verbruikt. Het resterende deel van het spoor [ABR034]#93 is in 2008 wederom onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is gebruikgemaakt van een nieuwe, specifiekere onderzoekstechniek ten opzichte van de techniek die in 2006 is gebruikt. Hierbij is in het resterende deel van het spoor [ABR034]#93 de aanwijzing op de aanwezigheid van speeksel niet bevestigd. In 2008 is het resterende deel van het spoor [ABR034]#93, dat bij het onderzoek in 2006 nog niet was verbruikt, onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering. Hierbij is een onvolledig DNA-mengprofiel verkregen waarvan het slachtoffer en een onbekende mannelijke celdonor, welke wordt aangeduid als onbekende man 2, niet kunnen worden uitgesloten. Er is geen aanwijzing voor een derde persoon verkregen.159.
3.3.2. Onderzoeken in 2006 en 2008 aan de onderbroek [ABR035]
Bij aantreffen van zijn lichaam droeg het slachtoffer onder de pyjamabroek een donkerblauwe onderbroek. De onderbroek was — net als de pyjamabroek — binnenstebuiten gekeerd. Het etiket in de onderbroek was duidelijk zichtbaar. Uitgaande van de positie waarin het slachtoffer lag, bevond de achterzijde van de onderbroek zich aan de voorzijde.160. De onderbroek is veiliggesteld en voorzien van spoornummer S-13 en DNA-identiteitszegel ABR035.161.
3.3.2.1. Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek in 2006
Onderzoek naar biologische sporen
Bij het onderzoek in 2006 zijn de buiten- en binnenzijde van het voor- en achterpand van de onderbroek onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn 3 bloedsporen aangetroffen. Deze bloedsporen zijn als [ABR035]#1, [ABR035]#2 en [ABR035]#3 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.162.
In het kader van het onderzoek naar biologische contactsporen zijn van de onderbroek 31 bemonsteringen genomen die zijn gericht op het veiligstellen van eventueel aanwezig celmateriaal.
Voor het nemen van 30 van deze 31 bemonsteringen zijn de binnen- en buitenzijde van de onderbroek in zones verdeeld. Het gebied rondom bloedspoor [ABR035]#1, de tailleband, de randen en het kruis van de onderbroek zijn bij de indeling in zones als afzonderlijke zones beschouwd, omdat dit plaatsen zijn waar naar verwachting bij contact tussen het slachtoffer en een eventuele belager celmateriaal kan zijn overgedragen. De 30 zones zijn met de zogenaamde stubmethode bemonsterd. Hierbij wordt (een deel van) de onderbroek met een voor dit doeleinde geprepareerd stukje zelfklevende tape afgeplakt. Dit stukje tape (de stub) wordt vervolgens veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Al deze 30 bemonsteringen [ABR035]#5 tot en met [ABR035]#19 en [ABR035]#21 tot en met [ABR035]#35 zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Voor 1 van deze 31 bemonsteringen is de stubmethode niet gebruikt. Dit betreft het label in de tailleband van de onderbroek, welke in zijn geheel is uitgeknipt en als [ABR035]#20 is veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De zones beslaan vrijwel de gehele onderbroek.163.
Voorts is de onderbroek onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is, gebruikmakend van de alfa-amylase afdrukmethode, op 18 locaties een aanwijzing aangetroffen op de aanwezigheid van speeksel. Alle waargenomen 18 locaties zijn als [ABR035]#36 tot en met [ABR035]#53 bemonsterd, dat wil zeggen met de onderliggende stof uit de onderbroek verwijderd.164.
DNA-onderzoek
De 52 bovengenoemde sporen [ABR035]#1, #2, #3, #5 tot en met #53, die bij het onderzoek in 2006 van de onderbroek zijn veiliggesteld, zijn onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. De sporen waarvan hierbij geen DNA-profiel is verkregen maar waarbij de DNA-kwantificering of waarbij in de analyse wel een indicatie op de aanwezigheid van DNA is waargenomen, zijn vervolgens aanvullend onderworpen aan DNA-onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van het SGM-Plus DNA-analysesysteem en Low Copy Number (LCN)-techniek. Dit betreft 8 van de 52 sporen: [ABR035]#2, #8, #11, #20, #23, #36, #38 en #45.165. Zoals onder 3.3.7. zal blijken, is de bemonstering [ABR035]#45 ook onderworpen aan mitochondriaal DNA-onderzoek.
3.3.2.2. Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek in 2008
Onderzoek naar biologische sporen
Bij het DNA-onderzoek in 2006 is voor 11 bemonsteringen [ABR035]#36, #38, #39, #41, #44 tot en met #50 niet het gehele uitgeknipte spoor verbruikt. De resterende delen van deze sporen zijn in 2008 wederom onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is gebruikgemaakt van een nieuwe, specifiekere onderzoekstechniek ten opzichte van de techniek die in 2006 is gebruikt. De aanwijzing op de aanwezigheid van speeksel is in 10 resterende delen van de sporen [ABR035]#36, #38, #39, #41, #44 tot en met #49 bevestigd.166.
DNA-onderzoek
In juni 2008 zijn alle 52 sporen, die naar aanleiding van het onderzoek in 2006 reeds waren onderzocht, wederom onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. Bij dit onderzoek is gebruikgemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering. Voor 12 sporen [ABR035]#5 tot en met #9, #11, #12, #14, #16, #18, #24 en #45 zijn de verkregen PCR-producten aanvullend behandeld met een zuiverings-/concentreringsprocedure. Ook de resterende delen van de 11 sporen [ABR035]#36, #38, #39, #41, #44 tot en met #50, die bij het onderzoek in 2006 nog niet waren verbruikt, zijn in 2008 onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering.167.
Van het celmateriaal in de bemonstering [ABR035]#11 van de onderbroek is een SGM-Plus DNA-hoofdprofiel verkregen van een onbekende mannelijke celdonor, welke wordt aangeduid als onbekende man 2. De berekende frequentie van dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Dit betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. Het DNA-profiel van deze onbekende man 2 is vergeleken met alle DNA-profielen van de onderzochte biologische sporen in deze zaak. Hierbij is gevonden dat nog 17 sporen van de onderbroek van het slachtoffer en één spoor van de pyjamabroek van het slachtoffer celmateriaal van onbekende man 2 kunnen bevatten. Het betreft de sporen: van de onderbroek [ABR035]#5, #6, #8, #12, #14, #18, #20, #23, #24, #36, resterend deel spoor #36, #38, resterend deel spoor #38, resterend deel spoor #39, #45, resterend deel spoor #45, resterend deel spoor #47 en van de pyjamabroek [ABR034]#93. Uit de weergave van de locaties van deze sporen blijkt dat het celmateriaal van onbekende man 2 met name op de tailleband en het voorpand aan de binnenzijde van de onderbroek is aangetroffen.168.
3.3.3. Onderzoek in 2015 aan de onderbroek [ABR035]
In 2015 is de bemonstering [ABR035]#45 van de onderbroek van het slachtoffer onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek. Het betreft een bemonstering van de buitenkant van de voorzijde van de tailleband van de onderbroek. Het doel van het aanvullend DNA-onderzoek was om meer genetische informatie te verkrijgen van onbekende man 2. De bemonstering [ABR035]#45 is onderworpen aan een LCN-DNA-onderzoek. Hierbij is het DNA-onderzoek aan deze bemonstering herhaald om de reproduceerbaarheid van het verkregen resultaat te onderzoeken. Van het DNA in de bemonstering [ABR035]#45 is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een man. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel [ABR035]#11 gekoppeld aan onbekende man 2. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Deze matchende DNA-profielen zijn in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken geregistreerd onder DNA-profielcluster 23505.169.
3.3.4. Onderzoek in 2016 aan de pyjamabroek [AAGD5405NL, voorheen: ABR034] en de onderbroek [AAGD5406NL, voorheen: ABR035]
In 2016 zijn de pyjamabroek en de onderbroek nogmaals onderzocht op humane biologische sporen. Daarbij werd het textiele materiaal van de eerder bemonsterde locaties opgerekt, om zo eventueel aanwezig celmateriaal tussen het garen te kunnen bemonsteren. Het doel van het onderzoek was om meer celmateriaal te verzamelen van de eerder aangetroffen onbekende man 2.170.
De pyjamabroek werd voorzien van een nieuw Spoor Identificatie Nummer (hierna: SIN), AAGD5405NL. De rand van de eerdere bemonstering [ABR034]#93 is gestubd en veiliggesteld als [AAGD5405NL]#17. Van het celmateriaal in die bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van onbekende man 2.171.
De onderbroek is eveneens voorzien van een nieuw SIN, AAGD5406NL. Aan de binnenkant van de onderbroek is het gebied [ABR035]#5 gestubd en veiliggesteld als [AAGD5406NL]#01. Van het celmateriaal in die bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van het slachtoffer en onbekende man 2.
Aan de buitenkant van de onderbroek is het gebied [ABR035]#24 gestubd en veiliggesteld als [AAGD5406]#14. Van het celmateriaal in die bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen verkregen, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van het slachtoffer en onbekende man 2. Daarnaast is aan de buitenkant van de onderbroek het gebied [ABR035]#30 gestubd en veiliggesteld als [AAGD5406NL]#18. Van het celmateriaal in die bemonstering is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen, waarbij het celmateriaal afkomstig kan zijn van onbekende man 2.172.
3.3.5. Autosomaal DNA-onderzoek in 2018
Het DNA-profiel WAAD6718NL van de verdachte is op 7 september 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en is sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 23505. De DNA-profielen van het DNA in de bemonsteringen [ABR035]#45 en [ABR035]#11 gekoppeld aan onbekende man 2 maken deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat het DNA in de bemonsteringen [ABR035]#45 en [ABR035]#11 afkomstig kan zijn van de verdachte en dat hij onbekende man 2 uit deze zaak kan zijn. De berekende frequentie van de autosomale DNA-profielen van het DNA in de bemonsteringen [ABR035]#45 en [ABR035]#11 is kleiner dan één op één miljard. Dit houdt in dat de kans dat het autosomale DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze autosomale DNA-profielen kleiner is dan één op één miljard.173.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, stelt het hof vast dat het DNA in de bemonsteringen [ABR035]#45 en [ABR035]#11, gekoppeld aan onbekende man 2, afkomstig is van de verdachte.
3.3.6. Mps-dna-onderzoek in 2019
In 2019 zijn een bemonstering van de pyjamabroek [AAGD5405NL]#17 en meerdere bemonsteringen van de onderbroek onderworpen aan een Massive Parallel Sequencing (MPS)-DNA-onderzoek door het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (FLDO). De voor de sporen in de onderbroek [ABR035]#5 tot en met #9, #12, #14, #16, #18, #24, #36b, #38a, #38b, #39b, #46b, #47a, #47b en in de pyjamabroek [AAGD5405NL]#17 verkregen MPS-DNA-mengprofielen zijn vergeleken met de MPS-DNA-profielen van de verdachte en het slachtoffer. Voor de sporen [ABR035]#5, #6, #7, #9, #12, #14, #16, #36b, #38b, #39b en #46b in de onderbroek geldt dat de bevindingen van het MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de verdachte, het slachtoffer en een 1 onbekende de donoren zijn van het celmateriaal in de betreffende sporen dan onder de hypothese dat het slachtoffer en 2 onbekenden de donoren zijn van het celmateriaal in die sporen. Voor het spoor [ABR035]#8 in de onderbroek geldt dat de bevindingen van het MPS-DNA-onderzoek ongeveer 80 duizend keer waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de verdachte, het slachtoffer en een 1 onbekende de donoren zijn van het celmateriaal in het betreffende spoor dan onder de hypothese dat het slachtoffer en 2 onbekenden de donoren zijn van het celmateriaal in dat spoor. Voor de sporen [ABR035]#18 en #24 in de onderbroek geldt dat de bevindingen van het MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de verdachte en het slachtoffer de donoren zijn van het celmateriaal in de betreffende sporen dan onder de hypothese dat het slachtoffer en 1 onbekende de donoren zijn van het celmateriaal in die sporen. Voor het spoor [ABR035]#38a in de onderbroek geldt dat de bevindingen van het MPS-DNA-onderzoek meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de verdachte, het slachtoffer en een 1 onbekende de donoren zijn van het celmateriaal in het betreffende spoor dan onder de hypothese dat het slachtoffer en 2 onbekenden de donoren zijn van het celmateriaal in dat spoor. Voor de sporen [ABR035]#47a en #47b in de onderbroek geldt dat de bevindingen van het MPS-DNA-onderzoek ongeveer 10 duizend keer respectievelijk meer dan 10 miljoen keer waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de verdachte, het slachtoffer en een 1 onbekende de donoren zijn van het celmateriaal in de betreffende sporen dan onder de hypothese dat het slachtoffer en 2 onbekenden de donoren zijn van het celmateriaal in die sporen. Voor het spoor [AAGD5405NL]#17 in de pyjamabroek geldt dat de bevindingen van het MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de verdachte en het slachtoffer de donoren zijn van het celmateriaal in het betreffende spoor dan onder de hypothese dat het slachtoffer en 1 onbekende de donoren zijn van het celmateriaal in dat spoor.174.
3.3.7. Mitochondriaal dna-onderzoek aan haren, een haardeel en bemonstering [ABR035]#45
Vanaf de pyjamabroek zijn een humane haar, voorzien van SIN [AAHU3889NL]#02, met een lengte van 0.9 centimeter, en een humaan haardeel, voorzien van SIN [AAHU3889NL]#03, met een lengte van 0.8 centimeter, veiliggesteld. Verder is vanaf de onderbroek een humane haar met een lengte van 0.8 centimeter veiliggesteld en voorzien van SIN [ABR035]#55.175.
Zowel bovengenoemde humane haren en het humane haardeel als de bemonstering van de buitenkant van de voorzijde van de tailleband van de onderbroek, voorzien van SIN [ABR035]#45, zijn onderworpen aan een mitochondriaal DNA-onderzoek. De verkregen mtDNA-profielen van de haarsporen en van de bemonstering [ABR035]#45 matchen wel met elkaar maar niet met het mtDNA-profiel van het slachtoffer. Dit betekent dat deze haarsporen en het celmateriaal in de bemonstering [ABR035]#45 niet afkomstig zijn van het slachtoffer maar van een onbekende persoon, zijnde een man of vrouw aangeduid als mito-A.176. Aan het referentiemonster wangslijmvlies van de verdachte is een mitochondriaal DNA-onderzoek verricht en van het DNA in dit referentiemonster is een mtDNA-profiel verkregen.177. Het mtDNA-profiel van de verdachte is vergeleken met de verkregen mtDNA-profielen van onbekende persoon mito-A in deze zaak. Na vergelijking bleek het mtDNA-profiel van de verdachte overeen te komen met de verkregen mtDNA-profielen van haarsporen [AAHU3889NL]#02, #03 en [ABR035]#55 en van de bemonstering [ABR035]#45. Dit betekent dat voormelde haarsporen en het DNA in de bemonstering [ABR035]#45 afkomstig kunnen zijn van de verdachte of van een persoon die in de moederlijke lijn verwant is aan de verdachte. Dit betekent dat de verdachte of een persoon die in de vrouwelijke lijn verwant is aan de verdachte de persoon mito-A kan zijn.178. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat de verkregen mtDNA-profielen van de haarsporen [AAHU3889NL]#02, #03 en [ABR035]#55 veel waarschijnlijker (met een orde van grootte van 100-10.000) zijn als de genoemde haarsporen afkomstig zijn van de verdachte of van een in moederlijke lijn aan de verdachte verwant persoon dan dat de haarsporen niet afkomstig zijn van de verdachte, maar van een onbekende persoon die niet in de moederlijke lijn aan de verdachte verwant is.179.
Het hof stelt op basis van bovengenoemde resultaten van het vergelijkend mitochondriaal DNA-onderzoek, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, vast dat de verdachte persoon mito-A is. Dat betekent dat de humane haar en het humaan haardeel vanaf de pyjamabroek en de humane haar vanaf de onderbroek, alsmede het celmateriaal in de bemonstering van de buitenkant van de voorzijde van de tailleband van de onderbroek van het slachtoffer, van de verdachte afkomstig zijn.
3.3.8. Onderzoek aan huidschilfers en DNA-onderzoek
Voorts zijn de folie van de borst van het slachtoffer [AAIB1676NL] en de folies van de pyjamabroek van het slachtoffer [AAIB1679NL] microscopisch onderzocht op de aanwezigheid van huidschilfers. Van de folies [AAIB1676NL] en [AAIB1679NL] zijn 51 respectievelijk 53 (mogelijke) huidschilfers veiliggesteld. De bemonsteringen van de folie van de borst [AAIB1676NL]#01 tot en met #51 en de bemonsteringen van de folies van de pyjamabroek [AAIB1679NL]#01 tot en met #53 zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. Het DNA-profiel van onbekende man 2 [ABR035]#45 is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. De resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek houden in dat het celmateriaal in de bemonsteringen [AAIB1676NL]#37 en [AAIB1676NL]#47 van de borst van het slachtoffer afkomstig kan zijn van onbekende man 2. De berekende matchkans van de DNA-profielen in deze bemonsteringen is ongeveer 1 op 110 miljoen respectievelijk 1 op 1,8 miljoen. Verder kan het celmateriaal in de bemonstering [AAIB1679NL]#48 van de pyjamabroek afkomstig zijn van onbekende man 2. Voor het DNA-profiel in deze bemonstering is een matchkans van ongeveer 1 op 66.500 berekend.180.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, stelt het hof vast dat het celmateriaal in de bemonsteringen [AAIB1676NL]#37 en [AAIB1676NL]#47 van de borst van het slachtoffer en in de bemonstering [AAIB1679NL]#48 van de pyjamabroek afkomstig is van onbekende man 2. Gelet op de conclusie onder 3.3.5., inhoudende dat het DNA, gekoppeld aan onbekende man 2, van de verdachte afkomstig is, stelt het hof vast dat ook het DNA afkomstig van de huidschilfers op de folies van de borst en de pyjamabroek, het DNA van de verdachte betreft.
3.4. Feit 2 subsidiair: het plegen van ontuchtige handelingen met Nicky Verstappen
3.4.1. Het standpunt van het Openbaar ministerie
Zoals hiervoor reeds naar voren is gekomen, hebben de advocaten-generaal zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het door hen voorgehouden bewijs de gevolgtrekking kan en moet dragen dat sprake is van de onder 2 primair tenlastegelegde betrokkenheid bij het betasten van het geslachtsdeel en de schaamstreek en van het seksueel binnendringen van Nicky Verstappen.
De advocaten-generaal hebben zich niet expliciet uitgelaten over het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit, indien het hof niet zou concluderen tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde seksueel binnendringen.
3.4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor een veroordeling voor het betasten van Nicky Verstappen. De houding waarin en de plek waar het lichaam is aangetroffen, geven geen enkele informatie over de beantwoording van de vraag of Nicky Verstappen is betast. Ook de toestand van de kleding zegt niets, aldus de verdediging. Er kunnen geen conclusies worden verbonden aan het sporenbeeld en de plaats waar de mosdeeltjes pas veel later zijn aangetroffen (het hof begrijpt: op het lichaam en de kleding van het slachtoffer). Hetzelfde geldt voor de haar (het hof begrijpt: die is veiliggesteld vanaf de onderbroek van het slachtoffer) die het Openbaar Ministerie heeft genoemd. Deze bevindingen kunnen niet als bewijsmiddel worden gebruikt. Daarbij komt dat het sporenbeeld op de plaats delict (het hof begrijpt: plaats van het aantreffen van het slachtoffer) maagdelijk is en tegenspreekt dat daar een bruut misdrijf heeft plaatsgevonden, zo stelt de verdediging.
3.4.3. Het oordeel van het hof
Nicky Verstappen werd op maandagochtend 10 augustus 1998 om 05.30 uur voor het laatst gezien door tentgenoot [tentgenoot 4] .181. Het slachtoffer werd op dinsdagavond 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, levenloos aangetroffen, gekleed in een rode pyjamabroek en een donkerblauwe onderbroek, die binnenstebuiten en achterstevoren waren gekeerd.182.
Het hof gaat ervan uit dat het slachtoffer zijn pyjamabroek en onderbroek voorafgaand aan zijn vermissing op de normale wijze droeg en ziet geen enkele reden daaraan te twijfelen.
Zo heeft tentgenoot [tentgenoot 4] over Nicky Verstappen verklaard dat hij op zondagavond 9 augustus 1998, de avond voorafgaand aan zijn vermissing op maandagochtend 10 augustus 1998, dezelfde rode pyjamabroek aanhad als in de nacht van 8 op 9 augustus 1998 en dat hij een blote buik had.183. Hij heeft daarbij geen melding gemaakt van het feit dat het slachtoffer zijn pyjamabroek binnenstebuiten en achterstevoren droeg.
Daarnaast heeft de [moeder van Nicky Verstappen] , verklaard dat Nicky niet nonchalant was in het dragen van kleding. Zij kan zich nog herinneren dat hij een keer na het douchen zijn onderbroek achterstevoren droeg. Hij bemerkte dit toen zelf ook en trok vervolgens zijn onderbroek op de juiste wijze aan. Zij kan zich niet herinneren dat zij ooit heeft gezien dat hij, behoudens die ene keer, kleding, achterstevoren en/of linksom (het hof begrijpt: binnenstebuiten) droeg. De [vader van Nicky Verstappen] , heeft verklaard dat hetgeen de moeder van Nicky verklaarde overeenkwam met zijn verklaring.184.
Op basis van het voorgaande gaat het hof ervan uit dat het slachtoffer zijn onderbroek en pyjamabroek voorafgaand aan zijn vermissing op de normale wijze droeg. Tevens kan naar het oordeel van het hof worden geconcludeerd dat Nicky Verstappen tussen het moment van zijn vermissing en het aantreffen van zijn lichaam geheel ontkleed is geweest. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat die omstandigheid erop duidt dat de persoon die Nicky Verstappen heeft ontkleed of heeft laten ontkleden, mede gelet op hetgeen in de volgende alinea wordt overwogen, een seksueel motief had.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wie die persoon is geweest. Het hof heeft onder 3.3. vastgesteld dat op meerdere plekken in en op de onderbroek van het slachtoffer biologische contactsporen en aanwijzingen op de aanwezigheid van speeksel van de verdachte zijn aangetroffen. Het celmateriaal van de verdachte is met name op de tailleband en op het voorpand aan de binnenzijde van de onderbroek aangetroffen.185. Zoals hiervoor is overwogen, gaat het hof ervan uit dat het slachtoffer zijn onderbroek voorafgaand aan zijn vermissing op de normale wijze droeg. Dit betekent dat de binnenzijde van het voorpand van de onderbroek zich bevond bij de penis, althans de schaamstreek, van het slachtoffer. Daarnaast zijn biologische sporen van de verdachte aangetroffen aan de binnenzijde van het achterpand van de onderbroek, die zich bij het gebruikelijk dragen van de onderbroek bij de anus, althans de billen, van het slachtoffer bevond. Voorts zijn aan de buitenzijde van het voor- en achterpand van de onderbroek biologische sporen van de verdachte aangetroffen. De buitenzijde van het voor- en achterpand van de onderbroek bevonden zich bij het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer bij de anus, althans de billen, respectievelijk de penis, althans de schaamstreek, van het slachtoffer.186. Het hof merkt daarbij op dat in algemene zin het aantreffen van DNA-sporen van een persoon op meer locaties op een voorwerp beter past bij een langdurig en/of intensief contact dan bij een eenmalig oppervlakkig contact.187. Voorts is vanaf de onderbroek van het slachtoffer een humane haar van de verdachte veiliggesteld. Die omstandigheid duidt erop dat de verdachte, op het moment dat het slachtoffer in ieder geval van zijn pyjamabroek was ontdaan, in de nabijheid van het slachtoffer is geweest. Het hof is van oordeel dat het hiervoor beschreven sporenbeeld duidt op (gerichte) handelingen met een seksueel motief en stelt vast dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte met zijn hand(en) de (blote) penis en/of anus, althans de schaamstreek en/of billen, van Nicky Verstappen heeft betast.
Het hof ziet geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat een ander dan de verdachte de ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd. Daartoe overweegt het hof als volgt. Van het celmateriaal in de bemonstering [ABR035]#21 van de onderbroek van Nicky Verstappen is een DNA-profiel verkregen, met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard. Dit DNA-profiel is in de DNA-databank voor strafzaken opgenomen als onbekende man 3. Bij vergelijking van het DNA-profiel van onbekende man 3 met alle overige DNA-profielen van de onderzochte biologische sporen in deze zaak zijn geen aanwijzingen verkregen op de aanwezigheid van meer celmateriaal van onbekende man 3. Het celmateriaal in de bemonstering [ABR035]#21 van onbekende man 3 is aangetroffen op het bovendeel van de binnenzijde van het achterpand van de onderbroek van het slachtoffer. Door het NFI kon niet worden vastgesteld of dit DNA-spoor een relatie tot de zaak heeft en evenmin kon worden aangegeven op welk moment het spoor op de kleding van het slachtoffer is terechtgekomen. Het gevonden spoor kan bijvoorbeeld door een onschuldig contact voor het overlijden op de kleding van het slachtoffer zijn terechtgekomen en kan eveneens na het overlijden bij het medisch/forensisch onderzoek op de kleding zijn gekomen.188.
Er zijn derhalve geen technische bevindingen die erop duiden dat het betreffende spoor kan worden gerelateerd aan het delict als onder 2 subsidiair tenlastegelegd. Voorts zijn er geen tactische bevindingen die erop duiden dat de donor van dat spoor, onbekende man 3, betrokkenheid bij dat feit heeft gehad. Daarbij merkt het hof op dat het enkele spoor dat van onbekende man 3 is aangetroffen niet in verhouding staat tot de (grote) hoeveelheid en diversiteit aan biologische sporen die van de verdachte in en op de onderbroek van het slachtoffer zijn aangetroffen. Daarbij memoreert het hof tevens dat er zowel biologische contactsporen als aanwijzingen op de aanwezigheid van speeksel van de verdachte zijn gevonden. Voorts zijn er huidschilfers van de verdachte op de borst en pyjamabroek van het slachtoffer aangetroffen. Ook zijn vanaf de pyjamabroek van het slachtoffer een haar en een haardeel van de verdachte veiliggesteld. Tot slot is vanaf de onderbroek van Nicky een haar van de verdachte veiliggesteld. Derhalve is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen biologische sporen van de verdachte in relatie staan tot het plegen van (een) ontuchtige handeling(en) met Nicky Verstappen. Het enkele aangetroffen spoor van onbekende man 3 maakt dat niet anders.
Voorts weegt het hof mee dat de verdachte in maart 2018 vanuit Frankrijk naar Nederland zou komen om in het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen zijn DNA af te staan, maar dat hij kort daarvoor — eind februari 2018 — vanuit Frankrijk naar Spanje is gevlucht, zoals hierna onder het kopje ‘6. De vlucht van de verdachte’ zal worden overwogen. Het hof acht die tactische bevinding redengevend voor het feit dat de verdachte niet in verband wenste te worden gebracht met de hiervoor omschreven sporen.
Met de verdediging acht het hof de houding waarin en de plek waar het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen niet redengevend voor de vaststelling dat Nicky Verstappen is betast. Ook is het hof — overeenkomstig de verdediging — van oordeel dat de plaats waar de mosdeeltjes op het lichaam en de kleding van het slachtoffer pas veel later zijn aangetroffen, daaraan niet kan bijdragen. Het hof erkent dat het sporenbeeld op de plaats waar Nicky Verstappen werd aangetroffen maagdelijk is, maar is van oordeel dat niet behoeft te worden vastgesteld dat het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit aldaar heeft plaatsgevonden. Het hof neemt in aanmerking dat het lichaam van Nicky Verstappen is aangetroffen op een afstand van ongeveer 1200 meter van camping ‘[naam kampeerterrein] ’ en heeft daarom geen enkele reden te veronderstellen dat (het lichaam van) Nicky Verstappen tussen het moment van zijn vermissing en het aantreffen van zijn lichaam de Brunssummerheide, een natuurgebied in de gemeenten Landgraaf, Brunssum en Heerlen, heeft verlaten.
3.4.4. Tussenconclusie
Bovengenoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat de verdachte zich in de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, heeft schuldig gemaakt aan het buiten echt plegen van een of meer ontuchtige handeling(en) met Nicky Verstappen.
3.5. De verklaring van de verdachte
3.5.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij van oordeel zijn dat de verklaring die de verdachte uiteindelijk heeft afgelegd en de antwoorden die de verdachte heeft gegeven, het bewijsoordeel zoals door het Openbaar Ministerie gegeven, niet doen kantelen. Het tegendeel is juist aan de orde; zijn verklaring is niet aan te merken als een aannemelijke alternatieve verklaring en is op onderdelen zelfs volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij komt dat de verdachte op voor de hand liggende vragen nog steeds geen of een onduidelijk antwoord heeft gegeven. Het zwijgen van de verdachte naar aanleiding van vragen die relevant zijn voor het verklaren van de aangetroffen DNA-sporen mag en kan een rol spelen in de bewijsconstructie, nu het aanwezige bewijs de gevolgtrekking kan dragen dat sprake is van de tenlastegelegde betrokkenheid van de verdachte bij de aan hem verweten strafbare feiten. Daarbij hebben de advocaten-generaal ook het moment van verklaren meegenomen in hun oordeel.
Samengevat hebben de advocaten-generaal het feit dat de verdachte op veel vragen geen antwoord heeft willen geven betrokken bij het bewijsoordeel. In die zin werken de gegeven antwoorden en het zwijgen door naar het oordeel over het wettig en overtuigend bewijs voor het zedendelict, waaronder anale penetratie, de wederrechtelijke vrijheidsberoving en het levensdelict, te weten gekwalificeerde doodslag.
3.5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vraag opgeworpen of het beroep op het zwijgrecht door de verdachte een aanwijzing voor schuld betreft. Het verzoek van de verdediging is om geen bovenmenselijke eisen aan de verdachte te stellen, nu het menselijke geheugen zijn beperkingen kent. Het was mede hierin gelegen dat de raadsman de verdachte in eerste aanleg veelvuldig heeft geadviseerd gebruik te maken van zijn zwijgrecht. De verdachte heeft na zijn videoboodschap voor een relatief groot deel andere vragen niet beantwoord, omdat hij over de kern van de zaak had gesproken en dat zijn wens was. Voor het overige zweeg hij op advies van zijn raadsman en daar dient hem geen verwijt van te worden gemaakt, aldus de verdediging. De vragen die werden gesteld, waren deels vragen waarvan eenieder weet dat je die onmogelijk vanuit je geheugen kan beantwoorden. De verdachte heeft in hoger beroep, mede op aangeven van het Openbaar Ministerie, een andere houding aangenomen. Elk detail dat de verdachte heeft verteld, kan kloppen. Er is geen sprake van een goede leugen of een aangepaste verklaring, maar van het verhaal van de verdachte. Zo zijn er aanwijzingen dat Nicky Verstappen daadwerkelijk is omgedraaid, zoals de verdachte heeft verklaard. De verdediging heeft in dit verband gewezen op de omstandigheid dat er urine aan de voorkant van de broek van het slachtoffer is gevonden, die zich niet heeft verspreid naar de onder-/achterkant van de broek. Ook zijn zowel aan de voor- als achterkant van de pyjamabroek van het slachtoffer vergeet-mij-niet-kelkjes gevonden, was op de vindplaats sprake van verschoven begroeiing bij de voeten van Nicky Verstappen en was de aarde onder zijn hakken iets verschoven. De verdachte heeft in hoger beroep zijn standpunt overeenkomstig zijn eerdere verklaring naar voren gebracht, maar kon daarbij gedetailleerder zijn. De verdediging is van mening dat er aanwijzingen zijn die duiden op de onschuld van de verdachte.
3.5.3. De proceshouding van de verdachte gedurende de onderzoeksperiode en de procedures bij de rechtbank en het hof
3.5.3.1. Het beroep op het zwijgrecht in de verhoren door de politie
De verdachte is in de onderzoeksperiode vele malen door de politie gehoord en hem is telkens uitdrukkelijk de gelegenheid geboden een verklaring af te leggen. In die verhoren heeft de verdachte zich echter, behoudens de verklaring dat hij Nicky Verstappen niet heeft meegenomen, niet seksueel heeft misbruikt en niet om het leven heeft gebracht,189. telkens beroepen op zijn zwijgrecht.
3.5.3.2. De proceshouding van de verdachte in eerste aanleg
Bij de raadkamer gevangenhouding op 20 september 2018 heeft de verdachte aangekondigd dat er wel een moment komt dat hij iets wil zeggen en dat hij de stukken samen met zijn raadsman bekijkt. Hij heeft verklaard dat hij niets meer wil zeggen.
Op de terechtzitting van 12 december 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij niet de persoon is die Nicky Verstappen heeft ontvoerd, ontucht met hem heeft gepleegd en van het leven heeft beroofd. Op de vraag of de verdachte op de terechtzitting duidelijkheid kan en wil geven over de vraag die met name de ouders en de zus van Nicky Verstappen al meer dan 20 jaar bezighoudt, te weten wat er eigenlijk is gebeurd in de uren voorafgaand aan het vinden van Nicky, heeft de verdachte geantwoord dat hij met zijn raadsman heeft afgesproken dat hij daarover vooralsnog geen opmerkingen (het hof begrijpt: gaat maken) of een verklaring gaat geven. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij niet kan zeggen wanneer het moment komt waarop hij er wel iets over kan zeggen. Nadat aan de verdachte is voorgehouden dat hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij zal verklaren als de tijd rijp is en dat de tijd rijp is als alles volledig begrepen wordt, heeft de verdachte verklaard dat hij nog weet dat hij dat heeft verklaard, maar dat hij niet weet wat hij bedoelt met als ‘alles volledig begrepen wordt’. Hij heeft verklaard dat door hem alles moet worden begrepen en dat hij met zijn raadsman heeft afgesproken dat hij op dat moment nog geen verklaring aflegt.
Ter terechtzitting van 5 juni 2019 heeft de verdachte, naar aanleiding van een vraag over een opmerking in het PBC-rapport dat hij een verklaring op papier heeft gesteld die bij zijn raadsman ligt, naar voren gebracht dat zoals de zaak er dan bijstaat, hij nog niet van plan is die verklaring te gaan geven. Tot dan toe heeft hij het idee dat zijn raadsman en hij worden belemmerd in de verdediging en de mogelijkheden om te verdedigen. De verdachte heeft verklaard dat die verklaring dan een troef achter de hand is, die zij ook moeten houden. De verdachte heeft te kennen gegeven dat hij op de terechtzitting van 5 juni 2019 niet wenst te verklaren. De voorzitter van de rechtbank heeft daarop benadrukt dat de verdachte te allen tijde wordt uitgenodigd om een verklaring af te leggen en dat als hij hier langer mee wacht, dit gevolgen kan hebben voor de waarde die aan die verklaring wordt toegekend.
Ter terechtzitting van 27 augustus 2019 heeft de verdachte op de vraag of hij al een verklaring heeft afgelegd, geantwoord dat hij nog niets heeft verklaard.
Op de terechtzitting van 20 november 2019 heeft de verdachte zijn reeds eerder bij de politie afgelegde verklaring, inhoudende dat hij Nicky Verstappen niet heeft ontvoerd, hem niet heeft misbruikt en hem niet om het leven heeft gebracht, herhaald en verklaard dat hij met de feiten die hem worden verweten niets heeft te maken. Voor het overige wenst hij zich te beroepen op zijn zwijgrecht. Op de vraag van de voorzitter van de rechtbank heeft hij verklaard dat hij met zijn raadsman zal overleggen of de rechtbank zijn schriftelijke verklaring, waarvan het hof begrijpt dat het gaat om een verklaring die de verdachte naar eigen zeggen heeft opgesteld en die bij zijn raadsman ligt, nog krijgt. Op de vraag of hij iets kan zeggen over hoe hij denkt dat zijn sporen op de kleding en het lichaam van Nicky Verstappen zijn terechtgekomen, heeft hij geantwoord dat hij op dat moment gebruikmaakt van zijn zwijgrecht en dat hij niet weet of er een moment komt waarop hij daar anders over denkt. Aan de verdachte is voorgehouden dat hij de sleutel van zijn celdeur in eigen hand heeft en dat als hij een plausibele verklaring kan geven over hoe zijn DNA op legale wijze op de folies van het lichaam van Nicky Verstappen is terechtgekomen, de rechtbank dan misschien geen reden meer heeft om hem vast te houden. De verdachte heeft daarop gebruikgemaakt van zijn zwijgrecht. De verdachte heeft verklaard dat het hem ook duidelijk is dat zijn visie over hoe zijn DNA op de kleding is terechtgekomen ontbreekt.
Voorts heeft de verdachte op de terechtzittingen van 10 februari 2020 en 6 mei 2020 naar voren gebracht dat hij geen verklaring wil afleggen of inbrengen respectievelijk dat hij niets heeft toe te voegen aan de woorden van zijn raadsman. Ook op de terechtzitting van 24 juli 2020 heeft de verdachte desgevraagd te kennen gegeven dat er van zijn kant geen nadere stukken komen en heeft hij verklaard niets te willen toevoegen aan hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Op de terechtzittingen van 28 en 29 september, 5, 7, 8, 12 en 16 oktober en 20 november 2020 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de verdachte bij de rechtbank plaatsgevonden. De verdachte heeft op de terechtzitting van 28 september 2020, inmiddels meer dan twee jaren na zijn aanhouding en nadat uitgebreid onderzoek had plaatsgevonden, een verklaring afgelegd. De verdachte heeft verklaard dat hij door de spanning niet zo gemakkelijk in het openbaar spreekt, dat hij een verklaring heeft opgenomen en daarnaar verwijst. Dit is de verklaring waarover hij eerder heeft verklaard, die hij lang geleden heeft opgesteld en nu heeft vastgelegd op beeld. De verdachte heeft verklaard dat hij die verklaring in het begin heeft opgesteld, zonder kennisname van het dossier. Op advies van en in overleg met zijn raadsman is hij niet eerder met die verklaring gekomen. De videoboodschap is ter terechtzitting in eerste aanleg afgespeeld en in die boodschap heeft de verdachte het volgende verklaard:
‘Ik wil vandaag een korte verklaring afleggen. Ik heb al eerder gezegd dat ik niets van doen heb met de ontvoering, het vermeende misbruik en de dood van Nicky Verstappen. Ik loop al heel lang met een geheim rond. Ik heb hier nog nooit met iemand over gesproken. Hoe langer ik dat geheim met me mee droeg/draag, hoe moeilijker het werd/is om daar iets mee te doen. Vandaag is wel het moment om daar iets mee te doen. Ik ga daar wel over praten. Maar eerst wil ik nog even iets kwijt over mijn eigen persoon. Ik ben niet zo'n prater, zeker niet onder druk, ik ben introvert, ik praat niet zo graag over mezelf. (…) 190. Ik heb dus nu besloten om wel te gaan verklaren en daar heb ik enkele redenen voor. Eén van de redenen is dat één van de rechters, de rechtbank, duidelijk maakte dat als ik mijn DNA kan verklaren, dat ik dan de sleutel heb van mijn cel. Tweede punt is dat de ouders recht hebben om te weten wat er nu gebeurd is en het stukje dat ik daarvan weet, wil ik nu vertellen. Bij het eerste verhoor zei de rechter: ‘Je hebt wisselende verklaringen afgelegd voor zaken uit midden jaren '80 en dat is één van de redenen dat je nog vastzit’.
Het was een mooie zomer in ‘98 en ik was er iedere dag op uit, de natuur in, genieten van de dag. Zo ook die dag/dagen. 191. Aan de bosrand ben ik gestopt voor een kleine boodschap en mijn aandacht werd getrokken door iets, iets in de verte. Nieuwsgierig als ik ben, ben ik daarnaartoe gegaan, om te kijken wat dat nou zou kunnen zijn. Toen ik dichterbij kwam, zag ik iets liggen, een persoon. Ik ben zo snel mogelijk als ik kon over het hek geklommen. Het was een kind. Ik heb gezocht naar ademhaling. Ik heb geluisterd of er een hartslag was. Ik heb hem aangeraakt over de kleding. Hij was overleden. Ik weet niet hoe lang ik heb gezeten op die plek. Ik wist niet meer wat ik moest doen. Melden, naar de politie, maar wie zou mij geloven? Ik had een verleden. Het bleef maar malen in mijn hoofd, ik wist het niet, ik wist niet wat ik moest doen. Op een bepaald moment bekroop mij het gevoel dat ik bekeken werd. Ik ben zo snel mogelijk van die plek weggegaan, terug naar huis. Ik heb met niemand erover gesproken, ik heb niks gemeld. Daarna, uren daarna, niets ging meer, ik wist gewoon niet meer wat ik doen moest. Ik ben gaan fietsen om na te denken. Ik dacht als je bezig blijft, dan zal het wel verlopen. Ik had nog post liggen en die heb ik meegenomen. Ik dacht die ga ik posten. Mijn gedachten bleven hangen bij dat kind. In de media het nieuws: jongen vermist, nog steeds niet gevonden. Het kon gewoon niet zijn dat ik niet ging melden waar het kind was. Het was al laat, maar toch ben ik de hei opgefietst om te gaan melden waar ik het kind had gevonden. Toen ik aangehouden werd op de hei, toen bleek dat het kind gevonden was. De noodzaak om te melden dat ik hem ook gevonden had, was er niet meer. Ik heb niets gezegd. Ik heb fouten gemaakt in het verleden, foute beslissingen. Die kan ik niet meer veranderen, zo is het gelopen. Ik heb lang gebruikgemaakt van het zwijgrecht, daarom is het goed dat ik nu mijn verhaal doe. De ouders hebben recht op dit stukje verhaal’.
Na het tonen van de videoboodschap heeft de verdachte verklaard dat het geheel voor hem één grote chaos, één grote ellende, is. De verdachte heeft naar voren gebracht dat de verklaring die hij heeft opgenomen en die is afgespeeld, de verklaring is die hij heeft opgeschreven toen hij net vastzat. De papieren versie is er ook nog.
In aanvulling op de videoboodschap heeft de verdachte verklaard dat hij die dag, waarvan hij niet weet welke dag het was, een behoorlijk eind wilde gaan fietsen en dat hij echt vroeg is vertrokken. Hij heeft verklaard dat hij het kind bij daglicht, aan het begin van de dag, heeft gevonden. Het was mooi weer. De verdachte was op de fiets en kwam vanaf de Grote Heiweg en ging in de richting van het monumentje, rechtsaf bij de kruising Grote Heiweg. Hij kan de plek waar hij een plas deed, aanwijzen. Dat is het stuk aan de bosrand van waaruit hij de plek kon zien. Dat is niet gelegen bij het monumentje, maar aan de andere rand, de rand van het bos waar zij ook zijn geweest bij de schouw. De verdachte heeft verklaard dat hij bij de dikste boom die daar staat, is gaan plassen. Hij had uitzicht op struiken en het veld. Op de vraag van de raadsman of wat hij heeft gezegd over de plaats waar hij heeft geplast, bij de dikke boom, iets is dat hij zich herinnert los van de schouw en zitting of dat hij het zich herinnert naar aanleiding van de schouw, heeft de verdachte geantwoord dat hij heeft gezegd dat het een dikke boom is, zoals hij bij de schouw heeft gezien. Door de schouw weet hij nu dat dat de dikste boom is. Hij herinnert het zich dus niet; het was bij een boom. De verdachte heeft, op de vraag wat zijn aandacht trok, verklaard dat hij niks precies zag. Hij weet niet wat zijn aandacht trok. Hij heeft verklaard: ‘Je staat wat te kijken, dan heb je het idee: o, er is iets, wat is dat?’. Hij zou niet meer weten wat het was, maar het was voldoende om hem nieuwsgierig te maken. Zijn aandacht werd vanaf de bosrand getrokken door iets in de verte, in die strook met dennen/sparren, op ongeveer 30 meter afstand. Hij heeft Nicky Verstappen aangetroffen op de plaats waar zij tijdens de schouw hebben stilgestaan, achter het hek met prikkeldraad; het sparrenperceel, gemarkeerd met een oranje pilon. Als hij daar is gevonden, heeft de verdachte hem daar ook aangetroffen. Daar is hij over het hek gestapt, zo heeft de verdachte verklaard.
Op de vraag of hij kan beschrijven hoe Nicky Verstappen eruit zag, heeft de verdachte verklaard dat zijn bovenlijf ontbloot was en dat hij een rode broek aanhad. De verdachte zag helemaal niets van een beschadiging aan het lichaam; hij was helemaal gaaf.
Op de vraag van de voorzitter van de rechtbank aan de verdachte hoe Nicky Verstappen erbij lag, begon de verdachte te verklaren, maar werd toen onderbroken door zijn raadsman. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij wenst te overleggen met zijn raadsman, op diens advies. Na een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting is door de officier van justitie nogmaals aan de verdachte gevraagd hoe Nicky Verstappen erbij lag. Daarop heeft de verdachte verklaard dat dat dus van die dingen zijn die hij niet meer precies weet en hij derhalve gebruikmaakt van zijn zwijgrecht op verdere vragen. Op vragen van de oudste rechter heeft de verdachte verklaard dat hij een kind zag liggen, maar niet kan zeggen hoe. Voor de rest is het één grote waas.
De verdachte heeft verklaard dat hij naar zijn beste herinnering verklaart over zijn handelingen bij Nicky Verstappen en heeft geprobeerd om daarin een logische volgorde te maken.
De verdachte heeft verklaard dat hij hem rechter heeft gelegd, op zijn rug. Volgens de verdachte lag hij meer op zijn buik. De verdachte heeft hem omgedraaid, maar hij weet niet of hij helemaal op zijn buik lag, deels op zijn buik. Hij lag niet op zijn rug. De verdachte heeft hem omgedraaid en één been gestrekt. Hij heeft hem naar zijn rug gedraaid. Dat was voordat hij luisterde naar zijn hartslag. De verdachte heeft verklaard dat hij gelooft dat hij eerst is gaan kijken naar de ademhaling.
Hij weet nog dat hij heeft gehandeld om te kijken of hij iets kon doen, om te kijken of Nicky nog leefde. De verdachte heeft verklaard dat hij de ademhaling van Nicky bij zijn mond heeft gecontroleerd; hij heeft dat zelfs met zijn wang geprobeerd, omdat hij dan misschien meer kon hebben gevoeld. Naderhand heeft hij zijn oren op zijn borst gelegd om naar de hartslag te luisteren. Hij hoorde niets. Nicky was overleden. De verdachte heeft lang geluisterd naar hartslag, minstens een minuut.
De verdachte heeft aanvankelijk ter terechtzitting verklaard dat hij niet op een andere plek heeft gevoeld. Op een later moment op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet meer zou weten of hij met zijn handen heeft gevoeld of op andere plekken. Hij denkt dat het zo was dat hij zijn wang op de mond heeft gehouden.
De verdachte heeft verklaard dat hij erbij heeft gezeten en de kleren van Nicky Verstappen waarschijnlijk heeft gefatsoeneerd; hij heeft die een beetje rechtgetrokken. Hij heeft de kleren gefatsoeneerd toen hij er zat en het idee had dat Nicky was overleden. Hij heeft de rode pyjamabroek van Nicky waarschijnlijk rechtgetrokken, schoongemaakt en blaadjes weggeveegd, zoiets. Hij heeft Nicky netter proberen neer te leggen. Op de vraag waarom de verdachte blaadjes heeft weggeveegd en Nicky netter heeft gelegd, heeft de verdachte verklaard dat hij niets meer kon doen; hij kon niets meer voor hem betekenen.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij zich op een gegeven moment bekeken voelde toen hij naast Nicky Verstappen zat en dat hij denkt dat dat door iemand was. Hij weet niet van welke kant hij zich bekeken voelde; het is een gevoel dat hem bekroop. Hij denkt dat hij ervan uitging dat het een mens was. Hij zou niet weten waarom of waardoor. Dat was zijn gevoel. Hij wilde weg omdat de angst hem bekroop en is zo snel mogelijk weggegaan van die plek.
Hij is op een andere plek over het hek gegaan, vlak in de buurt. De eerste plek was vrij moeilijk om overheen te stappen. Daar waren nogal wat struikgewas en doorns en het had niet te maken met de hoogte van het hek. Hij heeft er in elk geval niet voor gekozen om op dezelfde plek weer terug over het hek te gaan; het was een stuk verderop. Hij is naar zijn fiets gelopen en is rechtstreeks terug naar huis gegaan. Hij is als een gek naar huis gefietst. Dat duurde 40 à 45 minuten. Hij kwam in de ochtend thuis.
Met betrekking tot het niet direct melden dat hij het vermiste kind had gevonden, heeft de verdachte verklaard dat bij hem sprake was van angst en paniek, niet weten wat je moet doen en er niets mee te maken willen hebben. Hij merkt dit aan als een foute beslissing. Het is niet in hem opgekomen om het telefonisch te melden. Hij is (het hof begrijpt: in de avond van 11 augustus 1998, dan wel de nacht van 11 op 12 augustus 1998) naar de hei gefietst om het te gaan melden. Hij zag (het hof begrijpt: daar aangekomen) geen noodzaak meer te melden aan de leden van de Koninklijke Marechaussee dat hij Nicky Verstappen had gevonden, omdat hij immers al was gevonden. Op de vraag waarom hij in 2001 niet alsnog heeft gemeld dat hij Nicky Verstappen had aangetroffen, heeft de verdachte verklaard dat hij een verleden had. In het verleden is hem een keer door de politie gezegd: ‘Wat er ook gebeurt, we gaan jou dan vinden. Wat er ook gebeurt op dat gebied, we gaan jou vinden’. Dan word je bang, zo heeft de verdachte verklaard. De voorzitter van de rechtbank heeft daarop aan de verdachte gevraagd of hij dan de indruk had dat er een misdrijf was gepleegd met Nicky Verstappen waar de verdachte niet bij betrokken wilde raken. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij alleen wist dat er een dood kind was en dat hij niet wist wat er met dat kind was gebeurd. Hij legde een relatie met zijn verleden, omdat bij dat verleden ook kinderen waren betrokken. Verder speelde mee dat hij zich bekeken voelde op een gegeven moment. Als er iemand was geweest, heeft die misschien gezien dat hij bij het jongetje was. Hij wilde er niet bij betrokken worden, aldus de verdachte.
Na een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting, waarbij de verdachte in de gelegenheid is gesteld overleg te voeren met zijn raadsman, heeft de verdachte verklaard dat hij tijd heeft gehad om erover na te denken en dat hetgeen hij op beeld heeft verklaard zijn verklaring is en dat is wat hij zeker weet. Alle andere dingen probeert hij in te vullen omdat hij zo graag wil meehelpen, maar hij is daar niet zeker van of het nu herinneringen betreft of wat anders om iets duidelijk te krijgen voor hemzelf of voor anderen. De verdachte heeft zich afgevraagd of hij het destijds goed op het netvlies heeft gehad en naar voren gebracht dat het allemaal vrij wazig was, één grote chaos. Hij gooit dingen door elkaar en weet niet wat echte herinnering is en waar de invulling gaat beginnen. Hij gooit te veel door elkaar en dat gaat hij niet meer doen. Vervolgens heeft de verdachte tijdens het voorhouden van het dossier bij herhaling verklaard dat hij geen vragen wil beantwoorden of dat hij zich onthoudt van commentaar. Hij heeft slechts verklaard dat hij niet weet hoe Nicky Verstappen is overleden, dat hij niets met zijn dood te maken heeft en dat hij Nicky Verstappen niet seksueel heeft misbruikt.
Op de tweede dag van de inhoudelijke behandeling bij de rechtbank, 29 september 2020, heeft de verdachte, nadat de rechtbank het voorhouden van het dossier heeft hervat, verklaard dat hij niet ingaat op vragen en zich onthoudt van elk commentaar. Zij (het hof begrijpt: de raadslieden en de verdachte) hebben besloten om de dag daarvoor voor het eerst een verklaring af te leggen en de verdachte wil het houden bij deze verklaring. Op de vraag of de verdachte kan verklaren hoe het spoor op de pyjamabroek en de sporen op de onderbroek van Nicky Verstappen die zijn te matchen aan de verdachte, de sporen in de vorm van huidschilfers en een match in de moederlijke lijn van de verdachte met aangetroffen haren/haardelen, alsmede aanwijzingen voor speeksel, op de aangetroffen plaatsen zijn terechtgekomen, heeft de verdachte verklaard dat hij blijft bij zijn verklaring zoals op 28 september 2020 afgelegd. Hij heeft daaraan niets toe te voegen. De verdachte heeft verklaard dat hij in zijn verklaring duidelijk genoeg heeft gemaakt dat zijn contact met Nicky Verstappen op de hei toen hij hem heeft gevonden, meer dan oppervlakkig is geweest. Hij heeft handelingen verricht en hem aangeraakt. Hij heeft het dan over de handelingen zoals hij op 28 september 2020 heeft verklaard. De verdachte heeft verklaard dat hij niet zou weten hoe zijn DNA op de binnenkant van de onderbroek van Nicky Verstappen is gekomen, maar dat hij wel de kleding heeft gecorrigeerd. Hij heeft verklaard dat hij niet meer kan verduidelijken wat hij toen heeft gedaan. De verdachte heeft verklaard dat het voor hem ook een vraag is hoe zijn DNA in mengprofielen met het DNA van Nicky Verstappen op plaatsen in de onderbroek van Nicky Verstappen is gekomen. Hij heeft verklaard dat hij helemaal niets heeft gelezen van het dossier.
3.5.3.3. De proceshouding van de verdachte in hoger beroep
In de fase van het hoger beroep is de verdachte tweemaal door de politie gehoord. Hij heeft zich in die verhoren op het overgrote deel van de vragen over de onderhavige feiten beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft — voor zover hier relevant en in aanvulling op zijn eerdere verklaring — verklaard dat hij destijds een EHBO-diploma had en dat hij aanneemt dat hij heeft gehandeld volgens de EHBO (het hof begrijpt: richtlijnen).
Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de verdachte op 10 november 2021 heeft de verdachte verklaard dat hij blijft bij zijn verklaring zoals afgelegd in de videoboodschap die ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 september 2020 is getoond. Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep een tweede versie van die videoboodschap getoond. Het hof stelt vast dat de tweede versie in de kern overeenkomt met de eerste versie van de videoboodschap. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij op enig moment voorafgaand aan de eerste pro forma-zitting in eerste aanleg zijn verhaal en aantekeningen op papier heeft gezet. De verdachte heeft verklaard dat dat eigenlijk hetzelfde verhaal is als het verhaal dat hij in de videoboodschap heeft verteld. Het waren zijn herinneringen die hij voor zichzelf op papier heeft gezet en dat papier heeft hij aan zijn raadsman gegeven. De betreffende brief is door de verdediging aan het hof overgelegd. De brief heeft als aanhef ‘Geachte dhr. [raadsman 2]’ en wordt afgesloten met ‘dhr. [verdachte]’. De brief beslaat twee pagina's en is voor een groot deel zwart gelakt. In de brief staat het volgende leesbare deel vermeld:
‘en ik heb toen gekozen om iets rechts van het fietspad een zijpad in te rijden om daar te plassen. Ik keek uit op ‘n veld en om de een of andere reden werd m'n aandacht getrokken op het verderop gelegen sparrenbosje. Ik ben er toen naartoe gelopen en zag iets; dichterbij zag ik een kind liggen. Ik ben over de prikkeldraad geklommen en heb het kind omgedraaid dat op z'n buik lag in rugligging. Ik heb de ademhaling gecontroleerd bij de mond en ook m'n oor op de borstkas gelegd. Tot m'n schrik moest ik vaststellen dat het kind dood was. Het koude zweet brak me uit en ik weet niet hoe lang ik er gezeten heb, mijn tijd stond stil’.
Over zijn toestand heeft de verdachte verklaard dat hij met stomheid was geslagen toen hij het jongetje zag liggen. Door zijn raadsman gevraagd naar zijn emoties, heeft de verdachte verklaard dat er eerst een shock was en dat het onwerkelijk was, maar dat hij daarna handelde.
Met betrekking tot zijn handelingen heeft de verdachte verklaard dat hij, zoals hij zich het herinnert, het slachtoffer heeft omgedraaid, daarbij zijn kleding heeft aangeraakt en naderhand ook de kleding een beetje heeft gecorrigeerd en daarbij de kleding ook heeft aangeraakt. Hij heeft de kleding een beetje rechtgetrokken en een blaadje weggehaald. De verdachte heeft verklaard dat hij zowel Nicky Verstappen als diens kleding heeft aangeraakt en dat hij dan sporen nalaat.
Meer specifiek ten opzichte van zijn eerder afgelegde verklaring heeft de verdachte in hoger beroep ten aanzien van het draaien van het slachtoffer verklaard dat hij het slachtoffer bij zijn heup heeft gepakt en toen heeft omgedraaid. De verdachte heeft op de grond van de zittingszaal gedemonstreerd dat het slachtoffer op zijn buik lag, met zijn hoofd naar rechts gedraaid en het rechterbeen gebogen. De verdachte heeft verklaard dat hij aan de rugzijde van het slachtoffer is gaan zitten, heeft daarbij gewezen op de plek links naast het slachtoffer, dat wil zeggen aan de linkerzijde van het lichaam van het slachtoffer dat (deels) op zijn buik lag, en heeft verklaard dat hij het lichaam naar zich heeft toegedraaid. De verdachte heeft voorgedaan dat hij toen het rechterbeen van het slachtoffer heeft gestrekt. Nadat hem van de zijde van het Openbaar Ministerie meermalen is voorgehouden dat hij niet eerder heeft gesproken over het draaien bij de heup en na doorvragen over waaraan die herinnering is ontleend, heeft de verdachte zich hardop afgevraagd hoe hij het slachtoffer anders had moeten omdraaien. De verdachte heeft verklaard dat hij ervan uitgaat dat hij hem heeft gedraaid en daarbij heeft vastgehad aan de heup. Nadat van de zijde van het Openbaar Ministerie hem is voorgehouden dat de raadsman eerst bij pleidooi in eerste aanleg heeft geopperd dat de verdachte het slachtoffer bij de heup heeft gepakt, heeft de verdachte verklaard dat hij zich dat deel van het pleidooi van zijn raadsman niet kan herinneren. De verdachte heeft verklaard dat als hij de situatie terughaalt op zijn netvlies, hij zichzelf naast Nicky Verstappen ziet zitten, op de knie, dat hij hem heeft omgedraaid van links liggend naar draaiend op de rug. De verdachte heeft geen antwoord gegeven op de vraag of de jongen warm of koud aanvoelde.
Ten aanzien van het corrigeren van de kleding van het slachtoffer heeft de verdachte verklaard dat hij daarbij de pyjamabroek niet omlaag en omhoog heeft gedaan. In zijn herinnering heeft hij alleen de pyjamabroek aangeraakt. Voor zover hij weet, heeft de verdachte de onderbroek niet aangeraakt. De verdachte heeft verklaard dat hij 100% zeker weet dat hij niet met zijn hand in de onderbroek is geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij geen verklaring heeft voor de van hem aangetroffen sporen in de onderbroek van het slachtoffer. Na doorvragen door zijn raadsman heeft de verdachte verklaard dat zijn DNA alleen maar op de onderbroek kan zijn terechtgekomen bij het ordenen/netjes maken van de kleding. Voor de rest heeft hij daar geen verklaring voor en weet hij het niet. De verdachte heeft — evenals in eerste aanleg — verklaard dat hij het dossier niet heeft gelezen.
3.5.4. Het oordeel van het hof
3.5.4.1. De totstandkoming van de verklaring van de verdachte
Onder verwijzing naar de overweging onder 1.3.2. weegt het hof bij de beoordeling van de door de verdachte gegeven verklaring mee de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen.
In de eerste plaats acht het hof het niet begrijpelijk dat de verdachte de vondst van het lichaam van Nicky Verstappen niet direct heeft gemeld bij de politie. De verdachte heeft immers verklaard dat hij helemaal niets zag van een beschadiging aan het lichaam en dat het lichaam helemaal gaaf was. De door de verdachte aangevoerde reden, dat bij hem sprake was van angst en paniek, omdat hij in het verleden door iemand van de politie is gewaarschuwd met de woorden: ‘Wat er ook gebeurt, we gaan jou dan vinden. Wat er ook gebeurt op dat gebied, we gaan jou vinden’ en dat iemand hem mogelijk bij het jongetje had gezien, acht het hof daarvoor niet afdoende. De verdachte heeft immers verklaard dat hij niet wist wat er met Nicky Verstappen was gebeurd. Uit de inhoud van de verklaring van de verdachte leidt het hof af dat de verdachte niet de indruk had dat er een misdrijf — in welke vorm dan ook — jegens Nicky Verstappen was gepleegd. De verdachte wist naar eigen zeggen alleen dat het kind dood was. Het hof acht het in die lezing in de rede liggen dat hij (vrijwel) direct melding zou maken van het aantreffen van het lichaam van een jongen waarvan hij op het nieuws had gehoord dat deze vermist was. Het hof is van oordeel dat een melding en verklaring daarover een positieve bijdrage had kunnen leveren aan het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen. Er was voor de verdachte geen enkele aanleiding te veronderstellen dat hij daardoor in de problemen zou komen.
Ten tweede weegt het hof mee dat de verdachte pas bij de inhoudelijke behandeling van de zaak in eerste aanleg op 28 september 2020, door middel van een videoboodschap een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd. Dat is meer dan twee jaren na zijn aanhouding. Gedurende die ruim twee jaren is uitvoerig onderzoek gedaan en de verdachte is zowel in de verhoren door de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg ruimschoots in de gelegenheid gesteld zijn verhaal te doen.
De verdachte heeft in zijn videoboodschap twee redenen gegeven voor het afleggen van een verklaring op dat moment. De eerste reden die hij geeft is dat de rechtbank duidelijk had gemaakt dat hij de sleutel van zijn cel in eigen hand heeft, als hij zijn DNA kan verklaren. Het hof stelt daarvan vast dat dit aan de verdachte reeds op de terechtzitting van 20 november 2019 is voorgehouden. Het hof ziet daarom niet in waarom de verdachte op die terechtzitting of de daaropvolgende terechtzittingen van 10 februari 2020, 6 mei 2020 of 24 juli 2020 geen verklaring heeft afgelegd en daarmee ruim 10 maanden — tot 28 september 2020 — heeft gewacht.
De tweede reden om op 28 september 2020 een verklaring af te leggen is volgens de verdachte gelegen in het feit dat de ouders van Nicky Verstappen recht hebben om te weten wat er is gebeurd en dat hij dus wil verklaren over het stukje dat hij daarvan weet. Het hof stelt vast dat die reden om een verklaring af te leggen reeds bestond na de vondst van het lichaam van Nicky Verstappen in augustus 1998 en de jaren daaropvolgend, doch in ieder geval direct na zijn aanhouding in augustus 2018. Reeds in de verhoren door de politie is de verdachte daarop gewezen en ook op de terechtzitting in eerste aanleg van 12 december 2018 is aan de verdachte voorgehouden dat het de ouders en zus van Nicky Verstappen al meer dan 20 jaar bezighoudt wat er is gebeurd in de uren voorafgaand aan het vinden van zijn lichaam. Het hof stelt vast dat het dan ook niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich reeds veel eerder dan 28 september 2020 bewust was van deze reden om te gaan verklaren. Het hof acht de twee door de verdachte genoemde redenen dan ook niet afdoende als verklaring voor het afleggen van een verklaring eerst op 28 september 2020.
In de derde plaats betrekt het hof bij zijn oordeel dat de verdachte door het afleggen van een verklaring in dit stadium de gelegenheid heeft gehad die verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier en de resultaten van het uitgebreide onderzoek. Het hof acht dit niet ten goede komen aan de geloofwaardigheid van zijn afgelegde verklaring, maar stelt tegelijkertijd dat dit echter niet vanzelfsprekend leidt tot de conclusie dat de inhoud van zijn verklaring niet juist kan zijn. Hoewel de verdachte ter terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep heeft verklaard het dossier niet te hebben gelezen, zijn de resultaten van het onderzoek hem in de vele verhoren door de politie en op de terechtzittingen in eerste aanleg wel voorgehouden. Daarbij komt dat de raadslieden de beschikking hebben over het dossier en zij de gelegenheid hebben gehad om met de verdachte overleg te voeren over de inhoud van de stukken. Zo heeft de verdachte reeds bij een verhoor door de politie op 9 november 2018 verklaard dat hij samen met zijn raadsman bezig is met het lezen van dossierstukken.192. Daarnaast heeft de verdachte bij de raadkamer gevangenhouding op 20 september 2018 verklaard dat hij de stukken samen met zijn raadsman bekijkt en heeft hij op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 juni 2019 ten overstaan van de rechtbank naar voren gebracht dat hij over het dossier kan verklaren dat hij via zijn advocaat hoort wat belangrijk is. Voorts heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 6 mei 2020 in het kader van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte naar voren gebracht dat hij ook het BOB-dossier met de verdachte moet voorbereiden. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte en zijn raadslieden voorafgaand aan het tonen van de videoboodschap op 28 september 2020 van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt om de inhoud van het dossier te bespreken. Zoals reeds overwogen, heeft de verdachte derhalve de gelegenheid gehad zijn verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier en de resultaten van het onderzoek.
Het vorenstaande noopt naar het oordeel van het hof tot extra behoedzaamheid bij de beoordeling van de verklaring van de verdachte.
3.5.4.2. De sporen van de verdachte op het lichaam en de kleding van het slachtoffer
Het hof stelt vast dat de verdachte heeft getracht een verklaring te geven voor het aantreffen van zijn biologische sporen op het lichaam en op en in de kleding van het slachtoffer.
Onder 3.3. heeft het hof vastgesteld dat vanaf de pyjamabroek een biologisch spoor van de verdachte is veiliggesteld en in en op de onderbroek van het slachtoffer biologische sporen van de verdachte zijn aangetroffen. Voorts is vastgesteld dat vanaf de pyjamabroek een humane haar en een humaan haardeel en vanaf de onderbroek een humane haar van de verdachte zijn veiliggesteld. Ook zijn de folies van de borst en de pyjamabroek van het slachtoffer onderzocht op de aanwezigheid van huidschilfers en heeft het hof vastgesteld dat het celmateriaal in de bemonsteringen van die folies afkomstig is van de verdachte.
Hoewel in de lezing van de verdachte (over het draaien van het slachtoffer van buikligging in rugligging, het controleren van het slachtoffer op ademhaling en hartslag en het nadien fatsoeneren van zijn kleding) het biologische spoor dat vanaf de pyjamabroek is veiliggesteld, de humane haar en het humane haardeel op de pyjamabroek en de huidschilfers op de borst en de pyjamabroek, telkens afkomstig van de verdachte, wellicht kunnen worden verklaard, stelt het hof vast dat de biologische sporen van de verdachte in en op de onderbroek van het slachtoffer en de humane haar van de verdachte die vanaf de onderbroek is veiliggesteld daardoor niet zonder meer kunnen worden verklaard.
Met verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 3.4.3. stelt het hof vast dat het voor wat betreft de biologische sporen gaat om een grote hoeveelheid contactsporen en aanwijzingen op de aanwezigheid van speeksel van de verdachte. Deze biologische sporen van de verdachte zijn zowel aangetroffen aan de binnenzijde van het voor- en achterpand als aan de buitenzijde van het voor- en achterpand van de onderbroek van het slachtoffer. Het hof is — onder verwijzing naar hetgeen onder 1.3.2. is overwogen — van oordeel dat de verdachte voor die omstandigheden, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het onder 2 subsidiair aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke of redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven en overweegt daartoe het navolgende.
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de Technische Recherche hebben gerelateerd dat het slachtoffer bij het aantreffen van zijn lichaam op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, uitsluitend een rode pyjamabroek met daaronder een donkerblauwe onderbroek droeg. Beide broeken waren binnenstebuiten gekeerd en uitgaande van de positie waarin het slachtoffer lag, bevonden de achterzijden van beide broeken zich aan de voorzijde. Voornoemde verbalisanten hebben daarbij verwezen naar foto's van het aantreffen van het lichaam in het dossier.193.
Op foto's 38 tot en met 41 zijn de voorzijde en beide zijkanten van het lichaam van het slachtoffer te zien. Het hof stelt vast dat daarbij de onderbroek, die zich onder de pyjamabroek bevond, niet zichtbaar is en dat de band van de pyjamabroek zich relatief hoog en dicht onder de navel van het slachtoffer bevindt.194. Het hof gaat er bij gebrek aan aanwijzingen van het tegendeel vanuit dat de houding van het lichaam na het aantreffen op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, niet is gewijzigd ten opzichte van de houding waarin de verdachte het slachtoffer volgens zijn verklaring heeft gelegd en achtergelaten. De verdachte heeft verklaard dat zijn DNA alleen op de onderbroek kan zijn terechtgekomen bij het ordenen van de kleding. Hij heeft verklaard dat hij bij het corrigeren van de kleding van het slachtoffer de pyjamabroek niet omlaag en omhoog heeft gedaan. Het hof ziet derhalve niet in hoe door die handelingen de biologische sporen van de verdachte aan de binnen- en buitenzijde van het achterpand van de onderbroek, welke zich bij aantreffen bij de penis, althans de schaamstreek, van het slachtoffer bevond, kunnen zijn terechtgekomen. Deze biologische sporen worden ook niet verklaard door een eventueel andere handeling van de verdachte nu hij heeft gezegd dat hij niet met zijn hand in de onderbroek is geweest.
Het hof stelt vast dat op de foto's van het aantreffen van het lichaam de rugzijde van het slachtoffer niet is te zien. Het hof ziet geen aanleiding te veronderstellen dat de (tailleband van de) onderbroek van het slachtoffer zich aan de achterzijde van het lichaam boven de pyjamabroek bevond. De verdachte heeft daarvan ook geen melding gemaakt in zijn afgelegde verklaringen. In de lezing van de verdachte wordt niet verklaard hoe de biologische sporen van de verdachte aan de binnen- en buitenzijde van het voorpand van de onderbroek, die zich bij aantreffen bij de anus, althans de billen, van het slachtoffer bevond, zijn terechtgekomen.
Mocht de onderbroek zich desalniettemin aan de achterzijde van het lichaam van het slachtoffer wel boven de pyjamabroek hebben bevonden, dan overweegt het hof het volgende.
De sporen van de verdachte zouden in die lezing bij het draaien van het slachtoffer bij de heup op het voorpand van de onderbroek, welke zich bij aantreffen bij de anus, althans de billen, van het slachtoffer bevond, moeten zijn terechtgekomen. Met betrekking tot het draaien van het slachtoffer bij de heup merkt het hof op dat de verdachte eerst bij de inhoudelijke behandeling in hoger beroep op 10 november 2020 heeft verklaard dat hij het slachtoffer op die plek heeft aangeraakt bij het draaien van het lichaam. Het hof stelt vast dat de raadsman eerder bij pleidooi in eerste aanleg naar voren heeft gebracht dat je iemand omdraait bij de heupen en dat als iemand dan alleen een broek draagt, de handen al vrij snel tegen de onderbroek aanzitten. De raadsman heeft naar voren gebracht dat hij zich zelfs zou kunnen voorstellen dat je de tailleband van een broek (en daarbij tegelijkertijd de onderbroek) vastpakt om te proberen om daar de persoon om te draaien.195. De verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich dat deel van het pleidooi van zijn raadsman niet kan herinneren, maar heeft ook geen (afdoende) verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij hier eerst in hoger beroep over heeft verklaard.
Het hof stelt vast dat zich op de tailleband van de onderbroek van het slachtoffer weliswaar sporen van de verdachte bevinden, maar dat in deze lezing van het handelen van de verdachte niet kan worden verklaard dat zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde van het voorpand van de onderbroek biologische sporen van de verdachte zijn aangetroffen. Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking dat bij het omdraaien van het lichaam sprake is van een kort contactmoment, terwijl in algemene zin het aantreffen van DNA-sporen van een persoon op meer locaties op een voorwerp (het hof begrijpt in dit verband: de onderbroek) beter past bij een langdurig en/of intensief contact dan bij een eenmalig, oppervlakkig contact.196.
Voorts kan in de lezing van de verdachte op geen enkele wijze worden verklaard dat vanaf de onderbroek van het slachtoffer een humane haar van de verdachte is veiliggesteld. De verdachte heeft immers verklaard dat hij bij het corrigeren van de kleding van het slachtoffer de pyjamabroek niet omlaag en omhoog heeft gedaan. Het hof ziet derhalve niet in hoe de haar van de verdachte op of in de onderbroek van het slachtoffer kan zijn terechtgekomen anders dan op het moment dat het slachtoffer was ontdaan van zijn pyjamabroek. Daarbij wordt voorts betrokken dat het hof onder 3.4.3. heeft geconcludeerd dat Nicky Verstappen tussen het moment van zijn vermissing en het aantreffen van zijn lichaam geheel ontkleed is geweest en dat die omstandigheid erop duidt dat de persoon die Nicky Verstappen heeft ontkleed of heeft laten ontkleden, mede gelet op de biologische contactsporen die op meerdere plekken op en in de onderbroek van het slachtoffer zijn aangetroffen, een seksueel motief had. Het hof stelt derhalve vast dat deze onderzoeksbevinding past bij het scenario dat de verdachte deze persoon is geweest.
3.5.4.3. De sporen op de plaats van het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer
Voorts is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte wordt weerlegd door objectieve onderzoeksbevindingen.
Zo hebben verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de Technische Recherche gerelateerd dat het slachtoffer bij het aantreffen van zijn lichaam op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, op zijn rug lag, waarbij zijn beide benen vrijwel geheel waren gestrekt en waarbij het rechterbeen tegen en deels op het linkerbeen lag. De beide voeten lagen op de linkerkant dicht bij elkaar. Op die plaats was de begroeiing verschoven en was de aarde onder zijn hakken iets verschoven.197. Bij gebrek aan vermelding van overige verstoring van de begroeiing op de plaats van aantreffen van het lichaam van Nicky Verstappen, gaat het hof er met de verdediging van uit dat de begroeiing op die plaats verder intact was. Dit wordt bevestigd door foto's van de plaats van aantreffen van het lichaam, waarnaar door de verbalisanten wordt verwezen.198. Op foto's 38 en 39 is te zien dat de begroeiing rondom het lichaam van Nicky Verstappen niet verstoord is.199. Zoals eerder is overwogen, gaat het hof er bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel van uit dat de houding van het lichaam bij het aantreffen op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, ongewijzigd is ten opzichte van de houding waarin de verdachte verklaart het slachtoffer te hebben gelegd en achtergelaten. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op de grond van de zittingszaal gedemonstreerd dat het slachtoffer op zijn buik lag en heeft verklaard dat hij aan de rugzijde van het slachtoffer is gaan zitten. De verdachte heeft daarbij gewezen op de plek links naast het slachtoffer, dat wil zeggen aan de linkerzijde van het lichaam van het slachtoffer dat (deels) op zijn buik lag, en verklaard dat hij het lichaam naar zich heeft toegedraaid.
Het hof stelt vast dat zowel rechts naast het lichaam van het slachtoffer, waar hij eerder in buikligging zou hebben gelegen, als links naast het lichaam, waar de verdachte bij het slachtoffer zou hebben gezeten, geen verstoring in de begroeiing is te zien. Meer specifiek is op foto 38 te zien dat zich dichtbij het linkerscheenbeen van het slachtoffer een opstaande plant bevindt.200. Het hof ziet niet in hoe het kan zijn dat in de lezing van de verdachte de begroeiing van die specifieke plant, alsook de overige begroeiing op die plaats van aantreffen van het lichaam van het slachtoffer, door het eerder daar in buikligging liggen van het slachtoffer en/of het draaien van het lichaam op die plek niet is verstoord. Het hof stelt vast dat de verklaring van de verdachte in zoverre in strijd is met deze objectieve bevinding van het onderzoek. De door de verdediging aangevoerde aanwijzingen die erop zouden duiden dat Nicky Verstappen wel is omgedraaid, maken het voorgaande niet anders.
Voorts weegt het hof voor wat betreft de verklaring van de verdachte in relatie tot de plaats van het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer mee dat verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben gerelateerd dat het slachtoffer bij aantreffen op zijn rug lag, met zijn hoofd met de rechterzijde nagenoeg op de grond dicht naast de stam van een dennenboom.201. Op foto 39 is waar te nemen dat de stam van de boom zich bij de bovenarm van het slachtoffer bevindt en op foto's 38, 40, 42 en 43 is te zien dat de takken van de betreffende boom over het gezicht van het slachtoffer hangen.202. De verdachte heeft verklaard dat hij de ademhaling van het slachtoffer heeft gecontroleerd door zijn wang op de mond van het slachtoffer te houden. Vanuit zijn positie links van het slachtoffer zou de verdachte daarin (enigszins) worden belemmerd door de stam en/of takken van de betreffende boom, terwijl de verdachte daarvan geen melding heeft gemaakt. Daarbij is het de vraag of de verdachte dan kan hebben gehandeld volgens de EHBO-richtlijnen, hetgeen hij wel heeft verklaard. Het hof is van oordeel dat deze bevinding op zichzelf niet maakt dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig is, maar weegt dit mee in onderling verband en samenhang bezien met de overige bevindingen van het onderzoek in relatie tot de verklaring van de verdachte.
3.5.4.4. Het ontbreken van een mogelijke andere dader dan de verdachte
Voorts is het in de lezing van de verdachte naar het oordeel van het hof onbegrijpelijk dat het uitgebreide onderzoek in de onderhavige zaak geen technisch bewijs heeft opgeleverd dat een ander dan de verdachte verantwoordelijk zou zijn voor het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit, temeer nu het feit heeft plaatsgevonden in een tijd waarin DNA nog vrij onbekend was203. en men zich niet bewust was van het achterlaten van biologische (contact)sporen. Voorts zijn er geen tactische bevindingen die duiden op betrokkenheid bij dat feit van een ander dan de verdachte.
3.5.4.5. Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 1.3.2. dat de verdachte voor de eerder onder 3.4. beschreven omstandigheden, die op zichzelf en/of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het onder 2 subsidiair aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke of redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. In de motivering van de beoordeling van de verklaring van de verdachte ligt besloten dat het hof — zoals de verdediging heeft verzocht — geen bovenmenselijke eisen aan de verdachte heeft gesteld, hetgeen onder andere daaruit blijkt dat het hof ook is ingegaan op feiten die niet vaststaan/aannemelijk zijn, bijvoorbeeld dat de onderbroek aan de achterkant van het lichaam boven de pyjamabroek uitkwam.
3.6. De verweren van de raadslieden van de verdachte met betrekking tot het sporenbeeld
3.6.1. De verweren van de raadslieden
De raadslieden hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het DNA-bewijs niet kan worden gebezigd voor het onderbouwen van de stelling dat de verdachte — zoals is verwoord in de pleitnota — in de onderbroek van Nicky Verstappen heeft gezeten. Het DNA-bewijs kan niet worden meegenomen in de bewijsconstructie.
De raadslieden hebben naar voren gebracht dat de verklaring van de verdachte inhoudt dat hij Nicky Verstappen heeft gevonden. Nicky Verstappen lag in buikligging en om zijn vitale functies, te weten ademhaling en hartslag, te kunnen controleren, heeft de verdachte Nicky Verstappen omgedraaid. Dat heeft de verdachte gedaan door hem bij de taille/heup vast te pakken en om te draaien. Toen Nicky Verstappen eenmaal op zijn rug lag, heeft de verdachte naar zijn ademhaling gekeken, zijn wang voor de mond gehouden, en zijn hoofd/oor op de borst gelegd om te kijken/voelen of er een hartslag was. Zowel ademhaling als hartslag waren niet aanwezig. Nicky Verstappen bleek te zijn overleden. De verdachte was aangeslagen en zat verdrietig naast Nicky Verstappen. De raadslieden hebben naar voren gebracht dat op de terechtzitting in hoger beroep te zien is geweest dat de verdachte letterlijk gaat snotteren en dat er tranen komen als hij verdrietig is. Dan gaat hij, zoals elk verdrietig mens, met zijn handen naar zijn gezicht, aldus de raadslieden. De raadslieden hebben naar voren gebracht dat de verdachte zelf geen directe verklaring heeft voor zijn DNA op en in de onderbroek van het slachtoffer. Het DNA kan op een onschuldige wijze op de onderbroek zijn terechtgekomen.
Om de waarde van DNA-bewijs te kunnen beoordelen, moet men onder meer weten hoe DNA werkt. De raadslieden hebben er in dat verband op gewezen dat de verdachte heeft verklaard over het fietsen, dat het een warme dag was, dat hij schrok en emotioneel werd. De verdachte was wat de raadslieden betreft dan ook een ‘DNA-bom’ toen hij Nicky Verstappen op de Brunssummerheide vond en geschokt naast hem zat. De emotionele kant van de verdachte in combinatie met de door hem beschreven handelingen maken duidelijk hoe het in zijn algemeenheid kan dat er zoveel DNA is aangetroffen. Het is een bij DNA-deskundigen bekend gegeven dat op een hete dag na inspanning en — daarmee gepaard gaand — zweten meer DNA wordt achtergelaten dan op een koelere dag zonder inspanning. Raak je als donor met je handen je gezicht (neus; helemaal als je snottert, ogen; helemaal als je traant, en mond) aan, dan zal met die handen veel meer DNA worden overgebracht dan zonder die handelingen, aldus de raadslieden.
Voorts is het voor de beoordeling van de waarde van het DNA-bewijs van belang te weten wat er met de onderbroek is gebeurd nadat de verdachte de plek waar hij Nicky Verstappen aantrof, verliet. De raadslieden hebben erop gewezen dat er door een zeer ondeugdelijke vastlegging van de ‘chain of custody’ een groot aantal factoren onbekend is. Door al de met de onderbroek en de overige stukken van overtuiging verrichte handelingen in de eerste jaren na het overlijden van Nicky Verstappen zijn de plaatsen waarop en waarin het DNA van de verdachte vanaf 2006 werd aangetroffen van generlei waarde. De raadslieden hebben naar voren gebracht dat er op verschillende manieren, zoals hierna zal worden beschreven, contaminatie kan hebben plaatsgevonden.
Ten slotte hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat het, kijkend naar de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie, onbestaanbaar is dat op de handen, armen, polsen, in de nek, op het gezicht, de genitaliën en anus van Nicky Verstappen geen DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen. In 1998 werden er ondanks een DNA-onderzoek geen vreemde DNA-sporen aangetroffen. Het feit dat in 1998 geen DNA van de verdachte werd ontdekt, geeft wel aan dat zijn sporen minimaal waren, aldus de raadslieden.
3.6.2. Het oordeel van het hof
3.6.2.1. De ‘chain of custody’
Met betrekking tot de ‘chain of custody’ (de chronologische documentatie of het papieren spoor dat de volgorde van bewaring, controle, overdracht, analyse en beschikking over materialen registreert, inclusief fysiek of elektronisch bewijs) van het lichaam en de kleding van het slachtoffer in de periode tussen het moment van aantreffen van zijn lichaam op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, en het onderzoek in 2006 en 2008, stelt het hof het hiernavolgende vast. Het hof beperkt zich daarbij uitdrukkelijk tot een beschrijving van de ‘chain of custody’ van het lichaam en de kleding van het slachtoffer voor zover die de biologische sporen op de borst, pyjamabroek en onderbroek van het slachtoffer betreft, nu deze biologische sporen — zoals onder 3.3. is weergegeven — tot het bewijs van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit zijn gebezigd.
Op 11 augustus 1998 heeft gemeentelijk lijkschouwer [gemeentelijk lijkschouwer] samen met de Technische Recherche een verkorte schouw onder suboptimale omstandigheden verricht op de plaats van aantreffen. Het lichaam werd daarbij niet verplaatst of gedraaid.204. [gemeentelijk lijkschouwer] heeft verklaard dat hij bij de verkorte schouw alleen de dood heeft vastgesteld en een observatie heeft gedaan. Hij heeft daarbij Nicky Verstappen in de hals aangeraakt om de dood vast te stellen. [gemeentelijk lijkschouwer] heeft verklaard dat hij de kleding van het slachtoffer tijdens de verkorte schouw niet heeft aangeraakt en dat hij ook niet heeft gezien dat anderen daar wat mee deden.205. Het hof begrijpt dat bij het sporenonderzoek op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, onder andere microsporen van de borst werden bemonsterd [spoor S-09].206. Diezelfde avond werd door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen in beslag genomen, overgebracht naar en geplaatst in een koelcel, in gebruik bij justitie, in het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. De koelcel werd afgesloten.207.
Op 12 augustus 1998, omstreeks 12.45 uur, heeft [gemeentelijk lijkschouwer] , in het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht, in het bijzijn van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , een uitgebreide lijkschouw verricht op het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen.208. Tijdens de schouw is het slachtoffer slechts beperkt ontkleed door de Technische Recherche.209.
Op 13 augustus 1998, omstreeks 14.15 uur, heeft Van Ingen, arts en patholoog, in samenwerking met Maes en in aanwezigheid van verbalisant [verbalisant 1] , in het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie te Rijswijk, de uit- en inwendige schouwing verricht op het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen. Dit stoffelijk overschot werd Van Ingen getoond en daarna overgedragen door [verbalisant 1]. Op het stoffelijk overschot bevonden zich een rode pyjamabroek en een blauwe onderbroek.210. [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij ervan overtuigd is dat de kleding die Nicky Verstappen droeg bij de schouw bij deze gelegenheid nooit volledig uitgetrokken kon zijn geweest, nu het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen bij aanvang van de sectie nog steeds de onderbroek en de pyjamabroek droeg. Wanneer bij een schouw kleding van de overledene werd verwijderd, werd deze kleding daarna nooit opnieuw aangetrokken. Het was in die tijd nog gebruikelijk dat overleden personen geheel of gedeeltelijk gekleed werden vervoerd naar de sectie in Den Haag/Rijswijk.211. Voor aanvang van de sectie werden van het slachtoffer de navolgende sporen veiliggesteld: een rode pyjamabroek [spoor S-12] en een donkerblauwe onderbroek [spoor S-13]. De kleding werd aan de politie overhandigd.212. Na de gedane schouwing werd het stoffelijk overschot weer aan [verbalisant 1] overgedragen.213.
Op 15 augustus 1998 werd het stoffelijk overschot van Nicky Verstappen vrijgegeven.214.
Op 17 augustus 1998 werden van de Technische Recherche via [verbalisant 2] ontvangen: de folie met microsporen van de borst [S-09; kreeg DNA-zegelnummer ABR029], de rode pyjamabroek [S-12; kreeg DNA-zegelnummer ABR034] en de donkerblauwe onderbroek [S-13; kreeg DNA-zegelnummer ABR035]. Er werd verzocht om een ter zake dienend sperma-onderzoek te verrichten, de aanwezige haren en vezels veilig te stellen en de eventueel aangetroffen haren te onderzoeken op geschiktheid voor een DNA-onderzoek.
Bij het onderzoek naar de aanwezigheid van spermasporen is gebruikgemaakt van de methoden welke zijn aangegeven in de vakbijlage ‘Opsporing van lichaamsvloeistoffen’ en bij het DNA-onderzoek is gebruikgemaakt van de methoden welke zijn aangegeven in de vakbijlage ‘DNA-onderzoek’.
Voorts werden de folie met microsporen van de borst [S-09], de pyjamabroek [S-12] en de onderbroek [S-13] van het slachtoffer onderzocht op de aanwezigheid van haren. Op de onderbroek werden enkele lichaamshaartjes waargenomen, die werden veiliggesteld en vervolgens onderzocht op de aanwezigheid van celmateriaal om de haarwortels. Er werd een zeer kleine hoeveelheid celmateriaal waargenomen dat voor DNA-onderzoek zou worden gebruikt.
In het kader van het vezelonderzoek werden de pyjamabroek [S-12] en de onderbroek [S-13] van het slachtoffer afgeplakt met film. Deze stroken film en de veiliggestelde vezels bleven, evenals de folie met microsporen van de borst van het slachtoffer [S-09], op het Gerechtelijk Laboratorium bewaard voor een eventueel later uit te voeren vergelijkend vezel(contactsporen)onderzoek.215.
Bij het onderzoek naar sperma, haren en vezels zijn, afgezien van een referentie vezelmonster (vermoedelijk uit de tailleband binnenkant voorzijde van de pyjamabroek) geen bemonsteringen (delen van de stof) uit de pyjamabroek en onderbroek veiliggesteld.216.
Op 7 oktober 2000 heeft het NFI van de Technische Recherche via [verbalisant 1] van de regiopolitie Limburg-Zuid tape ontvangen met microsporen vanaf de borst [S-09], de pyjamabroek [S-12], en de onderbroek [S-13] van het slachtoffer. De afplakfolie van de borst [S-09], de pyjamabroek [S-12] en de onderbroek [S-13] van het slachtoffer werden onderzocht op vezelsporen welke wellicht interessant konden zijn voor verder onderzoek, gezien de hoeveelheid van het aantal vezels en/of de (opvallende) kleur. Dit onderzoek werd met gepaste voorzichtigheid uitgevoerd. Het stuk van overtuiging [S-09] is retour gegaan en de overige stukken van overtuiging (het hof begrijpt: waaronder [S-12 en S-13]) gingen separaat retour.217.
Voorts werden de pyjamabroek [ABR034], de onderbroek [ABR035] en de eerder ontvangen folie met microsporen vanaf de borst [ABR029] van het slachtoffer onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Bij deze onderzoeken is gebruikgemaakt van de methoden welke zijn aangegeven in de vakbijlage ‘Opsporing van lichaamsvloeistoffen’. De hierin vermelde methoden zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. De stukken van overtuiging van dit (deel)onderzoek zijn separaat retour gegaan.218.
Voorts hebben [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , brigadiers en technisch rechercheurs, werkzaam bij het bureau Technische Recherche van de Divisie Regionale Recherche, op 5 december 2000 een onderzoek ingesteld aan de pyjamabroek [S-12] en de onderbroek [S-13] van het slachtoffer. Deze sporen werden in augustus 1998 door de Technische Recherche Limburg-Zuid voor uitgebreid onderzoek verzonden aan het NFI. Na dit onderzoek werden de sporen geretourneerd. Deze sporen werden vanaf dat moment bewaard bij de Technische Recherche. Het slachtoffer droeg een pyjamabroek. Deze zat binnenstebuiten en achterstevoren. De broek werd zoals deze werd aangetroffen (binnenstebuiten) verpakt. Tijdens het onderzoek van [verbalisant 8] en [verbalisant 9] werden sporen van vegetatie, velletjes van maden/eitjes en vezels veiliggesteld.219.
Op 8 december 2000 werden door het NFI van de regiopolitie Limburg-Zuid via [verbalisant 1] ontvangen de microsporen van de borst [S-09; ABR029], de rode pyjamabroek [S-12; ABR034] en de donkerblauwe onderbroek [S-13; ABR035] van het slachtoffer. De pyjamabroek en onderbroek van het slachtoffer werden visueel onderzocht met behulp van een binoculaire loep. Voorts werden de pyjamabroek en onderbroek van het slachtoffer afgeplakt met folies. De pyjamabroek werd afgeplakt met zes folies en de folies waarmee de donkerblauwe onderbroek van het slachtoffer was afgeplakt, betroffen twee folies waarmee de binnen- en buitenzijde van de onderbroek waren afgeplakt. De stukken van overtuiging van dit (deel)onderzoek zijn separaat retour gegaan.220.
Op 29 september 2005 heeft het NFI van de regiopolitie Limburg-Zuid ontvangen de folie met (micro)sporen van de borst [S-09; ABR029], de pyjamabroek [S-12; ABR034] en de onderbroek [S-13; ABR035] van het slachtoffer. De betreffende stukken van overtuiging zijn (microscopisch) onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. Van de hierbij aangetroffen bloedsporen is de morfologie verder microscopisch onderzocht. Bij het onderzoek is gebruikgemaakt van methoden die zijn aangegeven in de NFI-uitgave ‘De Essenties van forensisch DNA-onderzoek’ (derde/vierde druk). De pyjamabroek en de onderbroek werden binnenstebuiten ontvangen. Bij eerder onderzoek in 2000/2001 werden vanaf de pyjamabroek 13 bloedsporen veiliggesteld voor DNA-onderzoek door deze met de onderliggende stof uit de pyjamabroek te verwijderen. De op de pyjamabroek aangetroffen bloedvlekjes, bloedspoortjes en het bloedveegje werden veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De onderbroek is (microscopisch) onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. De aangetroffen bloedvlekjes op de onderbroek zijn eveneens veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Bij eerder onderzoek in 2001 was vanaf de folie met (micro)sporen van de borst één bloedpartikeltje veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De folie is nogmaals onderzocht op de aanwezigheid van bloed en hierbij is één bloedpartikeltje aangetroffen dat is veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Deze bloedpartikeltjes zijn tezamen met microsporen (vezels, haren etc.) middels de plakfolie vanaf de borst van het slachtoffer verzameld. De stukken van overtuiging van dit (deel)onderzoek zijn separaat retour gegaan.221.
Voorts heeft er haaronderzoek plaatsgevonden. Bij dat onderzoek is eveneens gebruikgemaakt van methoden die zijn aangegeven in de NFI-uitgave ‘De Essenties van forensisch DNA-onderzoek’ (derde/vierde druk). De methoden die zijn gebruikt bij het beschreven onderzoek zijn geaccrediteerd door de door de Raad voor Accreditatie. De geïnventariseerde lichaamshaar (e2) en het lichaamshaardeel (x) van de pyjamabroek van het slachtoffer en de lichaamshaar van de onderbroek van het slachtoffer (f) die niet zijn verbruikt voor een DNA-onderzoek, zijn onderling vergeleken. De veiliggestelde haren bleven na het (deel)onderzoek bewaard op het NFI.222.
Ook heeft in 2006 en 2008 een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek plaatsgevonden aan de folies van de borst, de pyjamabroek en de onderbroek van het slachtoffer. Bij eerder onderzoek (in 2000/2001) werden vanaf de pyjamabroek [ABR034] 13 bloedsporen veiliggesteld voor een DNA-onderzoek door deze met de onderliggende stof uit de pyjamabroek te verwijderen. Bij het onderzoek in 2006 is de pyjamabroek binnenstebuiten ontvangen. Bij het onderzoek in 2006 zijn de buiten- en binnenzijde van het voor- en achterpand van de pyjamabroek wederom onderzocht op de aanwezigheid van bloed, waarbij 18 sporen werden aangetroffen. Deze sporen zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek door deze met de onderliggende stof uit de pyjamabroek te verwijderen.
Van de pyjamabroek zijn 48 bemonsteringen genomen die zijn gericht op het veiligstellen van eventueel aanwezig celmateriaal. Voor het nemen van 46 van deze 48 bemonsteringen zijn de binnen- en de buitenzijde van de gehele pyjamabroek in zones verdeeld. De 46 zones zijn met de stubmethode bemonsterd. Daarbij wordt (een deel van) het onderzoekmateriaal, in dit geval de pyjamabroek, met een voor dit doeleinde geprepareerd stukje zelfklevende tape afgeplakt. Dit stukje tape, de stub, wordt vervolgens veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De 46 bemonsteringen zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Voor 2 van de 48 bemonsteringen is de stubmethode niet gebruikt. Dit betreft de twee labels in de tailleband van de pyjamabroek, die in hun geheel zijn uitgeknipt en zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Voorts is de pyjamabroek onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Daarbij is, gebruikmakend van de alfa-amylase afdrukmethode, op 17 locaties een aanwijzing aangetroffen op de aanwezigheid van speeksel. Alle waargenomen 17 locaties zijn bemonsterd door deze met de onderliggende stof uit de pyjamabroek te verwijderen.
Alle sporen die bij het onderzoek in 2006 van de pyjamabroek zijn veiliggesteld, zijn onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. De sporen waarvan bij het standaard DNA-onderzoek geen DNA-profiel is verkregen, maar waarbij met de DNA-kwantificering of in de analyse, dat wil zeggen de indicatie op DNA-kenmerken, wel een indicatie op de aanwezigheid van DNA is waargenomen, zijn vervolgens aanvullend onderworpen aan aanvullend DNA-onderzoek. Bij het aanvullende DNA-onderzoek is gebruikgemaakt van het SGM-Plus DNA-analysesysteem en de LCN-techniek. Bij het onderzoek in 2006 is voor één bemonstering, te weten [ABR034]#93, niet het gehele uitgeknipte spoor verbruikt. Dit resterende deel van het spoor [ABR034]#93 is in 2008 wederom onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is gebruikgemaakt van een nieuwe, specifiekere onderzoekstechniek ten opzichte van de techniek die in 2006 is gebruikt.
In juni 2008 zijn alle DNA-extracten van de sporen, die naar aanleiding van het onderzoek in 2006 reeds waren onderzocht, wederom onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. Bij dit onderzoek is gebruikgemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering. Bovendien is een deel van de resterende DNA-extracten behandeld met een zuiverings-/concentreringsprocedure. Voor één spoor is het verkregen PCR-product aanvullend behandeld met een zuiverings-/concentreringsprocedure. Ook het resterende deel van het spoor [ABR034]#93, dat bij het onderzoek in 2006 nog niet was verbruikt, is in 2008 onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering.223.
Voorts is in 2006 de buiten- en binnenzijde van het voor- en achterpand van de onderbroek van het slachtoffer [ABR035] onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn 3 bloedsporen veiliggesteld voor een DNA-onderzoek door deze met de onderliggende stof uit de onderbroek te verwijderen.
In het kader van biologische contactsporen zijn van de onderbroek 31 bemonsteringen genomen die zijn gericht op het veiligstellen van eventueel celmateriaal. Voor het nemen van 30 van deze 31 bemonsteringen zijn de binnen- en buitenzijde van de onderbroek in zones verdeeld. De 30 zones zijn met de hiervoor beschreven stubmethode bemonsterd. De stubs werden vervolgens veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Voor 1 van deze 31 bemonsteringen is de stubmethode niet gebruikt. Dit betreft het label in de tailleband van de onderbroek, dat in zijn geheel is uitgeknipt en is veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Tot slot is de onderbroek onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is, gebruikmakend van de alfa-amylase afdrukmethode, op 18 locaties een aanwijzing aangetroffen op de aanwezigheid van speeksel. Alle waargenomen 18 locaties zijn bemonsterd door deze met de onderliggende stof uit de onderbroek te verwijderen.
Alle 52 sporen, die bij het onderzoek in 2006 van de onderbroek zijn veiliggesteld, zijn onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. De sporen waarvan hierbij geen DNA-profiel is verkregen, maar waarbij met de DNA-kwantificering of in de analyse wel een indicatie op de aanwezigheid van DNA is waargenomen, zijn vervolgens aanvullend onderworpen aan DNA-onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van het SGM-Plus DNA-analysesysteem en de LCN-techniek.
Bij het DNA-onderzoek in 2006 is voor 11 bemonsteringen niet het gehele uitgeknipte spoor verbruikt. De resterende delen van deze sporen zijn in 2008 wederom onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is gebruikgemaakt van een nieuwe, specifiekere onderzoektechniek ten opzichte van de techniek die in 2006 is gebruikt. In juni 2008 zijn alle 52 sporen, die naar aanleiding van het onderzoek reeds waren onderzocht, wederom onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. Bij dit onderzoek is gebruikgemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering. Voor 12 sporen zijn de verkregen PCR-producten aanvullend behandeld met een zuiverings-/concentreringsprocedure. Ook de resterende delen van 11 sporen, die bij het onderzoek in 2006 nog niet waren verbruikt, zijn in 2008 onderworpen aan standaard SGM-plus DNA-onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering.224.
Voorts is in 2006 de folie van de borst van het slachtoffer [ABR029] onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Het bij dat onderzoek aangetroffen bloedspoor is vervolgens veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. In 2008 is hieraan geen aanvullend DNA-onderzoek verricht.225. De stukken van overtuiging van dit onderzoek zijn separaat retour gegaan. De veiliggestelde bemonsteringen die niet (volledig) waren verbruikt en de referentiemonsters bleven conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken op het NFI bewaard.226.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat bovenomschreven ‘chain of custody’ in het dossier staat beschreven.
Voorts zijn op 7 november 2019, in het bijzijn van [zaakofficier van justitie 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] gehoord. Zij waren in 1998 en de jaren daarna werkzaam bij de toenmalige Technische Recherche van de politieregio Limburg-Zuid en in die hoedanigheid betrokken bij het onderzoek (het hof begrijpt: naar het overlijden) van Nicky Verstappen. Voorts is op 4 februari 2020, in het bijzijn van voornoemde officier van justitie, gesproken met [verbalisant 2]. Hij was op 11 augustus 1998 ook als forensisch rechercheur, werkzaam bij de forensische recherche van de toenmalige politieregio Limburg-Zuid, betrokken bij het forensisch onderzoek op de plaats waar de overleden Nicky Verstappen op 11 augustus 1998 was aangetroffen. Het doel van die gesprekken was om meer duidelijkheid te verkrijgen over wie op welk moment gedurende het onderzoekstraject in aanraking was geweest met de stukken van overtuiging, waar deze stukken vanaf de start van het onderzoek op 11 augustus 1998 verbleven en welke handelingen daarmee hadden plaatsgevonden. Hierbij lag de focus met name op de pyjamabroek en de onderbroek die Nicky Verstappen droeg toen zijn lichaam op 11 augustus 1998 levenloos werd aangetroffen op de Brunssummerheide.
[verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben verklaard over de gangbare manier van werken in de periode rond 1998. Uit die gesprekken blijkt het volgende. Op de plaats delict veiliggestelde stukken van overtuiging werden altijd afzonderlijk van elkaar verpakt in papieren zakken. Bij het aanraken van de stukken van overtuiging werden altijd plastic handschoenen gedragen. Het was gebruikelijk om stukken van overtuiging, zoals kledingstukken, zo nodig op te vouwen alvorens ze te verpakken. Bij het verpakken van kleding werden altijd handschoenen gedragen. De stukken van overtuiging werden, na verpakking, nooit zonder reden uit de verpakking gehaald. Wanneer sporendragers uit de verpakking werden gehaald, bijvoorbeeld voor het doen van onderzoek of om te fotograferen, werd hiervan altijd een proces-verbaal opgemaakt, eventueel met een bijbehorende fotomap. De onderzoeken werden verricht in onderzoeksruimten door verbalisanten die waren voorzien van beschermende kleding. Voor aanvang van elk onderzoek werd de onderzoekstafel gereinigd. De stukken van overtuiging werden ook in die onderzoeksruimten gefotografeerd. Per folie werd één gebied eenmalig bemonsterd waarna de folie op het schutblad werd geplaatst. Na onderzoek werd de verpakking van de stukken van overtuiging verzegeld en voorzien van een opschrift of stickers. Na het onderzoek van de stukken van overtuiging werd de onderzoekstafel gereinigd en werden de stukken van overtuiging opgeslagen in een tijdelijke opslagruimte aan het bureau. Na ongeveer een jaar of na afronding van het onderzoek werden de stukken van overtuiging opgeslagen in een opslag gevestigd op een andere locatie. De onderzoeksruimten waren afgesloten en alleen door geautoriseerde collega's met een key logger te betreden. Voorts heeft [verbalisant 1] verklaard dat het gebruikelijk was dat na een sectie stukken van overtuiging vanuit het NFI mee werden teruggenomen naar de afdeling van de Technische Recherche. Nadat er een besluit was genomen welke stukken van overtuiging zouden worden ingezet voor verder onderzoek en wanneer daartoe een aanvraag was gemaakt, werden de betreffende stukken teruggestuurd naar het NFI. In de tussentijd bleven de verpakte stukken van overtuiging op de afdeling van de Technische Recherche. Wanneer stukken van overtuiging na onderzoek van het NFI terugkwamen bij de Technische Recherche, werden deze in de aangeleverde verpakking in een afgesloten sporenopslag gearchiveerd.227.
Het hof stelt vast dat de hiervoor beschreven ‘chain of custody’, zoals is af te leiden uit het dossier, steun vindt in de verklaringen van technisch rechercheurs [verbalisant 1] ‘ [verbalisant 3] en [verbalisant 2] over de gangbare manier van werken in de periode rond 1998. Voor zover in het dossier niet is gerelateerd over (bewuste) handelingen met de stukken van overtuiging, gaat het hof uit van de verklaringen van voornoemde verbalisanten over de gangbare manier van werken. Hoewel het hof zich realiseert dat in 1998 ten aanzien van het ‘DNA-veilig werken’ minder stringente richtlijnen voor het veiligstellen en borgen van het slachtoffer en onderzoeksmateriaal golden dan nu228. en ook de verslaglegging van de handelingen aangaande de stukken van overtuiging tegenwoordig meer aandacht heeft, is het hof op basis van het voorgaande van oordeel dat de ‘chain of custody’ voldoende vaststaat.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een zodanig ondeugdelijke verslaglegging dat daaraan een gevolg zou moeten worden verbonden. Daarbij merkt het hof op dat het de vraag is of tegenwoordig in de rapportages alle door de raadslieden in de pleitnota opgeworpen vragen worden beantwoord, zoals hoe het lichaam (met de kleding) in de koelcel werd geplaatst en wie dat deed. Ook merkt het hof op dat in de formulering van het verweer voorts een aanname wordt gedaan over een feitelijke gang van zaken die niet blijkt uit het dossier, namelijk dat uit foto's zou volgen dat met dezelfde handschoenen waarmee het lichaam van Nicky Verstappen werd aangeraakt ook de kleding werd aangeraakt en het slachtoffer werd ontkleed. Die aanname is niet nader onderbouwd. Het hof heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden die deze aanname ook maar enigszins onderbouwen.
3.6.2.2. De verdachte als ‘DNA-bom’ versus minimale contactsporen
Voorts zijn de raadslieden bij de formulering van hun verweer uitgegaan van de verdachte als een ‘DNA-bom’ op het moment dat hij Nicky Verstappen op de Brunssummerheide vond en geschokt naast hem zat. De raadslieden hebben er in dat verband op gewezen dat de verdachte heeft verklaard over het fietsen, dat het een warme dag was, dat hij schrok en emotioneel werd. De verdachte was aangeslagen en zat verdrietig naast Nicky Verstappen. De raadslieden hebben naar voren gebracht dat op de terechtzitting in hoger beroep was te zien dat de verdachte letterlijk gaat snotteren als hij verdrietig is en dat er dan tranen komen. Dan gaat hij, zoals elk verdrietig mens, met zijn handen naar zijn eigen gezicht, aldus de raadslieden. Voorts hebben zij naar voren gebracht dat op een hete dag na inspanning en — daarmee gepaard gaand — zweten meer DNA wordt achtergelaten dan op een koelere dag zonder inspanning en dat als je als donor met je handen je gezicht, snot bij je neus of een traan bij je oog/mond, aanraakt, met die handen veel meer DNA wordt overgebracht dan zonder die handelingen.
Het hof is van oordeel dat een deel van de omstandigheden en handelingen waarop de raadslieden hebben gewezen geen feitelijke grondslag heeft in de verklaring van de verdachte en overweegt daartoe als volgt.
Onder 3.5.3. is weergegeven dat de verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij de dag van het aantreffen van (het lichaam van) Nicky Verstappen aan het fietsen was en dat het mooi weer was, maar hij heeft niet verklaard dat hij daarbij aan het zweten was. Het hof stelt vast dat de verdachte in zijn brief gericht aan zijn raadsman weliswaar heeft geschreven: ‘Het koude zweet brak me uit’, maar het hof begrijpt die verklaring als uitdrukking in verband met de vaststelling dat het kind dood was, omdat de verdachte daarover in de daaraan voorafgaande zin schrijft, en niet als zijn verklaring over het verlies van lichaamsvocht via de zweetklieren in zijn huid. Over zijn toestand heeft de verdachte verklaard dat hij met stomheid was geslagen toen hij het jongetje zag liggen en heeft hij te kennen gegeven dat er bij hem sprake was van angst en paniek. Door zijn raadsman specifiek gevraagd naar zijn emoties, heeft de verdachte verklaard dat er eerst een shock was en dat het onwerkelijk was, maar dat hij daarna handelde.
Het hof stelt vast dat door de verdachte in het geheel niet is verklaard dat hij verdrietig naast Nicky Verstappen zat. Ook ziet het hof geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte is gaan snotteren, heeft gehuild en daarbij met zijn handen naar zijn eigen gezicht is gegaan, nu de verdachte daar, ook nadat hem specifiek naar zijn emoties is gevraagd, geen melding van heeft gemaakt. Het hof zal bij de onderstaande bespreking van het verweer dan ook niet uitgaan van de vooronderstellingen van de raadslieden over de toestand, emoties en handelingen van de verdachte, nu deze feitelijke grondslag ontberen. De enkele opmerking van de verdachte gemaakt bij zijn laatste woord, inhoudende dat hij blij is dat zijn raadslieden die dingen verwoorden die hij zelf niet zo duidelijk heeft verwoord en dat hij zich aansluit bij het door de raadslieden geschetste scenario, maakt dat niet anders.
Daarbij weegt het hof voorts het volgende mee.
Uit de beantwoording van de vragen aan deskundige A.D. Kloosterman ter terechtzitting van 24 november 2021 blijkt dat in 2010 het DNA-profiel van (onbekende) man 2 in totaal 18 keer is waargenomen bij het onderzoek van de pyjamabroek en de onderbroek. Later is vastgesteld dat het DNA-profiel van man 2 matcht met het DNA-profiel van de verdachte. De in 2008 geanalyseerde DNA-sporen bevatten in geen van de gevallen een hoge concentratie DNA met het DNA-profiel van man 2. Het betroffen zogenaamde minimale sporen, hetgeen betekent dat de sporen heel weinig DNA bevatten. Dit verklaart dat voor de DNA-analyse van meerdere sporen gebruik is gemaakt van Low Copy Number (LCN) DNA-analyse, aldus Kloosterman. Kloosterman heeft ter terechtzitting van 15 oktober 2021 verklaard dat de term ‘Low Copy Number’ slaat op de kleine hoeveelheid DNA-moleculen, dus dat er weinig cellen aanwezig zijn. Anders dan de raadslieden van de verdachte suggereren, is er geen enkele reden om aan te nemen dat sprake is geweest van één goed spoor op één locatie dat vele complete cellen bevat, niet zijnde een minimaal contactspoor, dat zich vervolgens heeft verspreid. In dat verband heeft Kloosterman ter terechtzitting van 24 november 2021 verklaard dat sperma heel veel DNA bevat, maar dat in de onderhavige zaak geen spermasporen zijn aangetroffen. Ook snot kan veel DNA bevatten, maar die plekken zijn ook niet aangetroffen ondanks het feit dat er heel veel sporen zijn onderzocht, zo heeft Kloosterman verklaard.
Op basis van het voorgaande en bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel concludeert het hof dat op en in de onderbroek van het slachtoffer slechts minimale contactsporen van de verdachte zijn aangetroffen.
3.6.2.3. Contaminatie in het algemeen
Het hof acht contaminatie in het algemeen niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats wijst het hof erop dat — zoals onder 3.4.3. is overwogen — van het celmateriaal in een bemonstering van de onderbroek van Nicky Verstappen, te weten [ABR035]#21, aangetroffen op het bovendeel van de binnenzijde van het achterpand van de onderbroek, een DNA-profiel is verkregen, met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard, en dat dit DNA-profiel in de DNA-databank voor strafzaken is opgenomen als onbekende man 3. Bij vergelijking van het DNA-profiel van onbekende man 3 met alle overige DNA-profielen van de onderzochte biologische sporen in deze zaak zijn geen aanwijzingen verkregen op de aanwezigheid van meer celmateriaal van onbekende man 3. Het hof memoreert dat eerder is opgemerkt dat het enkele spoor dat van onbekende man 3 is aangetroffen niet in verhouding staat tot de (grote) hoeveelheid en diversiteit aan biologische sporen die van de verdachte in en op de onderbroek van het slachtoffer zijn aangetroffen. Het hof ziet niet in hoe het kan zijn dat — in de lezing van de raadslieden — het enkele spoor van de verdachte op één locatie op de onderbroek, waarvan het hof op basis van hetgeen onder 3.6.2.2. is overwogen concludeert dat het een minimaal contactspoor betreft, is gecontamineerd waardoor een grote hoeveelheid sporen van hem zijn aangetroffen, terwijl het enkele spoor van onbekende man 3 zich in het geheel niet heeft verspreid.
Ten tweede stelt het hof vast dat Nicky Verstappen bij het aantreffen van zijn lichaam zijn onderbroek onder de pyjamabroek droeg en dat het enkele spoor van de verdachte op de onderbroek dan wel pyjamabroek zich — in het door de raadslieden geschetste scenario — heeft verspreid waardoor een groot aantal sporen op de onderbroek is ontstaan, terwijl niet een soortgelijk sporenbeeld op de pyjamabroek is ontstaan. Onder 3.3.1. is immers overwogen dat van de verdachte slechts één spoor op/in de pyjamabroek is aangetroffen.
In de derde plaats merkt het hof op dat — uitgaande van het verweer van de raadslieden — op geen enkele wijze kan worden verklaard dat, zoals onder 3.3.7. is overwogen, vanaf de onderbroek van het slachtoffer een humane haar van de verdachte is veiliggesteld. De raadslieden hebben in dit verband aangevoerd dat de pyjamabroek en de onderbroek samen in één zak zijn verpakt en dus geen waarde kan worden toegekend aan de plek van de haar op de onderbroek. Op basis van hetgeen onder 3.6.2.1. is overwogen, kan echter worden vastgesteld dat de pyjamabroek en onderbroek telkens apart zijn verpakt, zodat daarin geen verklaring voor de vanaf de onderbroek veiliggestelde haar kan zijn gelegen. Voorts is er geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de haar bij de focus op het documenteren van hetgeen geobserveerd wordt (het hof begrijpt: door de schouwarts) is verspreid, zoals de raadslieden hebben aangevoerd.
Reeds om bovenstaande redenen acht het hof het niet aannemelijk dat het sporenbeeld op de (pyjamabroek en de) onderbroek van het slachtoffer door contaminatie is ontstaan.
Het hof zal hierna de door de raadslieden opgeworpen mogelijkheden van contaminatie apart bespreken. Daarbij hecht het hof veel waarde aan de door deskundige Kloosterman afgelegde verklaringen. Hij is ter terechtzitting van 15 oktober 2021 en op verzoek van de verdediging nogmaals op 24 november 2021 gehoord. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van 15 oktober 2021 medegedeeld dat hij uitgaat van de deskundigheid van Kloosterman. De verdediging was derhalve blijkbaar van mening dat Kloosterman de aangewezen persoon betrof om hun vragen aangaande de mogelijke vormen van contaminatie te beantwoorden. Na afloop van het verhoor van Kloosterman op 24 november 2021 hebben de raadslieden de deskundigheid van Kloosterman in zoverre ook niet betwist. Ook het hof gaat ervan uit dat Kloosterman over de deskundigheid beschikt om de vragen aangaande de mogelijkheden van contaminatie te beantwoorden en gaat uit van de juistheid en betrouwbaarheid van de totstandkoming en inhoud van de verklaringen van Kloosterman en zal deze in zoverre bezigen.
3.6.2.3.1. Contaminatie door vocht: lijkvocht of urine
De raadslieden hebben ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdediging ervan uitgaat dat de onderbroek van het slachtoffer vochtig is geworden door lijkvocht en/of urine. De raadslieden hebben erop gewezen dat vocht en DNA een gevaarlijke combinatie is; met vocht verspreiden DNA-cellen, met name in snot en speeksel, zich snel.
Kloosterman heeft ter terechtzitting van 24 november 2021 naar voren gebracht dat hij zich kan voorstellen dat een DNA-spoor zich een heel klein beetje verspreid op die locatie waar het zich bevindt als het vocht daaroverheen loopt. DNA is oplosbaar in water, maar het bevindt zich in cellen en die cellen verplaatsen zich niet heel gemakkelijk over de stof; deze zitten vast gevangen in de stof, aldus Kloosterman.
Urine
Bij het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer op 11 augustus 1998 werd door verbalisanten [verbalisant 1] ‘ [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waargenomen dat aan de voorzijde in de rode pyjamabroek en in de donkerblauwe onderbroek ter hoogte van zijn onderlichaam, in een ‘V-vorm’, ingedroogde witte verkleuringen zichtbaar waren, vermoedelijk als gevolg van urineverlies.229. Door de raadslieden is aan Kloosterman voorgehouden dat het slachtoffer mogelijk urine heeft verloren en dat Van de Voorde ervan uitgaat dat dit rondom of kort na het overlijden was. Aan Kloosterman is de vraag voorgelegd of urineverlies (dus een vochtige onderbroek) kan zorgen voor het verspreiden dan wel makkelijker verspreiden/stempelen van DNA van een ander dan de urinedonor. Kloosterman heeft daarop geantwoord dat onder de hypothese dat de minimale sporen met urinevloeistof in contact zijn geweest het oorspronkelijke spoor kan zijn verdund met de waterige vloeistof. De kans is echter klein dat bij de verplaatsing door de intrekkende vloeistof voldoende DNA van het minimale spoor wordt verplaatst (‘gestempeld’) voor een DNA-analyse. Bij minimale sporen is de uitgangsconcentratie van het DNA bij de oorspronkelijke locatie hiertoe te gering, aldus Kloosterman.
Lijkvocht
Het hof stelt vast dat op foto's 59 en 60 van de schouw230. is te zien dat zich in de lijkzak naast/onder het hoofd en de schouderbladen van het slachtoffer bloederig vocht bevindt. Soerdjbalie-Maikoe heeft daarover in haar brief d.d. 10 februari 2015 vermeld dat het geen bloed betreft, maar bloederig rood vocht dat zichtbaar is in de lijkzak en op de sectiefoto's.231. Het hof merkt daarbij op dat op de zich in het dossier bevindende foto's niet is te zien dat ook bij de kleding van het slachtoffer dergelijk lijkvocht aanwezig was.
Met betrekking tot het verspreiden van sporen door lijkvocht heeft Kloosterman naar voren gebracht dat onder de hypothese dat de sporen met lijkvocht in contact zijn geweest het oorspronkelijke spoor kan zijn verdund met de waterige vloeistof. Kloosterman heeft verklaard dat de kans echter klein is dat bij de verplaatsing door de intrekkende lijkvloeistof voldoende DNA wordt verplaatst (‘gestempeld’) voor een DNA-analyse. Zoals ook bij urine het geval is, is bij minimale sporen de uitgangsconcentratie van het DNA bij de oorspronkelijke locatie hiertoe te gering.
3.6.2.3.2. Contaminatie door stempelen
De raadslieden van de verdachte hebben naar voren gebracht dat stempelen kan plaatsvinden door het op elkaar plaatsen van lagen kleding en dat dit bij vochtige kleding nog sneller kan plaatsvinden. De raadslieden hebben te kennen gegeven dat de verdediging ervan uitgaat dat de onderbroek vochtig was. Met het vervoer van kleding en stukken van overtuiging kunnen in de zak besmettingen van die kleding plaatsvinden. Voorts kan het stempelen van DNA voorkomen indien kleding met folie wordt beplakt. De raadslieden hebben naar voren gebracht dat met één stuk tape de gehele zijde van de onderbroek werd beplakt. Als je daar dan één donorspoor hebt, wordt dat spoor in potentie elke keer weer dat je de tape op de onderbroek drukt om nieuwe vezels te verzamelen, nader verspreid. Elk tweede spoor op de binnen- dan wel buitenkant is hiermee nietszeggend geworden, aldus de raadslieden.
Het hof overweegt als volgt.
Aan Kloosterman is door de verdediging voorgehouden dat in de onderhavige zaak bij het opslaan en transporteren van de kleding tussen de laagjes kleding geen buffer/tussenlaag is geplaatst. Kloosterman heeft daarop verklaard dat de kans klein is dat op die wijze DNA is gestempeld. Bij minimale sporen is de uitgangsconcentratie van het DNA bij de oorspronkelijke locatie hiertoe te gering, aldus Kloosterman. Op de vraag of via de zak bij transport daarvan de sporen kunnen zijn gestempeld, heeft Kloosterman geantwoord dat de kans op transfer in het geval van minimale sporen klein is.
Met betrekking tot het stempelen door het gebruik van folie stelt het hof op basis van het dossier vast dat de onderbroek werd afgeplakt met twee folies, waarmee de binnen- en buitenzijde van de onderbroek werd afgeplakt.232. Uit de gangbare manier van werken in de periode rond 1998 blijkt dat — anders dan de raadslieden doen voorkomen — per folie één gebied eenmalig werd bemonsterd, waarna de folie op een schutblad werd geplaatst.233.
Uit het rapport van 14 april 2015 blijkt dat in mei 2009 door het NFI onderzoek is gedaan naar de opname en verspreiding van humane biologische sporen op textiel door het gebruik van microsporenfolie. Hierbij is gekeken naar speeksel-, bloed- en aanraaksporen (het hof begrijpt: contactsporen) op katoen en viscose. Als algemene conclusie van deze reeks experimenten werd gesteld dat er geen aanwijzingen (geen bruikbare DNA-profielen) waren voor de verspreiding van een humaan biologisch spoor op een stuk van overtuiging door gebruik van microsporenfolie. In geen geval kon in de NFI-studie DNA worden gedetecteerd op de doorgestempelde locatie. Op basis van de resultaten van deze studie is de kans zeer klein dat door het gebruik van microsporenfolie zoveel DNA van de ene plek naar de andere plek op (de pyjamabroek en) de onderbroek is verplaatst dat hiervan bruikbare DNA-profielen worden verkregen.234.
Ook Kloosterman heeft verklaard dat de kans klein is dat bij minimale sporen door het gebruik van microsporenfolie op textiel zoveel DNA van de ene locatie naar de andere locatie wordt verplaatst dat hiervan informatieve DNA-profielen worden verkregen. Bij minimale sporen is de uitgangsconcentratie van het DNA op de oorspronkelijke locatie hiertoe te gering. Verder lijkt het Kloosterman onwaarschijnlijk dat met een natte stof wel wordt gestempeld. In beide gevallen (nat of droog) is de kans klein dat bij beplakte minimale sporen zoveel DNA van de ene locatie naar de andere locatie wordt verplaatst dat hiervan informatieve DNA-profielen worden verkregen, aldus Kloosterman.
3.6.2.3.3. Contaminatie door het bemonsteren met een wattenstaafje
De raadslieden hebben naar voren gebracht dat in 1998 DNA-onderzoek is gedaan en dat het toen gebruikelijk was dat hele vlakken met een wattenstaafje werden bemonsterd. De raadslieden merken op dat het een handeling betreft waarmee DNA over een hele onderbroek wordt verspreid.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Kloosterman heeft ter terechtzitting op 24 november 2021 verklaard dat forensische DNA-bemonsteringsstrategieën erop zijn gericht om biologische sporen niet onnodig over een groter oppervlak te verspreiden en de integriteit van de matrix (het bemonsterde item) zo goed mogelijk intact te laten. ‘Best practice’ bij het forensisch onderzoek van biologische sporen is dat bij het bemonsteren van biologische sporen met een wattenstaafje de vlek niet over een groter oppervlak wordt verspreid. Er wordt heel subtiel bemonsterd om onnodige verspreiding op het sporenmateriaal te voorkomen. Destijds in 1998 werd hier hetzelfde mee omgegaan als nu, in die zin dat niet onnodig met het wattenstaafje over een oppervlak van het sporenmateriaal werd heengegaan. Dit is volgens de ‘best forensic practice’ gegaan, aldus Kloosterman.
3.6.2.3.4. Contaminatie door het bemonsteren door knippen en/of stubben
Door de raadslieden is naar voren gebracht dat op 17 augustus 1998 de kleding naar het Gerechtelijk Laboratorium werd gebracht voor DNA-onderzoek en dat het erop lijkt dat er toen bepaalde delen uit de onderbroek zijn geknipt. De raadslieden hebben de vraag opgeworpen of voor elk geknipt gat een nieuwe schaar werd gebruikt en hebben de suggestie gewekt dat dit niet het geval was. De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat als telkens met dezelfde schaar een gat wordt geknipt, elke nieuwe knip met die schaar zorgt voor verspreiding van DNA. Het hof begrijpt dat de verdediging in dit verband de vraag heeft opgeworpen of dit tot contaminatie heeft geleid.
Met betrekking tot deze mogelijkheid van contaminatie overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt met de verdediging vast dat op 17 augustus 1998 onder andere de onderbroek van het slachtoffer is ontvangen door het Gerechtelijk Laboratorium en dat werd verzocht een ter zake dienend spermaonderzoek te verrichten, de aanwezige haren en vezels veilig te stellen en de eventueel aangetroffen haren te onderzoeken op geschiktheid voor een DNA-onderzoek. Met betrekking tot het sperma- en DNA-onderzoek is in het deskundigenrapport d.d. 28 oktober 1998 beschreven dat op de onderbroek geen sperma is aangetroffen. Ten aanzien van het haaronderzoek is in het rapport opgenomen dat de onderbroek van het slachtoffer werd onderzocht op de aanwezigheid van haren en dat hierbij slechts enkele lichaamshaartjes werden waargenomen. Deze lichaamshaartjes werden veiliggesteld en vervolgens onderzocht op de aanwezigheid van celmateriaal om de haarwortels, waarbij een zeer kleine hoeveelheid celmateriaal werd waargenomen dat voor een DNA-onderzoek zou worden gebruikt. Voor het vezelonderzoek werd de onderbroek afgeplakt met film.235.
Het hof ziet in de inhoud van het rapport betreffende die onderzoeken geen enkele aanleiding te veronderstellen dat daarbij delen uit de onderbroek zijn geknipt. Meer specifiek staat in het rapport d.d. 14 april 2015 vermeld dat bij het onderzoek naar sperma in augustus 1998 de onderbroek is onderzocht met behulp van de forensische lichtbron (CrimeScope), waarbij enkele fluorescerende locaties zijn waargenomen. Vervolgens is een onbekend aantal microscopische preparaten vervaardigd. Een dergelijk preparaat werd vervaardigd door een met gedemineraliseerd water bevochtigd glazen preparaatglas in contact te brengen met een kleine locatie op een textiele ondergrond waar men sperma vermoedt aan te treffen (bijvoorbeeld in het kruis van de onderbroek). Hierbij werd geen stof uit het kledingstuk genomen.236.
Voor wat betreft de mogelijkheid dat er op een ander moment delen uit de onderbroek zijn geknipt en door het gebruik van dezelfde schaar de DNA-sporen van de verdachte zich hebben verspreid, overweegt het hof als volgt.
In 2006 is aan de onderbroek een onderzoek naar biologische sporen verricht. Met betrekking tot het onderzoek naar biologische contactsporen is in het deskundigenrapport d.d. 11 augustus 2008 opgenomen dat 3 bloedsporen met de onderliggende stof zijn verwijderd (het hof begrijpt: uitgeknipt) en dat verder van de onderbroek 31 bemonsteringen zijn genomen, die zijn gericht op het veiligstellen van eventueel aanwezig celmateriaal. Voor het nemen van 30 van deze 31 bemonsteringen zijn de binnen- en buitenzijde van de onderbroek in zones verdeeld. De 30 zones zijn met de zogenaamde stubmethode bemonsterd. Hierbij wordt, zoals eerder is overwogen, (een deel van) het onderzoekmateriaal met een voor dit doeleinde geprepareerd stukje zelfklevende tape afgeplakt. Dit stukje tape, de stub, wordt vervolgens veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Al deze 30 bemonsteringen, te weten [ABR035]#5 tot en met #19 en #21 tot en met #35, zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Voor 1 van deze 31 bemonsteringen is de stubmethode niet gebruikt. Dit betreft het label in de tailleband van de onderbroek, dat in zijn geheel is uitgeknipt en als [ABR035]#20 is veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
De betreffende sporen die bij het onderzoek in 2006 van de onderbroek zijn veiliggesteld, zijn onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. De sporen waarvan hierbij geen DNA-profiel is verkregen, maar waarbij met de DNA-kwantificering of in de analyse, dat wil zeggen de indicatie op DNA-kenmerken, wel een indicatie op de aanwezigheid van DNA is waargenomen, zijn vervolgens aanvullend onderworpen aan DNA-onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van het SGM-Plus DNA-analysesysteem en de LCN-techniek.
In juni 2008 zijn alle sporen, die naar aanleiding van het onderzoek in 2006 reeds waren onderzocht, wederom onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. Bij dit onderzoek is gebruikgemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering. Voor een aantal sporen, te weten [ABR035]#5 tot en met #9, #11, #12, #14, #16, #18 en #24, zijn de verkregen PCR-producten aanvullend behandeld met een zuiverings-/concentreringsprocedure.237. Uit de resultaten en conclusies van het vergelijkend DNA-onderzoek in 2008 blijkt dat het celmateriaal in een deel van de gestubte bemonsteringen van de verdachte als onbekende man 2 afkomstig kan zijn. Uit de uitgeknipte bemonstering [ABR035]#20 werd in 2008 daarentegen geen DNA-profiel verkregen.238.
Op grond van het bovenstaande stelt het hof vast dat een aantal van de op/in de onderbroek van het slachtoffer aangetroffen biologische contactsporen van de verdachte als zijnde onbekende man 2 niet door het knippen met een schaar kunnen zijn ontstaan, nu op deze plekken slechts is gestubd in plaats van geknipt. Het hof ziet derhalve ook geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de sporen die op enig moment zijn uitgeknipt wél door knippen zijn ontstaan. Daarbij merkt het hof op dat voor zover deze sporen zijn gestubd en veiliggesteld, Kloosterman heeft verklaard dat ‘best practice’ bij het forensisch onderzoek van biologische sporen is dat bij het bemonsteren van biologische sporen met een stub de vlek niet over een groter oppervlak wordt verspreid.
3.6.2.3.5. Contaminatie door het gebruik van een handschoen
Voorts hebben de raadslieden ter terechtzitting naar voren gebracht dat sporen kunnen worden gekopieerd doordat een stuk van overtuiging met één en dezelfde handschoen volledig en van alle kanten wordt bekeken en onderzocht. Dat geldt helemaal in het geval die handschoenen zijn vervuild. Zoals eerder is overwogen, gaat de verdediging ervan uit dat de onderbroek vochtig was. Het overbrengen van DNA in de vorm van ‘secundary transfer’ via plastic (zoals bij een handschoen) naar stof, vindt bij vochtig DNA in meer dan 90% van de gevallen plaats, aldus de raadslieden.
Het hof overweegt als volgt.
Kloosterman heeft ter terechtzitting verklaard dat de kans klein is dat bij aanraking (met een vochtige disposable laboratorium handschoen) van een minimaal spoor zoveel DNA van de ene locatie naar de andere locatie wordt verplaatst dat hiervan een bruikbaar DNA-profiel kan worden verkregen. Ook bij het uittrekken van kleding met minimale sporen acht hij de kans klein dat voldoende DNA van het minimale spoor naar een andere locatie wordt verplaatst (‘gestempeld’) voor een DNA-analyse. Bij minimale sporen is de uitgangsconcentratie van het DNA bij de oorspronkelijke locatie hiertoe te gering, aldus Kloosterman.
3.6.2.3.6. Overige vormen van contaminatie
Ook ziet het hof niet in hoe risico op contaminatie bestaat bij het gebruik van een binoculaire loep, zoals hiervoor is beschreven.
Voorts hebben de raadslieden naar voren gebracht dat in de onderhavige zaak amylase-onderzoek is gedaan en dat het daarbij gebruikelijk was dat de kleding op een harde ondergrond met daartussen een laagje, dat het een en ander kan absorberen, werd geplaatst om dan de kleding met een chemische vloeistof nat te maken en daar druk op uit te oefenen. Het is een reële mogelijkheid dat sporen op die manier letterlijk door de stof heen worden gedrukt, aldus de raadslieden. Gelet op hetgeen onder 3.6.2.1., 3.6.2.2. en 3.6.2.3. is overwogen, acht het hof deze mogelijkheid van contaminatie om de daarin vermelde redenen niet aannemelijk.
3.6.2.3.7. Conclusie
Op grond van hetgeen onder 3.6.2.3.1. tot en met 3.6.2.3.6. is overwogen, met inachtneming van hetgeen onder 3.6.2.1. en 3.6.2.2. is overwogen en in onderling verband en samenhang bezien met overweging 3.6.2.3., acht het hof de door de raadslieden opgeworpen mogelijkheden van contaminatie in het geheel niet aannemelijk. De stukken uit de syllabus die door de raadslieden bij de pleitnota zijn gevoegd, maken dat niet anders. Het hof verwerpt in zoverre het verweer met betrekking tot contaminatie.
Voor de volledigheid merkt het hof op dat uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2019239. en het in dat kader opgemaakte aanvullende proces-verbaal d.d. 8 april 2021 ook een andere — niet door de verdediging aangevoerde — mogelijkheid van contaminatie niet aannemelijk is geworden.
3.6.2.4. Overige verweren van de raadslieden
De raadslieden hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat het, kijkend naar de beschuldigingen van het Openbaar Ministerie, onbestaanbaar is dat op de handen, armen, polsen, in de nek, op het gezicht, de genitaliën en anus van Nicky Verstappen geen DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen. In 1998 werden er ondanks een DNA-onderzoek geen vreemde DNA-sporen aangetroffen. Het feit dat in 1998 geen DNA van de verdachte werd ontdekt, geeft wel aan dat zijn sporen minimaal waren, aldus de raadslieden.
Het hof stelt vast dat het niet aantreffen van DNA-sporen van de verdachte op de door de raadslieden aangevoerde plekken niet maken dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. In 1998 kon immers slechts worden onderzocht op bloed, speeksel en sperma en dat dan ook nog alleen als er een hoeveelheid materiaal beschikbaar was ter grootte van een muntstukje. In 1998 was het nog niet mogelijk contactsporen vast te stellen.240. Daarbij merkt het hof voorts op dat de opmerking van de verdediging dat in 1998 geen DNA van de verdachte werd ontdekt juist aangeeft dat zijn sporen minimaal waren, op gespannen voet lijkt te staan met de eveneens door de verdediging opgeworpen vooronderstelling dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van één goed spoor met veel cellen van de verdachte.
Ook de door de raadslieden opgeworpen omstandigheid dat de pyjamabroek en onderbroek van het slachtoffer niet zijn uitgerekt en/of gescheurd, staat aan de bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit niet in de weg.
Het hof verwerpt ook in zoverre het verweer van de raadslieden.
3.7. Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging
Namens de verdachte is ter terechtzitting van 17 november 2021 het voorwaardelijke verzoek gedaan om, indien gebruik wordt gemaakt van de resultaten van de DNA-onderzoeken zoals verricht in het onderzoek van de onderhavige strafzaak, deskundige Kloosterman nogmaals te horen en een onderzoek naar de DNA-resultaten te laten verrichten door een deskundige gespecialiseerd in onderzoek van DNA-resultaten op activiteitenniveau. Het verzoek tot het horen van deskundige Kloosterman is, nadat het Openbaar Ministerie had aangegeven zich primair op het standpunt te stellen dat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen en subsidiair de deskundige ter terechtzitting te laten horen, op de zitting van 19 november 2021 door het hof toegewezen en deskundige Kloosterman is op de terechtzitting van 24 november 2021 wederom gehoord.
Het voorwaardelijke verzoek tot het laten verrichten van een onderzoek naar de DNA-resultaten door een deskundige op activiteitenniveau is ter terechtzitting van 19 november 2021, nadat het Openbaar Ministerie zich op het standpunt had gesteld dat het hof het verzoek dient af te wijzen, door het hof aangehouden tot de beslissing bij uitspraak, waarbij de mogelijkheid van een tussenuitspraak is vermeld. Het hof zal echter geen tussenuitspraak doen maar inhoudelijk beslissen op het voorwaardelijke verzoek en stelt dienaangaande het volgende.
Het verzoek zoals namens de verdachte gedaan is een voorwaardelijk verzoek tot het doen van nader onderzoek als bedoeld in artikel 315, derde lid Sv jo artikel 328 Sv, welke bepalingen op grond van artikel 415, eerste lid Sv ook op het onderzoek in hoger beroep van toepassing zijn. Gelet op de voorwaardelijke vorm van het verzoek is slechts een uitdrukkelijke beslissing vereist indien de daaraan gestelde voorwaarde — dat het hof gebruikmaakt van de onderzoeksresultaten van de DNA-onderzoeken als bewijsmiddel in de onderhavige strafzaak — is vervuld. In de onderhavige strafzaak wordt daaraan bij dezen voldaan.
Het hof beoordeelt het onderhavige verzoek aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Dit criterium houdt verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak. In de afweging of het doen van het onderzoek op activiteitenniveau noodzakelijk wordt geacht, heeft het hof het verzoek gewogen tegen de achtergrond van hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en in het licht van alle omstandigheden van het geval.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat, gezien a) de voorliggende resultaten van de DNA-onderzoeken, b) hetgeen de verdachte heeft verklaard en c) hetgeen door de verdediging kenbaar is gemaakt door middel van twee ter terechtzitting afgespeelde opgenomen video's (waarin een door de verdediging uitgevoerde proef werd vertoond met kleding ter verduidelijking van de mogelijkheid van contaminatie van DNA-materiaal), dit aanleiding dient te zijn om nader onderzoek te laten verrichten door een deskundige op activiteitenniveau. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd dat de volgende mogelijke scenario's voor een onderzoek op activiteitenniveau in beeld komen en dat bij de formulering van die scenario's onder andere zijn meegewogen de emoties van de verdachte.
Het eerste scenario van de verdediging houdt in dat de verdachte bij het omdraaien van het lichaam van Nicky Verstappen een grote hoeveelheid DNA op het lichaam (bij de taille) heeft achtergelaten. Dit DNA is in 1998 door een actor in het forensisch proces op meerdere plekken op de vochtige onderbroek terechtgekomen en heeft het sporenbeeld veroorzaakt. In het tweede scenario van de verdediging is bij het omdraaien van het lichaam van Nicky Verstappen en het fatsoeneren van zijn kleding DNA van de verdachte op de broeksband van de onderbroek terechtgekomen. Door de capillaire werking van urine en lijkvocht, het aan- en uittrekken van de onderbroek en het verpakken en vervoeren van de onderbroek is het DNA-spoor uit de broeksband verspreid met het huidige sporenbeeld tot gevolg. In de visie van de verdediging kan als mogelijk scenario van het Openbaar Ministerie — op basis van de repliek van de advocaten-generaal — daartegenover worden gezet dat de verdachte aan de onderbroek van het slachtoffer is geweest, Nicky Verstappen heeft aangeraakt op zijn geslachtsdeel en hem heeft gepenetreerd.
Een onderzoek op activiteitenniveau zou in de onderhavige strafzaak de evaluatie betreffen van de resultaten van forensisch DNA-onderzoek behandeld in de context van een strafzaak om zo antwoord te krijgen op de vraag of het verkregen sporenbeeld informatie kan leveren over de handelingen die tot het sporenbeeld hebben geleid. Een dergelijk onderzoek van de resultaten van het forensische DNA-onderzoek kan onder voorwaarden van meerwaarde zijn om te beoordelen welk voorliggend scenario het meest aannemelijk is. Voor een dergelijk onderzoek geldt dat voor een zinvolle evaluatie van het sporenbeeld een duidelijke vraagstelling betreffende de gedragingen of handelingen die onder de twee scenario's worden betwist, noodzakelijk is. Ook de kans op contaminatie speelt in het activiteitenonderzoek een belangrijke rol. Blijkens de brief van Kokshoorn van 10 maart 2020 is het mogelijk om de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken te evalueren gegeven door de partijen geformuleerde, specifieke scenario's. ‘Het kan hierbij gaan om handelingen waarvan wordt betwist of die zijn uitgevoerd, om handelingen waarvan wordt betwist wie ze heeft uitgevoerd, of om een combinatie daarvan. Hierbij is het aan de rechtbank en de betrokken partijen om te komen tot de kern van het twistpunt; welke handelingen of contacten zijn in deze zaak gegeven, en welke worden betwist? Om een evaluatie van de onderzoeksresultaten te kunnen uitvoeren is, naast duidelijkheid over de betwiste handelingen, ook specifieke informatie nodig over de omstandigheden van de zaak. Bij deze zogenoemde ‘contextinformatie’ gaat het om nadere detaillering van de omstandigheden zoals die bekend zijn, of redelijkerwijs kunnen worden aangenomen onder de gegeven scenario's’.241.
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat in de scenario's van de verdediging wordt uitgegaan van de verklaring van de verdachte met betrekking tot het omdraaien van het lichaam van Nicky Verstappen. Onder 3.5.4.3. is overwogen dat de verklaring van de verdachte (in zoverre) wordt weerlegd door objectieve onderzoeksbevindingen. Voorts is bij de formulering van de scenario's uitgegaan van emoties van de verdachte, waarover hijzelf niet heeft verklaard. Zoals onder 3.6.2.2. aan de orde is gekomen, ontberen deze feitelijke grondslag. Daarbij komt dat het hof onder 3.6.2.3.7. heeft geconcludeerd dat de door de raadslieden opgeworpen mogelijkheden van contaminatie, waarnaar zij onderzoek op activiteitenniveau willen laten verrichten, in het geheel niet aannemelijk zijn. Ten slotte heeft het hof in zijn overwegingen betrokken dat de verdachte pas in een laat stadium van de strafprocedure een verklaring heeft afgelegd, dat wil zeggen nadat het dossier van het onderzoek compleet was. Door deze proceshouding bestaat de mogelijkheid dat de verdachte zijn verklaring zodanig heeft kunnen formuleren dat daarmee de onderzoeksresultaten (deels) goed kunnen worden verklaard onder de door de verdachte (beperkt) geschetste handelingen. Dat heeft gevolgen voor de waardering van een eventueel onderzoeksresultaat op activiteitenniveau.
Daarbij weegt het hof mee dat ter terechtzittingen in eerste aanleg meermalen is aangestuurd op een te onderzoeken scenario van de zijde van de verdediging. Meer in het bijzonder wijst het hof op het volgende. Zo heeft de officier van justitie ter terechtzitting d.d. 5 juni 2019 de verdachte uitdrukkelijk uitgenodigd om zijn verklaring kenbaar te maken, zodat hiermee rekening kan worden gehouden bij het formuleren van onderzoekswensen242. en heeft de rechtbank ter terechtzitting van 27 augustus 2019 expliciet benoemd dat er geen uitgewerkt scenario van de verdediging beschikbaar is.243. Ter terechtzitting van 20 november 2019 heeft de officier naar voren gebracht dat, mocht de verdachte een verklaring willen afleggen, zij daarnaar nader onderzoek willen doen en heeft de verdachte verklaard dat het hem duidelijk is dat de rechtbank zijn visie over hoe zijn DNA op de kleding is terechtgekomen, mist.244. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van 6 mei 2020 expliciet naar voren gebracht geen verzoek te doen om een onschuldige manier van terechtkomen van DNA van de verdachte in sporen voor te leggen aan deskundige Kokshoorn en dat het scenario gewoon ‘onschuldig’ is en daarmee klaar.245. Ter terechtzitting van 29 september 2020 heeft de voorzitter van de rechtbank opgemerkt dat het niet voorleggen aan het NFI van de verklaring van de verdachte met de vraag die verklaring in relatie tot de aangetroffen sporen te beoordelen als gemiste kans kan worden beschouwd, nu volgens de verdachte zijn verklaring al vanaf het begin dezelfde is en de mogelijkheid van voorleggen ook ter terechtzitting op 6 mei 2020 uitdrukkelijk is besproken. De verdachte heeft daarop geantwoord dat het nu eenmaal op deze manier is besloten en de raadsman van de verdachte heeft daarop gereageerd dat het klopt dat de verdediging niet is ingegaan op dat specifieke aanbod.246. Het hof stelt vast dat de verdediging eerst bij pleidooi tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep van 17 november 2021 voorwaardelijk heeft verzocht een onderzoek op activiteitenniveau te laten verrichten.
Het hof gaat tegen de achtergrond van de voorliggende feiten en omstandigheden en onder verwijzing naar 1.2.5. dus uit van een andere selectie en waardering van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen dan de verdediging. In die andere lezing van de feiten acht het hof zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht en is de noodzakelijkheid van het gevraagde onderzoek niet gebleken. Het hof wijst op grond van het bovenstaande dan ook het voorwaardelijke verzoek tot het laten verrichten van een onderzoek naar de DNA-resultaten door een deskundige op activiteitenniveau af.
3.8. Tussenconclusie
Zoals onder 3.2 is overwogen, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit. Onder 3.4.4. heeft het hof met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit overwogen dat de in 3.4.3. vermelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de verdachte zich in de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, heeft schuldig gemaakt aan het buiten echt plegen van een of meer ontuchtige handeling(en) met Nicky Verstappen. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte voor die omstandigheden, die op zichzelf en/of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het onder 2 subsidiair aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke of redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven (overweging 3.5.4.5.). Voorts heeft het hof de door de raadslieden opgeworpen mogelijkheden van contaminatie in het geheel niet aannemelijk geacht (overweging 3.6.2.3.7.) en zijn de verweren van de raadslieden ook voor het overige verworpen (overweging 3.6.2.4.). Tot slot heeft het hof onder 3.7. het voorwaardelijke verzoek van de verdediging afgewezen.
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, inhoudende dat de verdachte in de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, met Nicky Verstappen, geboren op 13 maart 1987, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd door met zijn, verdachtes, hand(en) de (blote) penis en/of anus, althans schaamstreek en/of de billen, van die Verstappen te betasten.
4
4. Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 3: de wederrechtelijke
Vrijheidsberoving van Nicky Verstappen
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof zal bewezen verklaren dat de verdachte de onder 3 tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft gepleegd. De advocaten-generaal hebben in dat verband naar voren gebracht dat er geen enkele aanwijzing is dat Nicky Verstappen het seksueel misbruik vrijwillig heeft ondergaan. Nicky Verstappen en de verdachte kenden elkaar niet, zoals ook de verdachte heeft verklaard. Dat betekent dat Nicky Verstappen enige tijd, namelijk in ieder geval gedurende de tijd dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, van zijn vrijheid is beroofd en tegen zijn wil door de verdachte onder (fysieke) controle is gehouden. Ook het meenemen naar de plek van het misbruik is als wederrechtelijke vrijheidsberoving aan te merken, aldus de advocaten-generaal.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van de onder 3 tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving zal worden vrijgesproken. Daartoe is naar voren gebracht dat er geen veroordeling kan volgen voor het seksueel misbruik van Nicky Verstappen en daarmee ook niet voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ook is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat Nicky Verstappen is weggelopen. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen mogelijkheden had om ongezien een jongetje te vervoeren en geen plek had om een kind onder te brengen. Ook heeft de verdediging naar voren gebracht dat kampoudste [kampoudste] als mogelijke dader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, alsook van de overige tenlastegelegde feiten, gepleegd tegen Nicky Verstappen in aanmerking komt. De enkele omstandigheid dat van voornoemde [kampoudste] geen DNA-sporen (het hof begrijpt: op/in de onderbroek van het slachtoffer) zijn aangetroffen, maakt dat niet anders. [kampoudste] was interessant in het onderzoek; hij was de enige die beschikte over een eigen slaaptent en de enige kampleider die in de vroege ochtend van de verdwijning van Nicky Verstappen over het kamp had gelopen. Verder is [kampoudste] veroordeeld voor zedenfeiten en zijn meldingen gedaan van seksueel misbruik door [kampoudste] .
4.3. Het oordeel van het hof
4.3.1. Feiten en omstandigheden
Hiervoor is onder 3.3. en 3.4. met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit vastgesteld dat Nicky Verstappen in het bijzijn van de verdachte — een voor hem onbekende vierentwintig jaar oudere volwassen man — ontkleed is geweest terwijl de verdachte bovendien een of meer ontuchtige handeling(en) met hem heeft gepleegd. Dat rechtvaardigt het vermoeden dat de verdachte Nicky Verstappen in ieder geval ten tijde van het plegen van de ontuchtige handeling(en) wederrechtelijk van diens vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door Nicky Verstappen tegen diens vrije wil in zijn macht en/of onder zijn (fysieke) controle te houden.
Voorts acht het hof bewezen dat de verdachte Nicky Verstappen op enig moment tegen diens vrije wil heeft meegenomen en overweegt daartoe als volgt. Nicky Verstappen is in de ochtend van 10 augustus 1998 vanaf het tentenkamp op camping ‘[naam kampeerterrein] ’ verdwenen en zijn lichaam is in de avond van 11 augustus 1998 in een dennenbosje, op een afstand in rechte lijn gemeten van ongeveer 1200 meter van voornoemde camping, aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de tussenliggende periode een of meer ontuchtige handeling(en) met Nicky Verstappen heeft gepleegd. De vader van Nicky Verstappen heeft verklaard dat Nicky nooit vreemde mensen zou aanspreken met uitzondering van kinderen. Als hij door een andere persoon zou worden aangesproken, zou hij die persoon wel aanhoren.247. [getuige 1] , die in het schooljaar 1997–1998 onderwijzer was van Nicky Verstappen, heeft verklaard dat Nicky bang was voor vreemden. [getuige 1] heeft verklaard dat hij niet gelooft dat Nicky vrijwillig met een vreemde is meegegaan op de hei.248. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte Nicky Verstappen op enig moment tegen diens vrije wil heeft meegenomen.
Het voorgaande wordt niet anders gelet op het verweer van de verdediging dat de verdachte geen mogelijkheden had om ongezien een jongetje te vervoeren en geen plek had om een kind onder te brengen.
4.3.2. Uitsluiting van het wegloopscenario
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat kan worden uitgesloten dat Nicky Verstappen uit eigen beweging en alleen uit het tentenkamp op ‘[naam kampeerterrein] ’ is weggelopen. Weliswaar hebben de tentgenoten van Nicky Verstappen verklaard dat hij de avond voor zijn verdwijning, zondagavond 9 augustus 1998, tegen hen heeft gezegd dat hij zou weglopen,249. maar daarover hebben [tentgenoot 4] en [tentgenoot 2] verklaard dat zij dachten dat het een grapje was.250. [tentgenoot 1] ‘ [tentgenoot 2] en [tentgenoot 3] hebben in hun verhoren te kennen gegeven dat Nicky dat helemaal niet zou hebben gedurfd.251. Zo heeft [tentgenoot 3] Nicky Verstappen omschreven als een bangerik die niet zomaar wegloopt.252. Ook [vader van Nicky Verstappen] , de vader van Nicky Verstappen, heeft bij het doen van aangifte van vermissing van zijn zoon op dinsdag 11 augustus 1998, omstreeks 09.00 uur, verklaard dat hij zich niet kan voorstellen dat Nicky zou weglopen: ‘Hij is nog nooit weggelopen en heeft ook nog nooit eerder laten blijken dat hij zou weglopen. Daarbij komt dat hij veel te bang is om weg te lopen.’ De vader van Nicky Verstappen verklaarde dat zijn zoon nog geen tien meter alleen het bos zou inlopen en zeker niet om zes uur 's morgens. Hij weet zeker dat als Nicky op dat moment alleen op de hei zou zijn, hij in panische angst zou verkeren. Hij is namelijk niet iemand die er alleen op uittrekt, aldus de vader van Nicky Verstappen.253. Voorts hebben de ouders van Nicky verklaard dat hun zoon van kinds af aan bangelijk was aangelegd.254. Voorts weegt het hof mee dat Nicky Verstappen in het geheel niet op weglopen was gekleed. Hij was immers slechts gekleed in een pyjamabroek met daaronder een onderbroek en hij droeg geen schoeisel.
Onder bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat is uitgesloten dat Nicky Verstappen uit eigen beweging en alleen uit het tentenkamp op ‘[naam kampeerterrein] ’ is weggelopen.
4.3.3. Uitsluiting van [kampoudste] als (mogelijke) dader
Voorts acht het hof het — anders dan de verdediging — uitgesloten dat [kampoudste] als dader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, alsook van de overige tenlastegelegde feiten, gepleegd tegen Nicky Verstappen in aanmerking komt.
Het hof stelt vast dat op 22 november 2010 door de officier van justitie een bevel tot opgraving van het stoffelijk overschot van voornoemde [kampoudste] is afgegeven. [kampoudste] was kampoudste en naamgever van het jeugdwerk van het kamp waar Nicky Verstappen destijds verbleef. De officier van justitie heeft in het bevel tot opgraving overwogen dat een strafrechtelijk opsporingsonderzoek is ingesteld naar aanleiding van het verdwijnen en overlijden van Nicky Verstappen en dat het, na het zonder resultaat instellen van een grootschalig DNA-bevolkingsonderzoek, in het strafrechtelijke belang is dat het stoffelijk overschot van [kampoudste] wordt opgegraven. Hij lag begraven op het plaatselijke kerkhof te Heibloem.255. Na opgraving van zijn stoffelijk overschot is van het referentiemonster bot AACM6003NL (femur links) van [kampoudste] een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is vergeleken met de DNA-profielen van het celmateriaal in de bemonsteringen [ABR035]#11 van de onderbroek van het slachtoffer, gekoppeld aan onbekende man 2, en het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering [ABR035]#21 van de onderbroek van het slachtoffer, gekoppeld aan onbekende man 3. Op basis van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek is geconcludeerd dat het DNA-profiel van [kampoudste] niet matcht met voormelde DNA-profielen. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonsteringen [ABR035]#11 en [ABR035]#21 niet afkomstig is van [kampoudste] .256.
Er zijn derhalve geen technische bevindingen op basis waarvan [kampoudste] als (mogelijke) dader van het plegen van ontuchtige handelingen bij Nicky Verstappen, zoals onder 2 subsidiair is tenlastegelegd, kan worden aangemerkt. Voorts zijn er noch technische bevindingen noch tactische bevindingen die duiden op zijn betrokkenheid bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de dood van Nicky Verstappen. Hetgeen de raadslieden daaromtrent overigens hebben aangevoerd, maakt dat niet anders.
Gelet op het bovenstaande kan [kampoudste] als (mogelijke) dader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van Nicky Verstappen, alsook van de overige tenlastegelegde feiten gepleegd jegens hem, worden uitgesloten.
4.4. Tussenconclusie
Zoals onder overwegingen 3.3, 3.4 en 3.8 naar voren is gekomen, in samenhang met het feit dat de verklaring van de verdachte terzijde is geschoven, en onder overwegingen 4.3.2. en 4.3.3 is gebleken dat andere mogelijkheden zijn uitgesloten, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte als degene die Nicky Verstappen ontuchtig heeft betast, ook degene is die hem wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden, door Nicky Verstappen op enig moment tegen diens vrije wil mee te nemen en gedurende enige tijd tegen diens vrije wil in zijn macht en/of onder zijn (fysieke) controle te houden.
Verdere bijzondere bewijsoverwegingen met betrekking tot feiten 1, 2 en 3
5. De zaken uit 1984 en 1985 en de overeenkomsten met de (sporen in de) onderhavige zaak uit 1998
5.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep de zaken uit 1984 en 1985 aangehaald in het kader van de verdenking tegen de verdachte en zijn interesse in jonge jongens mede daarop gebaseerd. Voorts hebben de advocaten-generaal de betreffende zaken in herinnering geroepen met betrekking tot de onder 3 tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ook hebben de advocaten-generaal in verband met het ontbreken van een eenduidige doodsoorzaak in de onderhavige zaak verwezen naar de handelingen van de verdachte in de zaken uit 1984 en 1985 en zijn de feiten en omstandigheden uit die zaken meegewogen bij de gevolgtrekking van het Openbaar Ministerie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag. Tot slot hebben de advocaten-generaal gewezen op de omstandigheid dat de verdachte niet of nauwelijks heeft willen verklaren over de zaken uit 1984 en 1985.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de zaken uit 1984 en 1985 naar voren gebracht dat een schakelbewijsconstructie zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank geen stand kan en mag houden, zeker niet nu de verklaringen over het op de grond gedrukt houden pas in 2018 zijn afgelegd in de zaak waarin de verdachte nimmer als verdachte is aangehouden (het hof begrijpt: de zaak uit 1984). Volgens de verdediging staat niet vast dat de verdachte ook verantwoordelijk is voor de zaak uit 1984. De verklaring van de verdachte is onvoldoende specifiek om met zekerheid te kunnen concluderen waarover het gaat en de link met de zaak uit 1984 is dan ook allerminst zeker, aldus de raadslieden. Gelet op de onzekerheden in de verklaringen van de jongens mogen deze niet in het nadeel van de verdachte worden gebruikt. De betreffende zaken vormen geen extra bewijsmiddel en horen geen rol te spelen in de bewijsoverwegingen. Er is sprake geweest van een verdenking (het hof begrijpt: in de zaak uit 1985) en een zaak waarin daar niet eens sprake van is geweest (het hof begrijpt: in de zaak uit 1984), zo stelt de verdediging.
5.3. Het juridische kader
Onder verwijzing naar overweging 1.3.1. memoreert het hof dat voor het bewijs van het tenlastegelegde strafbare feit de strafrechter de bewezenverklaring mede mag doen steunen op één of meer bewijsmiddelen waaruit blijkt van redengevende feiten en omstandigheden van een ander, soortgelijk strafbaar feit dat door de verdachte is begaan. Dit wordt omschreven als zogenoemd ‘schakelbewijs’. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont en het duidelijk is dat de verdachte bij beide feiten betrokken is geweest. Voor wat betreft het overeenkomen van essentiële punten tussen beide ‘geschakelde’ feiten wordt in de regel in het bijzonder gekeken naar de (werk)wijze waarop de onderscheidene feiten zijn gepleegd, de modus operandi. Daarbij kan ook de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de tenlastegelegde feiten meewegen, waaronder de context waarbinnen die feiten zich hebben afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven, het desbetreffende handelen van de verdachte, alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Hieruit zou een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van de verdachte kunnen worden opgemaakt.
5.4. De zaken uit 1985 en 1984
De zaak uit 1985
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, bevattende de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] alsmede de verklaring van de verdachte, leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden van de zaak uit 1985 af.
Op vrijdag 5 juli 1985 bevonden [getuige 2] en [getuige 3] , 11 jaar respectievelijk 10 jaar oud, zich in het Wijnandsraderbos in de gemeente Nuth. Zij waren die middag met hun klas van de lagere school naar het bos gegaan en hadden zich in de struiken verstopt. Op enig moment kwam een onbekende man, naar later bleek de verdachte, naar hen toelopen en ging gehurkt achter hen op de grond zitten. De verdachte was woonachtig in de nabije omgeving van die plek257. en heeft verklaard dat hij vaker in dat bos was geweest. De verdachte en de jongens voerden een gesprek. Op enig moment heeft de verdachte de jongens opeens van achteren vastgepakt en de hand op de mond gehouden. De verdachte heeft toen gezegd dat hij met zijn hand bij hen in de broek wilde. Eén van de jongens, [getuige 3] , heeft zich toen verplaatst en geprobeerd op te staan en weg te rennen. Daarop heeft de verdachte hem bij zijn arm vastgepakt en hem terug op de grond getrokken. De verdachte heeft gezegd dat zij zich rustig moesten houden en zijn handen van hun mond gedaan. De verdachte heeft toen met zijn linkerhand de arm van [getuige 2] vastgepakt, is met zijn rechterhand onder de onderbroek van [getuige 2] gegaan en heeft aan zijn geslachtsdeel gevoeld. De verdachte heeft hem daarna losgelaten, waarop [getuige 2] is weggerend. De verdachte heeft vervolgens [getuige 3] vastgepakt, is toen wederom met zijn rechterhand onder de onderbroek gegaan en heeft ook aan zijn geslachtsdeel gevoeld. [getuige 3] riep toen naar [getuige 2] dat hij op [getuige 3] moest wachten. Door het roepen van de jongens is de verdachte geschrokken van hetgeen hij aan het doen was en hij heeft [getuige 3] toen losgelaten. Hij was helemaal in de war. Daarna is hij weggerend en heeft hij minstens een uur ergens in het veld liggen huilen.
De zaak uit 1984
Twee dagen later, op zondag 7 juli 1985, heeft de verdachte — uit eigen beweging, nadat aan hem rechtsbijstand en de cautie was verleend — verklaard dat hij het jaar daarvoor (het hof begrijpt: in 1984) in dezelfde paniek was geraakt als op vrijdag 5 juli 1985. De verdachte kon zich iets herinneren van Wijlre en kinderen met een vlieger. Hij heeft verklaard dat het mooi weer was en dat hij in een weiland, ergens buiten de bebouwde kom, een ongeveer 12-jarige jongen met een vlieger zag spelen. De verdachte heeft verklaard dat hij toen bij deze jongen is gaan zitten en met hem heeft gesproken. Nadat hem was medegedeeld dat op donderdag 9 augustus 1984 in Wijlre twee jongens van 12 jaar, die aldaar met een vlieger aan het spelen waren, zijn lastiggevallen door een man, waarvan het signalement overeenkomt met zijn signalement, heeft de verdachte verklaard dat hij aanneemt dat hij dat is geweest, omdat hij bepaalde dingen weer voor ogen kan halen. Daarbij memoreert het hof dat de verdachte in eerste instantie heeft verklaard over de meervoudsvorm ‘kinderen’ in combinatie met een vlieger. De verdachte heeft verklaard dat hij weet dat hij op enig moment met dat jongetje is gaan lopen, dat hij toen nog in het prikkeldraad is gevallen en dat die jongen over het prikkeldraad is geklommen en met hem is meegelopen. De jongen had de vlieger in een plastic zak bij zich. Zij zijn toen buiten het weiland op een verharde weg terechtgekomen. Op een T-kruising heeft de verdachte de jongen bij zijn arm vastgepakt en tegen hem gezegd dat hij met hem wilde vrijen. De verdachte heeft een hand voor de mond van de jongen gehouden, heeft geprobeerd de ritssluiting van de broek van de jongen los te maken en hem toen op de broek aan zijn geslachtsdeel gevoeld. De jongen is langs de weg in het gras gevallen. De verdachte heeft toen geprobeerd met zijn hand onder de broek aan zijn achterwerk te komen en dat lukte gedeeltelijk, aldus de verdachte.
Gelet op de specifieke omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en waarover de verdachte reeds in 1985 heeft verklaard, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen slachtoffers [getuige 4] en [getuige 5] daarover hebben verklaard, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte heeft verklaard over de feiten die hij jegens hen heeft gepleegd in 1984. Het hof wijst in dat verband op de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard over een situatie met kinderen en een vlieger in 1984 te Wijlre, op een dag dat het mooi weer was, waaruit het hof afleidt dat het in de zomerperiode is geweest. Meer specifiek heeft de verdachte verklaard over een jongen van ongeveer 12 jaar oud, die in een weiland met een vlieger aan het spelen was, bij wie hij is gaan zitten en met wie hij heeft gesproken. Voorts heeft hij verklaard dat zij het weiland zijn uitgelopen en op een verharde weg zijn terechtgekomen en hij heeft in dat verband gesproken over prikkeldraad. Ook heeft de verdachte verklaard dat de jongen de vlieger in een plastic zak bij zich had. De verdachte heeft verklaard dat hij een hand voor de mond van de jongen heeft gehouden en dat de jongen in het gras is gevallen. Tot slot heeft de verdachte geprobeerd met zijn hand onder de broek aan zijn achterwerk te komen en dat is gedeeltelijk gelukt, aldus de verdachte. Het hof stelt vast dat de inhoud van deze verklaring van de verdachte in de kern en op specifieke onderdelen telkens overeenkomt met de verklaringen van [getuige 4] en/of [getuige 5]. Bovendien heeft [getuige 4] verklaard dat hij op een foto de verdachte herkende — zoals het hof begrijpt — als de dader van de feiten gepleegd in 1984. Het hof stelt derhalve vast dat de verdachte degene is geweest die in 1984 de feiten jegens [getuige 4] en [getuige 5] heeft gepleegd.
[getuige 4] en [getuige 5] zijn op 1 november 2018 als getuigen over de in 1984 gepleegde feiten gehoord. De omstandigheid dat zij daarover pas in 2018 voor het eerst zijn gehoord, maakt op zichzelf niet dat aan deze verklaringen geen waarde kan worden gehecht. Ook de omstandigheid dat de verdachte nimmer als verdachte is aangehouden, maakt dat niet anders. Zo hebben getuigen [getuige 4] en [getuige 5] in 2018 ieder een in de kern gelijkluidende, gedetailleerde verklaring afgelegd, welke verklaring op specifieke onderdelen overeenkomt met de reeds in 1985 afgelegde verklaring van de verdachte. Bovendien hebben deze getuigen in het verhoor telkens uitdrukkelijk vermeld als zij zich zaken niet meer kunnen herinneren, hetgeen kan zijn te wijten aan het tijdsverloop. Het hof leidt daaruit af dat zij de verdachte niet onnodig willen belasten. Het hof is van oordeel dat deze manier van verklaren bijdraagt aan de betrouwbaarheid daarvan. Het hof ziet dan ook geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de totstandkoming en inhoud van die verklaringen.
Op basis van de verklaringen van getuigen [getuige 4] en [getuige 5] , in onderling verband en samenhang bezien met de verklaring van de verdachte, stelt het hof met betrekking tot de zaak uit 1984 het volgende vast.
[getuige 4] en [getuige 5] ‘ beiden 12 jaar oud, waren op een middag in de zomer van 1984 aan het vliegeren in een weiland in Wijlre. Op enig moment kwam een voor hen onbekende man, naar later bleek de verdachte, aanlopen. Hij ging bij hen op de grond zitten. De verdachte zat naar hen te kijken en zij voerden met z'n drieën een gesprek. Toen [getuige 4] en [getuige 5] op enig moment wegliepen, werden zij door de verdachte vastgepakt en hield de verdachte zijn hand voor hun mond. Zij werden voorover geduwd, waardoor zij voorover op de grond kwamen te liggen. De verdachte zei: ‘Jullie moeten rustig zijn, meekomen. Naar de schuur. Hebben jullie dat begrepen’. De verdachte lag met zijn buik bovenop [getuige 4] en [getuige 5] , of meer tussen hen in, had zijn armen gespreid en hield zijn rechterhand voor de mond van [getuige 4] en zijn linkerhand voor de mond van [getuige 5]. De verdachte zei een aantal keren dat zij met hem moesten meekomen. Op een gegeven moment stond de verdachte op en trok [getuige 4] en [getuige 5] overeind, terwijl hij hen bleef vasthouden. Vervolgens liepen zij over een veldweg, de Kruisweg, in de richting van de Elkenraderweg. De verdachte liep achter [getuige 4] en [getuige 5] en hield zijn handen stevig voor hun borst. Zij liepen in de richting van de schuur. [getuige 4] heeft over de schuur verklaard dat achter een haag van zeker twee meter hoog een appelboomgaard lag en dat in die boomgaard een schuur stond. Als je niet wist dat daar een schuur was, kon je dat in ieder geval ook niet zien. [getuige 4] wist het wel, omdat hij het gebied goed kende. Het hof leidt hieruit af dat ook de verdachte het betreffende gebied kende. Ook was de verdachte woonachtig in de nabije omgeving.258. Op enig moment kon [getuige 4] uit de greep van de verdachte loskomen en wegrennen. De verdachte bleef [getuige 5] vasthouden, terwijl [getuige 5] om hulp riep. De verdachte is toen van achteren met de hand in de broek van [getuige 5] gegaan en heeft met zijn blote hand het blote geslachtsdeel van [getuige 5] aangeraakt.
Uit het voorgaande leidt het hof de betrokkenheid van de verdachte bij de in 1984 en 1985 gepleegde feiten af. Het hof stelt vast dat de verdachte telkens in de zomerperiode in een buitengebied/bosgebied jongens in de leeftijd van 10 tot 12 jaar heeft benaderd. Het ging telkens om jongens die hij niet kende en die hem ook niet kenden. De verdachte kende het betreffende gebied wel en was woonachtig in die nabije omgeving. De verdachte heeft bij de jongens de hand voor de mond gehouden en ontuchtige handelingen gepleegd door met zijn hand in de onderbroek te gaan en het geslachtsdeel te betasten. Voorts heeft de verdachte hen gedurende het plegen van die handelingen wederrechtelijk van de vrijheid beroofd en beroofd gehouden.
5.5. De overeenkomsten met de (sporen in de) onderhavige zaak uit 1998
Op 11 augustus 1998 werd het levenloze lichaam van de 11-jarige jongen Nicky Verstappen aangetroffen op de Brussummerheide, op een afstand van ongeveer 1200 meter van camping ‘[naam kampeerterrein] ’, waar hij destijds verbleef. Een vergelijking met de zaken uit 1984 en 1985 levert naar het oordeel van het hof het volgende beeld op.
Uit het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen is voor het hof komen vast te staan dat hij in de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 op de Brunssummerheide seksueel is misbruikt.259. Op grond van de bewijsmiddelen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof onder 3.8. vastgesteld dat de verdachte in de genoemde periode een of meer ontuchtige handeling(en) met het slachtoffer heeft gepleegd, waarbij uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte biologische sporen heeft achtergelaten in het kruis van de onderbroek van het slachtoffer, zijnde in de directe omgeving van het geslachtsdeel van het slachtoffer. Ook in de zaken uit 1984 en 1985 blijkt uit het voorgaande dat het gaat om incidenten van de verdachte met jonge jongens, waarbij de verdachte ontuchtige handelingen met de jongens heeft verricht, die bestonden uit het betasten van het geslachtsdeel van de jongens. Het hof stelt derhalve ten eerste vast dat bij de verschillende incidenten een seksueel motief bij de verdachte aanwezig was en dat door hem specifieke ontuchtige handelingen bij willekeurige en hem onbekende jongens werden verricht (het betasten van het geslachtsdeel).
Dit sluit aan bij de tweede overeenkomst tussen de te vergelijken zaken, zijnde de seksuele interesse van de verdachte. Reeds uit de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie naar aanleiding van het incident in 1985, blijkt dat de verdachte zich seksueel aangetrokken voelt tot kleine jongens. Zowel de jongens van de incidenten uit 1984 en 1985 als Nicky Verstappen behoorden gezien hun geslacht en jonge leeftijd derhalve tot een groep waarin de verdachte seksueel geïnteresseerd was.
In de derde plaats was de verdachte in de te vergelijken zaken bekend met de omgeving waarin hij de feiten heeft gepleegd. Ook was hij woonachtig in de nabije omgeving. In de onderhavige zaak heeft de verdachte, nadat aan hem een kaart van de Brunssummerheide was getoond, bevestigd dat hij het gebied kende.260. De verdachte was een natuurliefhebber en woonde op ongeveer 12 kilometer fietsafstand van de plaats van het aantreffen van het slachtoffer op de Brunssummerheide.261. Ook in de zaken uit 1984 en 1985 kende de verdachte de omgeving waarin hij de jongens aantrof, blijkens de verklaringen van de verdachte en de jongens.
In de vierde plaats betroffen het in de te vergelijken zaken allen jonge jongens die de verdachte niet kenden. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 november 2019 verklaard dat hij Nicky Verstappen niet kende.262. Het rechercheteam heeft onderzocht of Nicky Verstappen de verdachte kende, maar dat bleek niet het geval.263. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte, evenals voor de jongens in de zaken uit 1984 en 1985, een onbekende was voor Nicky Verstappen.
Ten slotte komt ook de (werk)wijze waarop de verschillende feiten zijn gepleegd door de verdachte, de modus operandi, sterk overeen. Voorafgaand aan het misbruik heeft de verdachte de jongens in de te vergelijken zaken in stilte benaderd en vervolgens vastgegrepen en vastgehouden en daarbij een hand voor de mond gehouden. In de zaak uit 1984 heeft de verdachte de jongens ook met lichamelijke kracht gedwongen mee te gaan. Daardoor zijn de jongens van hun vrijheid beroofd, alsook van hun vrijheid beroofd gehouden ten tijde van het seksueel misbruik. Het hof heeft onder 4.4. geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die Nicky Verstappen wederrechtelijk van diens vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden door het slachtoffer op enig moment tegen diens vrije wil mee te nemen en enige tijd, in ieder geval ten tijde van het seksueel misbruik, tegen diens vrije wil in zijn macht en/of onder zijn (fysieke) controle te houden.
5.6. Conclusie
Het hof stelt op grond van het voorgaande dan ook vast dat de feiten gepleegd in 1984, 1985 en 1998 gezien de feitelijke gang van zaken, waaronder de context waarbinnen die feiten zich hebben afgespeeld, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte, zijnde de (werk)wijze waarop de verschillende feiten zijn gepleegd, het hof tot het oordeel brengen dat de verschillende incidenten zodanig op essentiële punten overeenkomen of kenmerkende gelijkenissen vertonen, dat hieruit een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van de verdachte kan worden opgemaakt.
Met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 1.3.1. concludeert het hof dat voor het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde buiten echt plegen van een of meer ontuchtige handeling(en) met Nicky Verstappen en de onder 3 tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van Nicky Verstappen de bewezenverklaring van die feiten mede steunt op de bewijsmiddelen waaruit blijkt van redengevende feiten en omstandigheden van de andere, soortgelijke strafbare feiten die in 1984 en 1985 door de verdachte zijn begaan. Voorts concludeert het hof dat de (werk)wijze van de verdachte ook wordt gekenmerkt door het onverhoeds vastpakken van jongens en het drukken van de hand van de verdachte op de mond van die jongens. Onder overweging ‘8. Eindconclusie over de samenhang en de betrokkenheid van de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3’ zal aan de orde komen wat de betekenis is van deze (werk)wijze voor de onder 1 tenlastegelegde (gekwalificeerde) doodslag.
6. De vlucht van de verdachte
6.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat vast staat dat de verdachte medio december 2017 door zijn zus op de hoogte werd gesteld van het feit dat hij was uitgenodigd om deel te nemen aan het DNA-onderzoek in de zaak Nicky Verstappen. Voorts staat vast dat de verdachte aan zijn zus heeft doorgegeven dat hij in maart 2018 wilde meewerken aan het onderzoek. De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vervolgens gedrag heeft vertoond dat alleen is te begrijpen vanuit een schuldscenario. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, wekte de verdachte in eerste instantie geen argwaan. De verdachte zou immers drie weken gaan wandelen. Hij had de tijd om voor de mensen die hem kennen van de aardbodem te verdwijnen. De dierbaren van de verdachte maakten zich zorgen, maar dat gebeurde pas nadat een aantal weken was verstreken. Zoals gezegd, hebben de advocaten-generaal zich op het standpunt gesteld dat het gedrag van de verdachte volledig is te begrijpen vanuit een schuldscenario en in het geheel niet vanuit een onschuldscenario. De advocaten-generaal hebben naar voren gebracht dat daarbij vooral opvalt dat de verdachte niets heeft gedaan om geïnformeerd te worden over de gezondheidstoestand en het overlijden van zijn moeder en dat er kennelijk een ander belang was dat zwaarder woog.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte niet is gevlucht. De conclusie van het Openbaar Ministerie dat de verdachte op de vlucht is geslagen, is enkel gebaseerd op aannames, suggesties en vermoedens. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat een eventuele vlucht in 2018 op geen enkele manier redengevend kan zijn voor de vraag of de verdachte zich in 1998 schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit. Het plan om te gaan wandelen in de Vogezen was niet meer dan een plan, zoals er ook andere plannen waren. De verdachte heeft zich in Spanje onder de mensen begeven. ‘[roepnaam verdachte] ’ was geen gemakkelijke naam voor de Spanjaarden en om die reden heeft de verdachte zich aan eenieder voorgesteld als ‘[één van de voornamen verdachte] ’, aldus de verdediging.
6.3. Het oordeel van het hof 264.
Het hof leidt uit de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
De verdachte is in september 2017 vanuit Nederland naar Frankrijk vertrokken om een jaar lang in het chalet [naam chalet] in de Vogezen te verblijven en het project van zijn overleden vriend [betrokkene 2] voort te zetten.265. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij aldaar terreinbeheerder dan wel gastheer zou zijn, in ieder geval voor een jaar.
Op 4 december 2017 heeft de zus van de verdachte, [zus van de verdachte 1] , bij de politie gemeld dat zij contact met de verdachte had gehad en hem had medegedeeld dat hij was uitgenodigd voor vrijwillige deelname aan een DNA-onderzoek in de zaak Nicky Verstappen. De verdachte heeft toen tegen haar gezegd dat hij geen enkel bezwaar had om DNA af te geven en dat hij volledig wilde meewerken. Hij zou zich in maart 2018 bij de politie in Limburg melden om zijn DNA af te staan.266. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 september 2020 bevestigd dat hij contact met zijn zus heeft gehad en dat hij heeft gezegd dat hij zou terugkomen om DNA af te staan.267.
Het hof leidt uit de navolgende feiten en omstandigheden af dat de verdachte eind februari 2018 op de vlucht is geslagen en daaraan voorafgaand een dwaalspoor heeft opgezet om te voorkomen dat kon worden achterhaald dat hij naar Spanje ging om daar te verblijven en/of zich aldaar te vestigen.
De verdachte heeft voorafgaand aan zijn vertrek aan diverse bekenden kenbaar gemaakt dat hij voor de duur van drie weken zou gaan wandelen en hen verteld in welke richting hij dat zou gaan doen. Zo heeft getuige [getuige 6] , met wie de verdachte een vriendschappelijke relatie had en die hem wekelijks bezocht, verklaard dat zij hem medio februari 2018 voor het laatst had gezien en dat de verdachte tegen haar had gezegd dat hij een trektocht van drie weken ging maken richting de Duitse grens. Na die trektocht zou [getuige 6] hem naar het station brengen, omdat hij naar Nederland zou gaan om zijn moeder te bezoeken, die op sterven lag.268. Ook [getuige 7] , een kennis van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte tegen hem had verteld dat hij op 21 februari 2018 te voet zou vertrekken om voor drie weken naar Wissenbourgh (het hof begrijpt: Wissembourg, een gemeente en stadje in het uiterste noordoosten van Frankrijk gelegen, vlak aan de grens met Duitsland en dicht bij de Vogezen) te gaan.269. [getuige 8] heeft de verdachte kort voor zijn vertrek, op 19 februari 2018 te 11.00 uur, voor het laatst gezien. [getuige 8] verbleef in het weekend van 16 tot en met 19 februari 2018 in het chalet [naam chalet]. De verdachte had tegen hem verteld dat hij op 20 februari 2018 een drieweekse tocht naar het noorden wilde gaan maken. De verdachte heeft met hem niet gesproken over Spanje, aldus [getuige 8] .270.
Uit de internethistorie van de computer van [getuige 6] blijkt echter dat reeds op 14 februari 2018 de website van de visumdienst is bezocht en dat naar de termen ‘verlaten dorpen in Spanje’ is gezocht. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte die dag bij [getuige 8] op bezoek is geweest en gebruik heeft gemaakt van haar computer. In de internethistorie waren diverse Nederlandse woorden, waaronder eerdergenoemde termen, zichtbaar.271. Nu [getuige 6] alleen maar Frans spreekt272. en uit onderzoek is gebleken dat de verdachte die bewuste dag gebruik heeft gemaakt van haar computer, stelt het hof vast dat de zoektermen door hem zijn ingevoerd. Het hof leidt daaruit af dat de verdachte op 14 februari 2018 reeds de intentie had om zich niet naar het noorden te begeven en elders dan in de Vogezen te gaan verblijven of zich permanent te gaan vestigen. Het hof acht de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij in de avond (het hof begrijpt: voorafgaand aan) of wellicht in de ochtend (het hof begrijpt: van de dag van zijn vertrek) de beslissing heeft genomen niet in de Vogezen te gaan wandelen maar met de trein en de bus richting Spanje te gaan, dan ook niet geloofwaardig. Daarbij betrekt het hof voorts dat ook geen van de andere gehoorde getuigen heeft verklaard daarover door de verdachte te zijn geïnformeerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep als reden voor zijn definitieve vertrek uit de Vogezen gegeven dat hij in de tijd dat hij verbleef in het chalet [naam chalet] bemerkte dat het gedachtegoed van zijn overleden vriend [betrokkene 2] geen vorm kreeg en [naam chalet] een goedkoop vakantieoord was geworden. Hij was tot conciërge verworden en zijn toekomst lag daar niet.
Het hof hecht geen geloof aan de lezing van de verdachte, nu in geen van de verklaringen van de gehoorde getuigen daarvoor aanwijzingen of bevestigingen zijn te vinden, integendeel. Zo heeft de zus van de verdachte, [zus van de verdachte 1] ‘ verklaard dat zij begin januari of begin februari 2018 voor het laatst contact had met de verdachte en dat hij haar toen een sms-bericht stuurde met de inhoud: ‘Daar waar ik nu ben, ben ik gelukkig en als het moet, kom ik eerder’.273. Verder heeft getuige [getuige 8] over de gemoedstoestand van de verdachte in het weekend van 16 tot en met 19 februari 2018, kort voor het aangekondigde vertrek van de verdachte op 21 februari 2018, verklaard dat de verdachte blij was en het hele weekend vrolijk en vriendelijk bleef; zijn stemming veranderde niet.274. Voorts weegt het hof mee dat er medio juni 2018 nog een boeking stond gepland bij [naam chalet] en de verwachting was dat de verdachte dan zeker terug zou zijn.275. Ook op 6 juli 2018 stond een afspraak bij [naam chalet] gepland, waarover is verklaard dat de verdachte vanwege zijn punctualiteit daarvoor terug zou zijn.276. Nu [getuige 8] heeft verklaard dat de verdachte concrete plannen had met [naam chalet] en de verdachte altijd zo verantwoordelijk was, ook met betrekking tot [naam chalet] ,277. ziet het hof niet in waarom de verdachte niet kenbaar heeft gemaakt dat hij niet meer in het chalet zou terugkeren. Daarbij komt dat [getuige 9] , eveneens bushcrafter, heeft verklaard dat de verdachte alles heeft gedaan wat hij een andere bushcrafter zou afraden. Zo zou hij niet zijn vertrokken zonder een route achter te laten en zonder met iemand af te spreken op gezette tijden contact op te nemen. [getuige 9] acht dat onbegrijpelijk.278. Ook [getuige 10] , eveneens bushcrafter, heeft verklaard dat de verdachte een fout heeft gemaakt. Als survival instructeur moet je in ieder geval je route achterlaten en een soort van planning, zodat als je niet op het afgesproken tijdstip ergens bent, iemand aan de bel trekt.279.
Het hof hecht dan ook geen waarde aan de verklaring van de verdachte dat hij om de door hem genoemde reden definitief uit de Vogezen is vertrokken en aldaar niet meer is teruggekeerd en ziet niet in waarom hij de gehoorde getuigen daarover niet heeft geïnformeerd.
Het hof stelt vast dat de verdachte vanaf zijn vertrek uit het chalet [naam chalet] in de Vogezen op of omstreeks 21 februari 2018 tot aan het moment van zijn aanhouding in Spanje op 26 augustus 2018280. onbereikbaar is geweest voor zijn zus, [zus van de verdachte 1] , en andere door de politie gehoorde bekenden van de verdachte.281.
Meer specifiek ten aanzien van de zus van de verdachte, [zus van de verdachte 1] ‘ overweegt het hof dat zij heeft verklaard dat zij eind februari 2018 nog tevergeefs heeft geprobeerd hem via de telefoon of e-mail te bereiken.282. Dat de verdachte voor zijn zus onbereikbaar was, acht het hof des te meer opmerkelijk vanwege de verslechterde gezondheidstoestand van zijn moeder, waarover hij nog kort voor zijn vertrek was geïnformeerd. Zo is op 12 februari 2018 vanaf de telefoon van zijn zus aan de verdachte het volgende bericht gestuurd: ‘Kom nu naar [naam dorp] , [roepnaam verdachte]. Einde nadert’ en heeft zij hem op 14 februari 2018 bericht: ‘[roepnaam verdachte]. Als je haar wil zien bij leven, kom nu. Als ze dood is, hebben jullie beiden er niks aan’.283. De verdachte had ook aangekondigd zijn terminaal zieke moeder te komen bezoeken284. en kort voor zijn vertrek, op 19 februari 2018, [betrokkene 1] het bericht gestuurd dat het met zijn moeder slechter ging en het dus heel goed kon zijn dat hij zijn hike (het hof begrijpt: wandeling) zou afbreken en eerder naar Nederland zou vertrekken.285.
De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte omstandigheid dat het al jaren, zeker de laatste drie tot vier jaren, niet goed ging met zijn moeder en hij het bericht had ontvangen dat het alweer beter ging, acht het hof geen afdoende verklaring voor de omstandigheid dat hij in de maanden volgend op zijn vertrek in het geheel niet meer heeft geïnformeerd naar de gezondheidstoestand van zijn moeder en evenmin kenbaar heeft gemaakt dat hij zou afzien van het eerder aangekondigde bezoek aan haar. De verdachte had tijdens zijn verblijf in Spanje wel de mogelijkheid om contact op te nemen met het thuisfront. Zo was er internet in het huis en heeft hij niet om een telefoon of laptop gevraagd, terwijl hij wist dat er een laptop was.286. Daarbij betrekt het hof voorts de innige band die de verdachte met zijn moeder had en de eerder door hem getoonde betrokkenheid bij haar gezondheidstoestand. Zo wordt de verdachte door zijn beide zussen bestempeld als een ‘moederskindje’287. en heeft hij de jaren voorafgaand aan zijn vertrek naar Frankrijk voor zijn moeder gezorgd.288. Hij bleef vanaf zijn vertrek vanuit Nederland naar Frankrijk dan ook via zijn zus, [zus van de verdachte 1] , op de hoogte van de gezondheidstoestand van zijn moeder. Zij hadden vanaf september 2017 ongeveer twee keer per week contact.289. Uit het voorgaande leidt het hof af dat het belang van de verdachte om vanaf zijn vertrek uit [naam chalet] omstreeks eind februari 2018 onbereikbaar te zijn en blijven groter was dan het belang om naar de gezondheidstoestand van zijn moeder te informeren dan wel om een bezoek aan zijn moeder te brengen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het niet ongewoon was dat hij een tijdlang onbereikbaar was en heeft in dat verband verklaard: ‘thuis kijken ze er eigenlijk niet van op’. Het hof begrijpt dat de verdachte met ‘thuis’ in ieder geval doelt op zijn zus, [zus van de verdachte 1]. Uit de inhoud van de door [zus van de verdachte 1] aan de verdachte verstuurde berichten en de omstandigheid dat zij aangifte heeft gedaan van zijn vermissing, blijkt echter wel degelijk dat zij ongerust was. Zo heeft zij op 12 maart 2018 naar de verdachte het bericht gestuurd: ‘Wanneer kom jij naar Nederland?’, vier dagen later, op 16 maart 2018, het bericht: ‘[roepnaam verdachte] geef antwoord. Zaken hier veranderen. Ik moet weten hoe ik moet handelen. Wanneer kom jij??????’ en op 22 maart 2018: ‘[roepnaam verdachte] je moet je gaan melden bij de gemeente. Kom naar Nederland. Tijd tikt voorbij’.290. Vervolgens heeft zij op 10 april 2018 aangifte gedaan van vermissing van haar broer.291.
Tot slot weegt het hof mee dat de verdachte zich bij zijn verblijf in ‘[verblijfplek] ’ (het hof begrijpt: in Spanje) voorstelde als ‘[één van de voornamen verdachte] ’, terwijl hij zichzelf in de verhoren door de politie ‘[roepnaam verdachte] ’ noemt.292. De verdediging heeft daarover naar voren gebracht dat ‘[roepnaam verdachte] ’ geen gemakkelijke naam was voor de Spanjaarden. Wat daarvan ook zij, het hof stelt vast dat de verdachte zich aan de gehoorde getuigen [getuige 11] en [getuige 12] ‘ niet zijnde Spanjaarden, met wie hij Nederlands respectievelijk Engels sprak, ook voorstelde als ‘[één van de voornamen verdachte] ’ en voornoemde [getuige 11] bovendien heeft verklaard dat de verdachte daarbij een andere achternaam dan de naam ‘[achternaam verdachte] ’ noemde.293. Het hof stelt vast dat de verdachte door zo te handelen heeft getracht zijn ware identiteit te verhullen.
Op basis van bovengenoemde feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachte had verteld dat hij in maart 2018 naar Nederland zou gaan om onder andere zijn DNA af te staan in de zaak van Nicky Verstappen en is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat hij in februari 2018 een dwaalspoor heeft gecreëerd en vervolgens vanuit Frankrijk naar Spanje is gevlucht.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het voorgaande op zichzelf beschouwd niet redengevend is voor de vaststelling dat de verdachte zich in 1998 schuldig heeft gemaakt aan een van de feiten gepleegd jegens Nicky Verstappen. Het hof acht de vlucht van de verdachte, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, echter wel redengevend voor de omstandigheid dat de verdachte niet in verband wenste te worden gebracht met de biologische sporen van onbekende man 2 die op het lichaam en op en in de kleding van het slachtoffer waren aangetroffen.
7. De verklaring(en) van [getuige 13]
7.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd dat de verklaringen van [getuige 13] niet als onbetrouwbaar kunnen worden aangemerkt. De advocaten-generaal realiseren zich dat de getuige niet steeds precies hetzelfde heeft verklaard over het aantal gesprekken, de momenten waarop die gesprekken hebben plaatsgevonden en dat hij soms met aanvullingen komt of juist dingen niet meer benoemt, maar dat maakt niet dat de verklaringen dus onbetrouwbaar zijn. Voorts concluderen zij dat de verklaringen in de kern summier zijn. De verdachte heeft geen uitgebreid verhaal aan de getuige verteld, maar op meerdere momenten wat losse flarden in korte zinnen. De handelingen van de verdachte met Nicky Verstappen zijn nog steeds onduidelijk, maar ook dat maakt niet dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn. Desalniettemin hebben de advocaten-generaal zich op het standpunt gesteld dat zij de verklaringen van [getuige 13] niet als bewijsmiddel in hun oordeel zullen bezigen. De advocaten-generaal zijn van mening dat zij ook zonder de verklaringen van [getuige 13] kunnen concluderen dat de verdachte Nicky Verstappen van zijn vrijheid heeft beroofd, seksueel heeft misbruikt en heeft gedood.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verklaring van [getuige 13] niet als bewijsmiddel kan worden gebezigd en niet thuishoort in een bewijsconstructie. De verdediging heeft ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van de verklaring van de getuige gewezen op hetgeen is gebleken uit informatie over de persoon van de getuige. Voorts heeft [getuige 13] volgens de verdediging de mogelijkheid gehad om informatie over de strafzaak tegen de verdachte uit andere bronnen te vergaren en had hij een bovengemiddelde belangstelling voor de zaken van andere gedetineerden en sprak hij daar graag over. Tevens heeft de getuige verklaard over zaken die objectief gezien onjuist zijn en heeft hij op onderdelen tegenstrijdig verklaard. De getuige wordt door de verdediging aangemerkt als volstrekt onbetrouwbaar.
7.3. Het oordeel van het hof
7.3.1. Het juridische kader
Onder verwijzing naar overweging 1.2.5. overweegt het hof dat om tot een bewezenverklaring te komen het aan de strafrechter is voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal (opgenomen in de bewijsmiddelen) datgene tot bewijs te bezigen wat hem uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Met andere woorden: het uitgangspunt op grond van bestendige jurisprudentie is in dezen dat de selectie en waardering van de beschikbare bewijsmiddelen voorbehouden is aan de feitenrechter.
7.3.2. De verklaring(en) van [getuige 13]
Op 1 juni 2021 heeft de advocaat van de getuige aan de advocaten-generaal medegedeeld dat de getuige in de [PI 1] op dezelfde afdeling zat als de verdachte en een gesprek met hem had gehad. In dat gesprek vertelde de verdachte aan de getuige over de feiten/handelingen die hij jegens Nicky Verstappen heeft gepleegd. De getuige was bereid hierover een verklaring af te leggen. De getuige wilde volledig meewerken zonder dat daar iets tegenover stond. De advocaat gaf te kennen dat deze informatie daarom pas na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting in een lopende strafzaak tegen de getuige zelf is gedeeld.294.
Vervolgens is [getuige 13] op 3 juni 2021 door de politie als getuige gehoord. [getuige 13] heeft verklaard dat hij in januari (het hof begrijpt: 2021) op de afdeling is gekomen en de hele dag met de verdachte op de afdeling zit. Het eerste dat de verdachte met een trillende kin, waaruit de getuige afleidde dat de verdachte emotioneel werd, tegen [getuige 13] zei, was dat hij Nicky Verstappen niet heeft vermoord. De verdachte zei dat hij al dood was. De verdachte had tijdens de ontvoering zijn hand voor de mond van Nicky Verstappen gedaan, waardoor het slachtoffer was overleden. [getuige 13] heeft verklaard dat de verdachte vertelde dat hij 's avonds bij het kamp was en achter een in tweeën gespleten boom zat, waarbij de getuige met zijn middel- en wijsvinger een ‘V’ vormde. De verdachte zat te kijken naar de tenten. Op dat moment kwam Nicky Verstappen uit de tent om zijn behoefte te doen en toen heeft de verdachte hem gegrepen en de hand voor zijn mond gedaan. De verdachte zei dat hij dacht dat Nicky Verstappen ging schreeuwen en dat was de reden dat de verdachte naar hem toeging en zijn mond bedekte. Vervolgens heeft de verdachte hem ergens gebracht. De verdachte zei niet duidelijk waar hij stopte en wat hij deed. De verdachte zei dat Nicky Verstappen al bewusteloos was toen hij op de plek kwam waar hij eerst stopte.
Op een later moment in het verhoor heeft de getuige verklaard dat Nicky Verstappen nog niet bewusteloos was toen hij vanaf de tent naar de eerste plek werd gebracht. Daarna heeft de verdachte hem naar ergens anders gesleept, waarbij hij weer onduidelijk praatte. De verdachte heeft verteld dat hij bang was dat ze hem zouden ontmaskeren, hem zouden vinden en dat iemand Nicky Verstappen zou zoeken en dat hij daarom naar de tweede plaats is vertrokken. Nicky Verstappen was toen bewusteloos en de verdachte heeft hem naar de tweede plaats gedragen. Met betrekking tot de tweede plaats heeft de verdachte verklaard over het misbruik. Op de vraag van [getuige 13] of de verdachte seks had gehad met Nicky Verstappen, antwoordde de verdachte ontkennend en zei dat hij hem alleen had gevingerd met zijn wijsvinger. De verdachte zei: ‘ik ga een beetje spelen met hem’ en spelen was met zijn vinger in de anus gaan. De verdachte zei dat Nicky Verstappen was overleden door verstikking, doordat hij zijn grote handen voor de neus en mond had gehouden. De verdachte zei dat hij hem niet wilde doodmaken.
[getuige 13] heeft verklaard dat hij meerdere malen met de verdachte over dit onderwerp heeft gesproken, waarvan de eerste keer was op de tweede of derde dag dat hij op de afdeling was gekomen. De verdachte was toen ontkennend en zei dat hij het niet had gedaan en er niets mee te maken had. De eerste keer was in de keuken en de tweede keer was een aantal maanden later in de tuin. Ook de daaropvolgende gesprekken over dit onderwerp vonden telkens plaats in de tuin. Vanaf de derde, vierde, vijfde, zesde keer zaten er elke keer een paar dagen tussen, aldus [getuige 13] .295.
Voorts is [getuige 13] ter terechtzitting van het hof van 15 oktober 2021 als getuige gehoord.296.
7.3.3. De beoordeling van de verklaring(en) van [getuige 13]
Het hof stelt vast dat [getuige 13] in zijn verklaring(en) naar voren heeft gebracht dat de verdachte vrij kort na de aankomst van de getuige op de afdeling en meermalen daarna een verklaring over de feiten in de onderhavige strafzaak tegenover de getuige heeft afgelegd. Uit de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van de medewerkers van de [PI 1] , meer in het bijzonder de verklaringen van de behandelcoördinator van de verdachte, [getuige 14] ,297. de mentor van de verdachte, [getuige 15]298. en de psychotherapeut van de verdachte, [getuige 16]299., blijkt echter dat de verdachte — kort gezegd — niet (vrijelijk) over de inhoud van zijn strafzaak spreekt. Dat maakt niet dat de verklaring van [getuige 13] om die reden ongeloofwaardig is, maar noopt wel tot extra behoedzaamheid bij de beoordeling van zijn verklaring.
Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking dat uit de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van medewerkers van de [PI 1] en [medegedetineerde]300. kan worden afgeleid dat de verdachte niet heel open was in zijn contact met medegedetineerden, terwijl de getuige heeft verklaard dat de verdachte onder andere tegen hem heeft gezegd dat hij twee zussen had en dat ze (het hof begrijpt: de politie) afluisterapparatuur bij zijn zus hadden geplaatst. Voorts had de verdachte verhalen verteld over zijn reizen naar andere landen, waaronder Pakistan, India en Polen. Verder wist [getuige 13] dat de verdachte survivalde en planten en paddenstoelen at. Hoewel de door [getuige 13] gestelde uitlatingen van de verdachte geen betrekking hebben op de tenlastegelegde feiten, vinden deze wel steun in het dossier.301.
Voorts stelt het hof in beginsel vast dat een aantal onderdelen van de verklaring van de getuige over de uitlatingen van de verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde feiten kunnen passen in de bevindingen van het onderzoek in de onderhavige strafzaak.
Zo heeft [getuige 13] verklaard dat de verdachte tegen hem heeft verteld dat hij achter een in tweeën gespleten boom zat, waarbij de getuige met zijn middel- en wijsvinger een ‘V’ vormde, en bevindt zich in het dossier een foto van de met lint afgezette tent waarop op de achtergrond een V-vormige boom is te zien.302. Voorts heeft [getuige 13] naar voren gebracht dat de verdachte tegenover hem heeft verklaard dat hij zijn hand op de mond van Nicky Verstappen heeft gedaan en stelt het hof vast dat die handelwijze overeenkomt met de handelwijze van de verdachte in de zaken uit 1984 en 1985, zoals onder 5.4. is overwogen. Ook de omstandigheid dat de verdachte met zijn vinger de anus van het slachtoffer heeft gepenetreerd, zou kunnen passen bij de onder 3.2. opgenomen beschrijving van het letsel aan de anus van het slachtoffer en de duiding daarvan door Van Ingen en Maes.
Naar het oordeel van het hof is echter niet uit te sluiten dat de getuige bovenomschreven informatie in ieder geval deels via andere kanalen dan van de verdachte heeft verkregen. Het hof is derhalve van oordeel dat niet zonder voorbehoud kan worden gesproken over daderinformatie. Daarbij komt dat de verklaring van [getuige 13] over hetgeen de verdachte hem heeft verteld op een onderdeel wordt weerlegd door bevindingen in het dossier en dat er tevens inconsistenties zijn in zijn verklaringen.
Zo heeft de getuige in zijn verhoor van 3 juni 2021 verklaard dat de verdachte hem vertelde dat hij 's avonds bij het kamp was en Nicky Verstappen bij die gelegenheid heeft meegenomen.303. Zoals blijkt uit hetgeen onder 2.3.1. is opgenomen, is Nicky Verstappen echter in de ochtend van 10 augustus 1998 verdwenen van het kampeerterrein. Voorts heeft de getuige aanvankelijk in datzelfde verhoor verklaard dat Nicky Verstappen al bewusteloos was toen hij op de plek kwam waar hij eerst stopte en heeft hij op een later moment in het verhoor desgevraagd verklaard dat het slachtoffer niet bewusteloos was vanaf de tent naar de eerste plek waar hij stopte.304. Daarbij merkt het hof voorts op dat de getuige ter terechtzitting van het hof van 15 oktober 2021 in het geheel niet heeft verklaard over een eerste en tweede plek waar de verdachte met Nicky Verstappen zou zijn gestopt.
Ook heeft de getuige in het verhoor van 3 juni 2021 verklaard dat hij de uitspraak in de zaak tegen de verdachte is tegengekomen op Teletekst en dat hij voor de rest de inhoud van de zaak niet kende.305. Uit het proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische gegevens d.d. 27 juli 2021 blijkt echter dat de getuige op 21 november 2020 in een telefoongesprek met zijn broer vertelde dat hij de dag daarvoor (het hof begrijpt: 20 november 2020, de datum waarop het beroepen vonnis is gewezen) op de tv-zender L1 de zitting in de zaak Nicky Verstappen had gevolgd. De getuige heeft daarover tegen zijn broer gezegd: ‘Die man heeft geen tbs gekregen, alleen maar omdat het PBC zegt: kans op recidive wordt niet hoog ingeschat. Terwijl hij al twee keer eerder heeft vastgezeten voor misbruik van jongetjes, hij heeft de afgelopen tijd kinderporno opgezocht van jongens tussen de 10 en 12 jaar, en hij heeft een kind van 11 jaar ontvoerd, misbruikt en verkracht. En dan zeggen ze tegen hem ‘alleen gevangenisstraf’. Weet je hoeveel hij heeft gekregen? Twaalf jaar’. 306. Het hof leidt hieruit af dat de getuige in ieder geval kennis had van (een deel van) de inhoud van de onderhavige strafzaak tegen de verdachte.
7.3.4. Conclusie
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaring(en) van [getuige 13] , hoewel op onderdelen niet onbetrouwbaar, in haar/hun totaliteit onvoldoende betrouwbaar is/zijn zodat het hof deze verklaring(en) niet zal bezigen tot het bewijs van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3.
8. Eindconclusie over de samenhang en de betrokkenheid van de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 en 3
8.1. Inleidende overweging
Gezien de voorgaande bewijsoverwegingen bij feit 1, onder 2.4., de bewijsoverwegingen bij feit 2, onder 3.8. en de bewijsoverwegingen bij feit 3, onder 4.4., concludeert het hof het volgende.
Gelet op de jeugdige leeftijd van het slachtoffer, zijn plotselinge verdwijning en de vindplaats van zijn lichaam zoals onder 2.3.1. beschreven, alsook de afwezigheid van een aanwijzing van natuurlijk overlijden zoals overwogen onder 2.3.4.4. en 2.3.4.5., stelt het hof vast dat Nicky Verstappen een niet-natuurlijke dood is gestorven. Daarbij is het hof, zoals onder 2.3.4.6. is overwogen, van oordeel dat, hoewel het niet waarschijnlijk wordt geacht, het optreden van een (zeer zeldzaam) stress-gerelateerd overlijden ten gevolge van een schokkende gebeurtenis en/of voorval na zijn verdwijning niet uitgesloten kan worden geacht. Voorts heeft het hof onder 2.3.4.7. vastgesteld dat verstikking door smoren (belemmering van de mond/neus) of (samen)drukken van/op de borstkas (mechanische/traumatische asfyxie) alsmede een combinatie van factoren, bijvoorbeeld subtiel smoren of stress lijdend tot een lichamelijke reactie, en verstikking door geweld op de hals (zoals bij verwurging) als mogelijke oorzaken van het overlijden van Nicky Verstappen niet kunnen worden uitgesloten. Gelet op de doodsoorzaken die niet kunnen worden uitgesloten, is het hof van oordeel dat sprake is van een niet-natuurlijke dood ten gevolge van een misdrijf.
Daarnaast concludeert het hof ter zake van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het buiten echt plegen van een of meer ontuchtige handeling(en) met Nicky Verstappen.
Ten slotte oordeelt het hof, mede in onderlinge samenhang bezien met hetgeen met betrekking tot het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit is vastgesteld, dat ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit kan worden uitgesloten dat Nicky Verstappen uit vrije wil met een vreemde is meegegaan naar een andere plek of plaats dan het tentenkamp op ‘[naam kampeerterrein] ’. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders zijn dan dat de verdachte degene is geweest die Nicky Verstappen wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door hem op enig moment tegen diens vrije wil mee te nemen en hem in ieder geval ten tijde van het seksueel misbruik van zijn vrijheid beroofd heeft gehouden door hem tegen diens vrije wil in zijn macht en/of onder zijn (fysieke) controle te houden.
Het hof gaat er in de eerste plaats van uit dat tussen zowel feit 1, 2 als 3 onderlinge feitelijke samenhang bestaat. De betreffende tenlastegelegde feiten hebben immers plaatsgevonden op dezelfde plaats in de dezelfde tenlastegelegde periode. Daarnaast acht het hof, nu er uit het dossier geen aanwijzing naar voren komt voor betrokkenheid van een ander dan de verdachte, dat de verdachte betrokken is bij de onderling samenhangende tenlastegelegde feiten. Het hof heeft daarbij betrokken de omstandigheid dat blijkens de conclusie, zoals onder 5.6. beschreven, de wijze waarop de feiten van de zaken in 1984 en 1985 zijn begaan waarbij de verdachte eveneens betrokken is geweest, op essentiële punten overeenkomt of kenmerkende gelijkenissen vertoont met de wijze waarop de onderhavige feiten zijn begaan. Tevens heeft het hof meegewogen hetgeen als conclusie onder 6.3. is beschreven, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte in februari 2018 een dwaalspoor heeft gecreëerd en vervolgens vanuit Frankrijk naar Spanje is gevlucht om niet in verband te kunnen worden gebracht met de biologische sporen die hij mogelijk op het lichaam en op en in de kleding van het slachtoffer had achtergelaten.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een zedendelict en aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en — gelet op de samenhang tussen de feiten 1, 2 en 3 — op enigerlei wijze betrokken is bij de dood van Nicky Verstappen.
8.2. Vrijspraak van feit 1 primair: gekwalificeerde doodslag
Ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag oordeelt het hof als volgt.
Onder feit 1 primair is aan de verdachte tenlastegelegd doodslag onder strafverzwarende omstandigheden. Voor het bewezen verklaren van doodslag onder strafverzwarende omstandigheden, zoals opgenomen in artikel 288 Sr en zoals onder feit 1 primair tenlastegelegd, is vereist dat de verdachte het opzet heeft gehad op het van het leven beroven van een ander en de doodslag tevens is gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van het feit — in casu het misdrijf van het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar (artikel 244 Sr), dan wel het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar (artikel 247 Sr), dan wel het wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven (artikel 282 Sr), dan wel het onttrekken aan het wettige gezag van Nicky Verstappen (artikel 279 Sr) — voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Voor wat betreft het in die bepaling omschreven bijkomend oogmerk geldt dat de verdachte ten minste moet hebben beseft dat zijn gedragingen als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich meebrengen dat de uitvoering van het feit — zoals opgenomen in artikel 244, 247, 282, dan wel 279 Sr — werd voorbereid en/of vergemakkelijkt en/of dat aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het gestolene werd verzekerd.307. Zogenoemd ‘voorwaardelijk opzet’, waarbij de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, is daarbij volgens bestendige jurisprudentie niet voldoende.308. Het hof is van oordeel dat aan het voorliggende dossier en het onderzoek ter terechtzitting voor het bijkomend oogmerk bij de verdachte geen redengevende feiten en omstandigheden kunnen worden ontleend, waardoor geen wettig en overtuigend bewijs van het oogmerk van de verdachte op de genoemde feiten kan worden vastgesteld of worden afgeleid. De verdachte zal dan ook van de onder 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag worden vrijgesproken.
8.3. Juridische grondslag met betrekking tot feit 1 subsidiair: doodslag
Ter zake van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde doodslag oordeelt het hof als volgt.
Voor het bewezen verklaren van doodslag, zoals opgenomen in artikel 287 Sr en zoals onder feit 1 subsidiair tenlastegelegd, is vereist dat de verdachte het opzet heeft gehad op het van het leven beroven van Nicky Verstappen. In beginsel betekent dit dat de verdachte gewild en geweten heeft dat door te handelen zoals tenlastegelegd (door verstikking, door uitwendig en/of mechanisch en/of samendrukkend en/of smorend geweld op en/of tegen het hoofd en/of hals en/of lichaam van Nicky Verstappen toe te passen) het slachtoffer van het leven zou worden beroofd. In de juridische literatuur en jurisprudentie bestaat ook de mogelijkheid om ter zake van het vereiste opzet dergelijk handelen aanwezig te achten in de zin van ‘voorwaardelijk opzet’.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg — zoals hier de dood — is volgens bestendige jurisprudentie aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.309. Daarbij geldt dat de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans die in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid creëert dat het gevolg intreedt. Een dergelijke mogelijkheid of kans op het gevolg kan ook worden omschreven als de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans op het gevolg.310. Deze kans is echter niet afhankelijk van de aard van het gevolg waar die kans betrekking op heeft. De verdachte die wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, dient tevens die kans ten tijde van de gedraging bewust te hebben aanvaard (op de koop toe te hebben genomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het — behoudens contra-indicaties — niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
8.4. Feitelijke grondslag met betrekking tot feit 1 subsidiair: doodslag
Het hof gaat uit van de volgende feitelijke vaststellingen en heeft daarbij met nadruk betekenis toegekend aan de (werk)wijze van de verdachte in de zaken uit 1984 en 1985.
Het kan niet anders zijn dan dat Nicky Verstappen is overleden door smoren, al dan niet in combinatie met stress. Het hof ontleent aan de modus operandi in de zaken uit 1984 en 1985 de vaststelling dat de handeling die tot de dood heeft geleid, bestaat uit het drukken/houden van de hand van de verdachte op de mond/neus van Nicky Verstappen.
Het hof heeft bij die vaststelling niet betrokken de bruine verkleuringen naast het linker neusgat en aan de linker mondhoek, nu niet zeker was dat deze bij leven waren opgelopen en deze op basis van de foto's van de (schouw en) sectie zijn aangemerkt als postmortale veranderingen.
Voorts neemt het hof niet in aanmerking de felrode verkleuring op de rechterarm die — gelet op de (werk)wijze van de verdachte in de zaken uit 1984 en 1985 — zou kunnen duiden op het stevig vastpakken van het slachtoffer door de verdachte. Ook heeft het hof bij de feitelijke vaststellingen niet betrokken de streep over de adamsappel die zou kunnen duiden op een verwurgingshandeling. Het hof neemt beide aspecten niet in aanmerking omdat de duiding van deze vaststellingen door de Technische Recherche en gemeentelijk lijkschouwer te onzeker is ten gevolge van postmortale veranderingen en het voortschrijdende proces van ontbinding na het aantreffen van het lichaam op 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, en na de lijkschouw op 12 augustus 1998, omstreeks 12.45 uur.
8.5. Het oordeel van het hof met betrekking tot feit 1 subsidiair
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten die het uit het voorgaande heeft afgeleid.
Het kan niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die Nicky Verstappen, een jongen die behoorde tot een groep waarin de verdachte seksueel geïnteresseerd is/was, in de periode van 10 augustus tot en met 11 augustus 1998 onverhoeds van zijn vrijheid heeft beroofd. Voorts heeft de verdachte Nicky Verstappen in ieder geval ten tijde van het plegen van een of meer ontuchtige handeling(en) met het slachtoffer van diens vrijheid beroofd gehouden. Het hof leidt uit het voorgaande af dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte Nicky Verstappen heeft vastgegrepen en vastgehouden en een hand voor zijn mond heeft gedaan en hem door middel van fysieke kracht heeft gedwongen om mee te gaan om vervolgens met zijn hand(en) de (blote) penis en/of anus, althans de schaamstreek en/of billen, van Nicky Verstappen te betasten. Nicky Verstappen heeft daarbij op enig moment het leven gelaten, waarbij het smorend geweld op en/of tegen het hoofd, al dan niet in combinatie met stress, uiteindelijk heeft geleid tot de dood van het slachtoffer.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof onder de beschreven omstandigheden gehandeld met het voorwaardelijk opzet op de dood van Nicky Verstappen. De verdachte heeft immers gezien de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht zoals beschreven, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat Nicky Verstappen daarbij zou kunnen komen te overlijden.
Dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van Nicky Verstappen leidt het hof af uit de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer onverhoeds van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, waarbij hij een hand voor de mond van Nicky heeft gehouden en hem door middel van fysieke kracht gedwongen heeft meegenomen. Daarbij weegt het hof mee dat de verdachte ten tijde van het feit als vijfendertigjarige man veel krachtiger moet zijn geweest dan de slechts elf jaar oude Nicky Verstappen. Door op deze wijze te handelen — waarbij eenieder begrijpt dat het smoren van iemand terwijl je hem onverhoeds onder dwang meeneemt zeer gevaarzettend is en het derhalve niet anders kan zijn dan dat de verdachte op het moment van handelen aan die mogelijkheid moet hebben gedacht — heeft de verdachte in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid gecreëerd dat Nicky daarbij zou komen te overlijden. Met andere woorden: de wederrechtelijke vrijheidsberoving van Nicky vormde gezien de concrete omstandigheden waaronder deze plaatsvond en door de manier waarop deze is uitgevoerd — zijnde het onverhoeds vastpakken van Nicky en deze vasthouden en met de hand voor zijn mond tegen diens vrije wil meenemen — naar haar aard een geëigende of geschikte wijze van handelen om uiteindelijk het gevolg, de dood van Nicky, in het leven te roepen. De wijze waarop het wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven door de verdachte van Nicky plaatsvond, vormde daarmee in de gegeven omstandigheden een onmisbare schakel voor zijn latere dood, in die zin dat ook aannemelijk is dat de dood van Nicky met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid is veroorzaakt door op deze wijze te handelen. Het hof betrekt daarbij dat op grond van het voorgaande niet aannemelijk is geworden dat ten verwere gestelde andere, niet aan de gedraging van de verdachte gerelateerde oorzaken, tot dat gevolg hebben geleid.311.
Uit de geschetste gang van zaken kan worden afgeleid dat de verdachte, in weerwil van het besef van de aanmerkelijke kans op de dood van Nicky Verstappen, heeft gekozen om Nicky op die wijze van zijn vrijheid te beroven en beroofd te houden teneinde een bepaald doel te bereiken, zijnde seksuele bevrediging, dat voor hem belangrijker was dan het leven van de jonge Nicky Verstappen. Met andere woorden: weliswaar wilde de verdachte het gevolg mogelijk niet, maar hij wilde de als reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid van het te voorziene gevolg ook niet vermijden. De verdachte heeft zich blijkens de gang van zaken niet gevoelig getoond voor het besef van de aanmerkelijke kans op het gevolg en heeft het gevolg met zijn handelen op de koop toe genomen.
De verdachte heeft betrokkenheid bij de dood ontkend en een alternatief scenario gepresenteerd. Dit alternatieve scenario is door het hof als niet aannemelijk terzijde gelegd. Het hof heeft onder 3.5.4.5. geconcludeerd dat de verdachte voor de eerder onder 3.4. beschreven omstandigheden, die op zichzelf en/of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het onder 2 subsidiair aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke of redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. Het hof gaat tegen de achtergrond van de voorliggende feiten en omstandigheden en onder verwijzing naar 1.2.5. dus uit van een andere selectie en waardering van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
Het hof acht op grond van het voorgaande de onder 1 subsidiair tenlastegelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het hof komt aldus tot de slotsom dat de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 primair wettig en overtuigend bewezen zijn.
9. Voorafgaande bewijsoverwegingen ter zake van feit 4
De voorafgaande bewijsoverwegingen ter zake van de feiten 1, 2 en 3 onder overweging 1 moeten als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
9.1. Bijzondere bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 4: een gewoonte maken van het verwerven en/of in bezit hebben van kinderporno
In aansluiting op de voorafgaande bewijsoverwegingen zal het hof bijzondere overwegingen formuleren en de in dat verband ingenomen standpunten bespreken.
9.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof het onder 4 tenlastegelegde feit, te weten een gewoonte maken van het bezit van kinderpornografie met betrekking tot de Packard Bell PC en in ieder geval één externe harde schijf in de periode van (het hof begrijpt: 28 april 2016) tot en met 22 januari 2018), bewezen zal verklaren. De advocaten-generaal hebben naar voren gebracht dat strafbaar bezit een zekere beschikkingsmacht vereist en dat zij menen dat de beschikkingsmacht van de verdachte voortduurde tot het moment waarop hij zich van de harde schijf ontdeed, te weten het moment waarop hij die naar zijn zus stuurde op 22 januari 2018.
9.3. Het standpunt van de verdediging
De raadslieden van de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van het onder 4 tenlastegelegde feit vrij te spreken. Daartoe is aangevoerd dat niet is gebleken dat de verdachte de foto's ooit heeft gedownload en dat niet kan worden gesproken van beschikkingsmacht. De verdediging acht het feitelijk gezien onmogelijk dat de verdachte 6 uur per dag, 546 dagen achter elkaar, 355 URL's per uur, ongeveer 6 per minuut, zou hebben bezocht. De URL's kunnen niet allemaal bewust zijn bezocht. Een mogelijkheid is dat er sprake is van bijvangst, onbewust. Beschikkingsmacht en wetenschap staan niet vast, aldus de raadslieden.
9.4. Het oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer van de raadslieden wordt weerlegd door de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 november 2021. De verdachte heeft, nadat hem de inhoud van het verwijt van het onder 4 tenlastegelegde is voorgehouden, verklaard dat hij op zoek is geweest naar foto's, afbeeldingen, waarvan hij kon leren hoe je beter foto's kunt maken en dat bij het downloaden aan het begin foto's zijn meegekomen die hij niet had verwacht. Daarna is hij gericht gaan zoeken. Op den duur is het uit de hand gelopen en dat heeft hij geconstateerd. Hij heeft gebroken met dat wat een gebruik was geworden, zo heeft de verdachte verklaard. Het hof stelt vast dat de verdachte in zijn verklaring onmiskenbaar een bekennende verklaring heeft afgelegd van het verwerven en/of in bezit hebben van 392 afbeeldingen die in het onderhavige onderzoek zijn aangetroffen en waarvan is vastgesteld dat dit afbeeldingen van seksuele gedragingen zijn, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken. Op basis van die verklaring, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, stelt het hof de beschikkingsmacht en wetenschap van de verdachte vast. De omstandigheid dat het volgens de raadslieden van de verdachte feitelijk onmogelijk is dat hij 6 uur per dag, 546 dagen achter elkaar, 355 URL's per uur, ongeveer 6 per minuut, zou hebben bezocht, maakt dat niet anders.
Het hof verwerpt het verweer.
Voorts stelt het hof vast dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij heeft gebroken met dat wat een gebruik was geworden, betrekking heeft op een gewoonte maken van het verwerven en/of in bezit hebben van de betreffende afbeeldingen. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De tenlastelegging in de onderhavige zaak is tevens toegesneden op artikel 240b, tweede lid Sr. Het hof gaat er daarbij van uit dat de in de tenlastelegging voorkomende term ‘gewoonte’ is gebruikt in de betekenis die deze term heeft in artikel 240b, tweede lid Sr. Het hof stelt daarbij het volgende voorop.
Het maken van een ‘gewoonte’ fungeert soms als wettelijke strafverzwaringsgrond, in de vorm van een extra bestanddeel of als bijzondere strafbepaling. Wil aan het maken van een gewoonte van het misdrijf het wettelijke strafverzwarende gevolg zijn verbonden, dan moet het maken van een gewoonte worden tenlastegelegd en bewezen verklaard. Als wordt bewezen verklaard dat de verdachte van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt, moet dit onderdeel van de bewezenverklaring ook uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid. Inhoudelijk komt aan de term ‘gewoonte’ in de tenlastelegging voldoende feitelijke betekenis toe.312. Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een ‘gewoonte’, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld. Daarbij geldt niet de eis dat wordt vastgesteld dat de verdachte ‘de neiging’ had om telkens weer zich schuldig te maken aan het misdrijf, of dat die gedragingen zich met een bepaalde minimumfrequentie hebben voorgedaan.313.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 april 2016 tot en met 1 juli 2018 op meerdere momenten (een gegevensdrager bevattende) meerdere afbeeldingen van seksuele gedragingen, tot een totaal van 392, heeft verworven en/of in bezit gehad, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken.
Blijkens de opgenomen bewijsmiddelen heeft de verdachte gezien de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld, in de bewezenverklaarde periode een gewoonte gemaakt van het in het verwerven en/of in bezit hebben van — kort gezegd — kinderporno.
Ten overvloede overweegt het hof met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde feit als volgt. In het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal d.d. 18 november 2018 met proces-verbaalnummer 2018-03, waarin een beschrijving van het in de tenlastelegging bedoelde aangetroffen kinderpornografische materiaal, in totaal 392 afbeeldingen, is opgenomen, wordt verwezen naar de processen-verbaal van bevindingen met nummers 2018-01 en 2018-02. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2018 met proces-verbaalnummer 2018-01 wordt verwezen naar eerder op de Packard Bell PC aangetroffen afbeeldingen en in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 september 2018 met proces-verbaalnummer 2018-02 wordt melding gemaakt van digitale gegevensbestanden afkomstig uit het onderzoek TGO Hei. Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van (een gewoonte maken van het verwerven en/of in bezit hebben van) afbeeldingen, te weten foto's (2018-02), en/of een gegevensdrager (te weten een Packard Bell PC; 2018-01), bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
subsidiair
hij in de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, opzettelijk N. Verstappen van het leven heeft beroofd door smorend geweld op en/of tegen het hoofd van die Verstappen toe te passen, ten gevolge waarvan voornoemde Verstappen is overleden;
- 2.
subsidiair
hij in de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, met N. Verstappen, geboren op 13 maart 1987, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, door met zijn, verdachtes, hand(en) de (blote) penis en/of anus, althans schaamstreek en/of de billen, van die Verstappen te betasten;
- 3.
primair
hij in de periode van 10 augustus 1998 tot en met 11 augustus 1998 in de gemeente(n) Landgraaf en/of Brunssum en/of Heerlen, in elk geval in Nederland, opzettelijk N. Verstappen wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die Verstappen op enig moment tegen diens vrije wil mee te nemen en die Verstappen gedurende enige tijd tegen diens vrije wil in zijn macht en/of onder zijn (fysieke) controle te houden.
- 4.
hij in de periode van 28 april 2016 tot en met 1 juli 2018 in de gemeente Simpelveld en/of in Frankrijk, afbeeldingen, te weten foto's, — en/of een gegevensdrager (te weten een Packard Bell PC), bevattende afbeeldingen — van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft verworven en/of in bezit gehad, welke seksuele gedragingen — zakelijk weergegeven — bestonden uit:
- —
het met de/een penis en/of (een) vinger(s)/hand oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
- —
het met de/een penis oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
- —
het met een voorwerp (te weten een dildo) anaal penetreren van het eigen lichaam door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
- ○
(een foto, nr. 1, met bestandsnaam: [bestandsnaam 1] , p. 4 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 2, met bestandsnaam: [bestandsnaam 2] , p. 4 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 5, met bestandsnaam: [bestandsnaam 3] , p. 5 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 6, met bestandsnaam: [bestandsnaam 4] , p. 5 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 9, met bestandsnaam: [bestandsnaam 5] , p. 6 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 10, met bestandsnaam: [bestandsnaam 6] , p. 6 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 7, met bestandsnaam: [bestandsnaam 7] , p. 5 pv beschrijving kipo) en/of
- —
het met de/een vinger(s)/hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
- —
het met de/een vinger(s)/hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
- ○
(een foto, nr. 3, met bestandsnaam: [bestandsnaam 8] , p. 4 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 4, met bestandsnaam: [bestandsnaam 9] , p. 4 en 5 pv beschrijving kipo)
en/of
- —
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens)
in opeenvolgende afbeeldingen van zijn/haar kleding ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen van deze persoon in beeld gebracht worden, (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
- ○
(een foto, nr. 7, met bestandsnaam: [bestandsnaam 10] , p. 5 pv beschrijving kipo en/of
- ○
een foto, nr. 8, met bestandsnaam: [bestandsnaam 11] , p. 6 pv beschrijving kipo)
en/of
- —
spuiten van en/of zichtbaar maken van een op sperma gelijkende substantie op het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
- ○
(een foto, nr. 7, met bestandsnaam: [bestandsnaam 12] , p. 5 pv beschrijving kipo) en hij aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
doodslag.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
een afbeelding en/of een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en/of in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte ter zake van gekwalificeerde doodslag, het betasten en penetreren van Nicky Verstappen, de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer en een gewoonte maken van het bezit van kinderporno zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest en overleveringsdetentie heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft expliciet naar voren gebracht geen strafmaatverweer te voeren, maar heeft in het kader van een eventueel op te leggen straf wel enkele opmerkingen gemaakt. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de argumentatie van de advocaten-generaal voor de eis van 20 jaren niet deugt. Voorts heeft de verdediging in het kader van een eventueel op te leggen straf gewezen op de gevolgen van de invoering van de Wet straffen en beschermen en gesuggereerd dat dient te worden gestraft naar de normen in 1998.
De algemene overwegingen van het hof aangaande de strafoplegging
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De aard en ernst van en omstandigheden waaronder de feiten jegens Nicky Verstappen zijn gepleegd
Nicky Verstappen maakte in 1998 deel uit van een groep van 37 kinderen uit Heibloem en omstreken, die van 8 tot en met 14 augustus zou verblijven op kampeerterrein ‘[naam kampeerterrein] ’, gelegen op de Brunssummerheide te Brunssum. In de vroege ochtend van 10 augustus 1998 bleek Nicky Verstappen uit het tentenkamp te zijn verdwenen. Na twee dagen zoeken waarin de ouders van Nicky Verstappen en met hen vele anderen tussen hoop en vrees leefden, werd het slachtoffer in de avond van 11 augustus 1998 levenloos in een kerstbomenperceel op de Brunssummerheide aangetroffen. Hij was slechts gekleed in een pyjamabroek met daaronder een onderbroek, beide binnenstebuiten en achterstevoren gekeerd. Op 12 augustus 1998 werd door het Recherche Bijstandsteam (RBT) Heikop een grootschalig onderzoek gestart, dat in 2013 is overgedragen aan TGO Hei. Jarenlang werd er geen dader gevonden; niettemin zijn veel mogelijke daders uitgesloten. Het hof wijst in dit verband ook op de prominente rol van wijlen Peter R. de Vries, die — zoals ook van de zijde van het Openbaar Ministerie en de verdediging naar voren is gebracht — altijd aandacht is blijven vragen voor deze zaak.
De mogelijkheden om DNA-sporen te onderzoeken zijn in de loop van de jaren enorm toegenomen. Na vele jaren kwam onbekende man 2 uit het onderzoek naar voren als de donor van de sporen onder meer in en op de onderbroek van het slachtoffer. Het profiel van onbekende man 2 bleek in 2018 te matchen met het profiel van de verdachte. De verdachte was op dat moment echter op de vlucht geslagen. Hij had voorafgaand aan zijn vlucht een dwaalspoor opgezet om te voorkomen dat hij met de feiten in verband kon worden gebracht. Na een zoektocht door de politie werd de verdachte op 26 augustus 2018 in Spanje aangehouden.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een of meer ontuchtige handeling(en) met Nicky Verstappen. Door dat feit te plegen heeft de verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het jonge slachtoffer. Bovendien heeft de verdachte Nicky Verstappen in ieder geval ten tijde van het plegen van de ontuchtige handeling(en) wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden door het slachtoffer tegen zijn vrije wil in zijn macht en/of onder zijn (fysieke) controle te houden. Het kan niet anders zijn dan dat het slachtoffer daardoor bijzonder angstige momenten heeft beleefd.
De verdachte heeft door zijn handelen Nicky Verstappen van het leven beroofd en daarmee een 11-jarige jongen die nog een leven voor zich had moeten hebben, het meest kostbare dat een mens bezit, het recht op leven, ontnomen. De dood van het slachtoffer betekent voor de nabestaanden, meer in het bijzonder voor zijn ouders en zus, het zeer pijnlijke en onomkeerbare verlies van hun dierbare ‘Nick’. Nicky Verstappen wordt omschreven als een lieve, leuke en spontane jongen met een klein hartje. Hij zou na het zomerkamp naar groep 8 van [basisschool] gaan en voetbalde bij [voetbalvereniging] te Heibloem. Hij was een voetballer met een passie voor Ajax. De nabestaanden zullen nooit weten hoe Nicky zich zou hebben ontwikkeld; hij is nooit meer teruggekeerd van het kamp en is op een compleet onverwacht moment uit hun leven gerukt. Nicky zal dan ook voor altijd 11 jaar blijven. Zijn dood heeft diep ingegrepen in het leven van zijn ouders en zus, zo blijkt uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep zijn voorgelezen. Zijn moeder en zus hebben ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren gebracht dat hun leven is veranderd in een nachtmerrie, waaruit geen ontwaken mogelijk is, en dat de lege plek die Nicky achterliet door niets kan worden opgevuld. De vader van het slachtoffer heeft ter terechtzitting in hoger beroep benadrukt dat Nicky nog iedere dag wordt gemist. De ouders steken al die jaren dagelijks een kaarsje voor hem aan, dat zijn er ondertussen meer dan 8.500.
Voorts weegt het hof mee dat de plotselinge verdwijning van een jongen van 11 jaar van een kamp en de feiten die jegens hem zijn gepleegd, zeer schokkend zijn voor de samenleving als geheel en bijdragen aan gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtsorde is ernstig geschokt.
De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor de feiten en daarmee ook jegens de nabestaanden van het slachtoffer geen spijt betuigd over zijn handelen. De nabestaanden hebben sinds augustus 1998 tot augustus 2018 in onzekerheid geleefd met de vraag of er ooit iemand verantwoordelijk zal worden gehouden voor de feiten die jegens Nicky Verstappen zijn gepleegd. Na de aanhouding van de verdachte was er de hoop dat hij duidelijkheid zou geven over de laatste momenten die Nicky heeft beleefd. De verdachte is veelvuldig in de gelegenheid gesteld daarover duidelijkheid te verschaffen, maar heeft vragen daarover onbeantwoord gelaten. Het hof kan zich indenken dat dit de verwerking van het verlies van Nicky en van de feiten die jegens hem zijn gepleegd, voor de nabestaanden extra bemoeilijkt. Ook de omstandigheid dat de verdachte heeft gesproken over een verklaring die hij als ‘troef’ achter de hand houdt, acht het hof schrijnend gezien de verwijten die hem worden gemaakt en de situatie waarvoor de nabestaanden zich gesteld zien. Op enig moment heeft de verdachte in een videoboodschap een verklaring afgelegd, die veel vragen heeft opgeroepen. Die verklaring bevat geen antwoord op de vragen waarmee de nabestaanden achterblijven. Heeft Nicky nog lang geleefd? Heeft hij pijn gehad? Heeft hij om zijn ouders en zus geschreeuwd? De nabestaanden zullen in onzekerheid achterblijven met vragen over wat Nicky Verstappen tussen het moment van zijn verdwijning en het aantreffen van zijn lichaam allemaal heeft moeten doormaken en wat hij in zijn laatste momenten moet hebben beleefd. Het hof is van oordeel dat de verdachte hiermee onnodig extra leed bij de nabestaanden heeft veroorzaakt. Enig teken van berouw over zijn daden kan het hof uit dit handelen niet afleiden, integendeel.
Het hof is van oordeel dat — gelet op de aard en ernst van de voormelde bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan — niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor zeer lange duur met zich brengt.
Een gewoonte maken van het verwerven en/of in bezit hebben van kinderporno
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 28 april 2016 tot en met 1 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan — kort gezegd — een gewoonte maken van het verwerven en/of in bezit hebben van kinderporno.
Ter zake van het bewezenverklaarde gewoonte maken van het verwerven en/of in bezit hebben van kinderporno oordeelt het hof dat bij de straftoemeting rekening zal worden gehouden met het grootschalige karakter van het delict, ook al bevat de tenlastelegging geen nadere aanduiding van of verwijzing naar de hoeveelheid, doch slechts de beschrijving van een beperkt aantal afbeeldingen. Immers, geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de strafrechter naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting bij de strafoplegging rekening houdt met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan.314. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het grootschalige karakter van het verwerven en/of in bezit hebben van kinderporno, nadat dit aan hem te hebben voorgehouden, niet betwist.
Door aldus te handelen heeft de verdachte indirect het vervaardigen van kinderporno, waarbij vaak zeer jonge kinderen door volwassenen aan zeer verregaande seksuele handelingen worden onderworpen, bevorderd. Dergelijk seksueel misbruik kan — zoals algemeen bekend is — leiden tot ernstige lichamelijke en psychische schade bij de slachtoffers. Mede om die reden dient het seksuele misbruik van jeugdigen en de exploitatie van hen te worden tegengegaan. De verdachte heeft zich van het vorenstaande kennelijk geen rekenschap gegeven en heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens.
De persoon van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Behoudens de sepotbeslissing van 5 december 1985 met betrekking tot de onder overweging 5.4. genoemde zaak uit 1985, staan er geen andere zaken op voornoemd uittreksel vermeld.
Geen oplegging van de tbs-maatregel
De advocaten-generaal hebben naar voren gebracht dat zij oplegging van de tbs-maatregel niet hebben gevorderd, nu zij van mening zijn dat aan het gevaarscriterium, een voorwaarde voor het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging, niet is voldaan. Ook zullen de behandelmogelijkheden ten aanzien van de bij de verdachte vastgestelde stoornis van pedofilie zeer beperkt zijn, aldus de advocaten-generaal.
Met de advocaten-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat bij de verdachte weliswaar sprake is van de stoornis van pedofilie, maar dat een onderbouwd zicht op het risico op herhaling ontbreekt. Onder die omstandigheden ziet het hof af van het opleggen van de tbs-maatregel.
Tussenconclusie
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in overleveringsdetentie en voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof komt daarmee tot een gevangenisstraf van langere duur dan de rechtbank heeft opgelegd, doch van kortere duur dan de advocaten-generaal hebben gevorderd. Daarbij is in aanmerking genomen dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair tenlastegelegde doodslag op Nicky Verstappen, doch de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde seksueel binnendringen van zijn lichaam. Anders dan de advocaten-generaal hebben gevorderd, heeft het hof de verdachte bovendien vrijgesproken van de onder 1 primair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag.
Anders dan de verdediging heeft gesuggereerd, ziet het hof geen aanleiding te straffen naar de normen in 1998. Het is immers aan de verdachte te wijten dat hij niet in die tijd, maar meer dan 20 jaren later is vervolgd en berecht.
De overschrijding van de redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM overweegt het hof het navolgende.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat bij een gedetineerde verdachte de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 6 september 2018 in Nederland in bewaring is gesteld en merkt die datum aan als de datum waarop vorenbedoelde termijn is aangevangen. Het vonnis van de rechtbank dateert van 20 november 2020 en is derhalve niet binnen de genoemde termijn van 16 maanden gewezen. Bij de bepaling van de redelijkheid van de duur van de zaak heeft het hof gelet op de omstandigheid dat de zaak zeer ingewikkeld is, alsmede op de aard en omvang van het verrichte onderzoek en het horen van vele getuigen en deskundigen. Aangezien een deel van de verrichte onderzoekshandelingen is verzocht door het Openbaar Ministerie en is geïnitieerd door de rechtbank, meent het hof dat het daardoor opgetreden tijdsverloop niet voor rekening van de verdachte moet komen. Ook de omstandigheden dat de totstandkoming van het einddossier vertraging heeft opgelopen door het onverwachtse overlijden van de forensisch coördinator van het onderzoek TGO Hei medio maart 2019 en de inhoudelijke behandeling in mei 2020 geen doorgang kon vinden vanwege de overheidsmaatregelen en het daarop gebaseerde beleid vanwege de uitbraak van het coronavirus zijn niet aan de verdachte te wijten.
Aldus is het hof van oordeel dat in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. In de fase van het hoger beroep is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de op te leggen straf, in die zin dat de op te leggen gevangenisstraf zal worden gematigd van 17 jaren tot 16 jaren.
Eindconclusie
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in overleveringsdetentie en voorarrest heeft doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
In hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd, ziet het hof geen reden om te komen tot een andere strafoplegging.
Beslag
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben naar voren gebracht dat de inbeslaggenomen voorwerpen in verband met het onderzoek naar kinderporno in beginsel dienen te worden onttrokken aan het verkeer indien op de betreffende voorwerpen (het hof begrijpt: gegevensdragers) strafbare feiten of handelingen staan.
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben geen standpunt ingenomen met betrekking tot een beslissing op de inbeslaggenomen voorwerpen.
Het oordeel van het hof
In de onderhavige zaak zijn gegevensdragers, te weten een Packard Bell PC en externe harde schijven, in gebruik bij de verdachte, in beslag genomen. De gegevensdragers bevatten afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken. De beslissing over het beslag wordt genomen op basis van de staat van het inbeslaggenomen goed ten tijde van de inbeslagneming. Daarbij worden de Packard Bell PC (met daarin één of meerdere harde schijven) en de externe harde schijven beoordeeld als één geheel of ‘een gezamenlijkheid van voorwerpen met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan’.315. Alle inbeslaggenomen voorwerpen worden beschouwd als voorwerpen met behulp waarvan het feit is begaan, die bovendien — in hun geheel dus — van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd zijn met de wet of het algemeen belang en zijn daarmee vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. De inbeslaggenomen voorwerpen worden dan ook onttrokken aan het verkeer.
Vordering van de [benadeelde partij]
Eerste aanleg
Oorspronkelijke vordering
Namens de nabestaanden van Nicky Verstappen (hierna: [benadeelde partij]) is in eerste aanleg bij brief van 14 september 2020 een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.831,43 aan materiële schade. De vordering is onderverdeeld in de volgende posten:
- 1.
Kosten uitvaart: € 2.066,98
- 2.
Kosten grafrechten (2 × 20 jaren): € 1.200,00
- 3.
Reiskosten (niet zijnde proceskosten)
(6.870 kilometer × € 0,235 per kilometer): € 1.164,45
- 4.
Kosten overig geschat: € 200,00
- 5.
Reiskosten (niet zijnde proceskosten) hoger beroep: € 200,00
Voorts is namens de benadeelde partij een vergoeding van proceskosten gevorderd ter hoogte van een bedrag van € 1.643,37. Deze kosten bestaan uit reiskosten (het hof begrijpt: in de fase van eerste aanleg) ter hoogte van een bedrag van € 1.443,37 (6.142 kilometer × € 0,235 per kilometer) en toekomstige reiskosten in hoger beroep ter hoogte van een bedrag van € 200,00.
Met betrekking tot de toekomstige reiskosten in hoger beroep (reiskosten niet zijnde proceskosten ter hoogte van een bedrag van € 200,00 en reiskosten zijnde proceskosten eveneens ter hoogte van een bedrag van € 200,00) is namens de benadeelde partij te kennen gegeven dat deze kosten in dit stadium worden gevorderd, gelet op het feit dat de vordering in hoger beroep niet kan worden verhoogd. Hierbij is verzocht dat de rechtbank de vordering ten aanzien van deze kosten in eerste aanleg niet-ontvankelijk zal verklaren.
Derhalve is namens de benadeelde partij primair verzocht dat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag ter hoogte van € 4.631,43 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de verdachte zal veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag ter hoogte van € 1.443,37. Subsidiair is verzocht dat de rechtbank op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de schade zal schatten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten slotte is namens de benadeelde partij verzocht dat indien de rechtbank van oordeel is dat de vordering deels een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, dat de rechtbank het gedeelte dat niet onevenredig belastend is zal toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in plaats van dat gedeelte van de vordering af te wijzen.
Aanvulling vordering materiële schade
Bij brief van 1 oktober 2020 is namens de benadeelde partij de vordering met betrekking tot de materiële schade aangevuld met de kosten van de grafsteen. Hierbij is primair verzocht aan de rechtbank om de kosten van de grafsteen te schatten op een bedrag ter hoogte van € 1.000,00 en subsidiair dat de rechtbank een redelijke schatting zal maken met betrekking tot deze kosten. De benadeelde partij heeft derhalve verzocht aan de rechtbank om de vordering met betrekking tot de materiële schade tot een verhoogd bedrag ter hoogte van € 5.631,43 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 5.934,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019 tot aan de dag van volledige voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten (niet zijnde proceskosten) tot een bedrag ter hoogte van € 1.164,45 heeft de rechtbank een rekenfout hersteld. De rechtbank heeft dit bedrag vervangen door een bedrag van € 1.614,45 (6.870 kilometer × € 0,235 per kilometer).
Tevens heeft de rechtbank een andere verdeling gehanteerd met betrekking tot de reiskosten die als materiële schade dienen te worden aangemerkt en reiskosten die als proceskosten moeten worden beschouwd. De reiskosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt teneinde de terechtzittingen bij de rechtbank in Maastricht en de schouw bij te wonen heeft de rechtbank als proceskosten aangemerkt, te weten tot een bedrag ter hoogte van € 589,85. De rechtbank is hierbij uitgegaan van 16 zittingsdagen waarop de nabestaanden aanwezig zijn geweest en de schouw. De rechtbank gaat hierbij uit van 2.510 kilometer (het hof begrijpt: 2.400 kilometer ten behoeve van het bijwonen van de terechtzittingen (16 × route Heibloem/ [woonplaats benadeelde partij] — Maastricht à 150 kilometer retour) en 110 kilometer ten behoeve van het bijwonen van de schouw (route Heibloem — Brunssum à 110 kilometer retour) en een bedrag van € 0,235 per kilometer.
De overige gemaakte reiskosten tot een bedrag ter hoogte van € 2.467,97 (het hof begrijpt: 10.502 kilometer × € 0,235 per kilometer, namelijk 6.142 + 6.870 — 2.510 kilometer) heeft de rechtbank als materiële schade aangemerkt.
Met betrekking tot de gevorderde kosten in hoger beroep, naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van € 450,00, heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in dat deel van de vordering.
Aldus heeft de rechtbank de vordering tot een bedrag ter hoogte van € 5.934,95 (het hof begrijpt: kosten uitvaart à € 2.066,98 + kosten grafrechten à € 1.200,00 + reiskosten à € 2.467,97 + overige kosten à € 200,00) aan materiële schade toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2019 tot aan de dag van volledige voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, begroot op een bedrag ter hoogte van € 589,85.
Hoger beroep
Vordering
Bij e-mailbericht van 14 november 2021 is te kennen gegeven dat de benadeelde partij zich in hoger beroep voegt voor het bedrag zoals is toegewezen door de rechtbank, met uitzondering van de kosten die conform het verzoek van de benadeelde partij niet-ontvankelijk werden verklaard (het hof begrijpt: waarin de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk werd verklaard). Met betrekking tot de gemaakte reiskosten in hoger beroep is namens de benadeelde partij naar voren gebracht dat dit een bedrag van € 467,90 behelst, te weten een bedrag ter hoogte van € 88,82 aan materiële schade (2 × route [woonplaats benadeelde partij] — 's-Hertogenbosch à 145,8 kilometer retour × € 0,26 per kilometer en 1 × route [woonplaats benadeelde partij] — Roermond à 50 kilometer retour × € 0,26 per kilometer ten behoeve van gesprekken met het Openbaar Ministerie) en een bedrag ter hoogte van € 379,08 aan proceskosten (10 × route [woonplaats benadeelde partij] — 's-Hertogenbosch à 145,8 kilometer retour × € 0,26 per kilometer ten behoeve van het bijwonen van de terechtzittingen). Voorts is namens de benadeelde partij verzocht dat het hof het op voorhand gevorderde bedrag van € 450,00 aanvullend zal toewijzen, waarbij is verzocht dat het bedrag ter hoogte van € 88,82 zal worden toegewezen als materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de verdachte voor het overige zal worden veroordeeld in de proceskosten.
Ter terechtzitting van 24 november 2021 heeft [advocate benadeelde partij] naar aanleiding van enkele vragen van het hof omtrent de vordering namens de benadeelde partij naar voren gebracht dat de volgende kosten als materiële schade worden gevorderd:
- 1.
Kosten uitvaart: € 2.066,98;
- 2.
Kosten grafrechten (2 × 20 jaren): € 1.200,00;
- 3.
Kosten grafsteen: € 1.000,00.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten in eerste aanleg heeft [advocate benadeelde partij] te kennen gegeven dat de benadeelde partij zich schaart achter de door de rechtbank gehanteerde verdeling van die kosten en dat derhalve een bedrag ter hoogte van € 2.467,97 aan materiële schade en een bedrag ter hoogte van € 589,85 aan proceskosten wordt gevorderd.
De reiskosten vallen derhalve — zo begrijpt het hof — uiteen in de volgende onderdelen:
- 4.
Reiskosten bestaande uit materiële schade à € 2.467,97
(10.502 kilometer × € 0,235 per kilometer):
- a.
Heibloem — Tilburg (510 kilometer in totaal);
- b.
Heibloem — Brunssum (440 kilometer in totaal (550 kilometer — 110 kilometer aan reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de schouw, die onder proceskosten worden geschaard));
- c.
Heibloem — Roermond (210 kilometer in totaal);
- d.
Heibloem — Amsterdam (1.280 kilometer in totaal);
- e.
Heibloem/ [woonplaats benadeelde partij] — Amsterdam (4.320 kilometer in totaal);
- f.
Heibloem/ [woonplaats benadeelde partij] — Maastricht (600 kilometer in totaal (3.000 kilometer — 2.400 kilometer aan reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de terechtzittingen, die onder proceskosten worden geschaard));
- g.
[woonplaats benadeelde partij] — 's-Hertogenbosch (592 kilometer in totaal);
- h.
[woonplaats benadeelde partij] — Wijchen en Ewijk (2.550 kilometer in totaal)
en
Reiskosten bestaande uit proceskosten à € 589,85 (2.510 kilometer × € 0,235 per kilometer):
- i.
Heibloem — Brunssum (110 kilometer ten behoeve van de het bijwonen van de schouw);
- j.
Heibloem/ [woonplaats benadeelde partij] — Maastricht (2.400 kilometer ten behoeve van het bijwonen van de terechtzittingen).
Ten slotte heeft [advocate benadeelde partij] zich ten aanzien van de in eerste aanleg gevorderde toekomstige kosten op het standpunt gesteld dat deze kosten niet meer kunnen bedragen dan de oorspronkelijk gevorderde kosten ter hoogte van een bedrag van € 400,00 en niet ter hoogte van een bedrag van € 450,00, zoals opgenomen in het vonnis en bij e-mailbericht van 14 november 2021 van [advocate benadeelde partij]. Gelet daarop is aan het hof verzocht de reiskosten in hoger beroep als materiële schade tot een bedrag ter hoogte van € 88,82 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de verdachte te veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten bestaande uit reiskosten in hoger beroep tot een bedrag ter hoogte van € 311,18.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de gehele vordering zal toewijzen (het hof begrijpt: tot een bedrag van € 6.823,77), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel met de daarbij horende gijzeling en te vermeerderen met de gevorderde proceskosten voor zover die voor vergoeding in aanmerking komen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, indien het hof tot een bewezenverklaring (het hof begrijpt: van (een van) de onder 1, 2 en/of 3 tenlastegelegde feiten) komt, met betrekking tot de hoogte van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Ingevolge artikel 51f, tweede lid Sv kunnen de personen genoemd in artikel 6:108, eerste en tweede lid BW zich als benadeelde voegen in het strafproces indien het slachtoffer als gevolg van het strafbare feit is overleden. De aansprakelijke is verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene, zo bepaalt artikel 6:108, tweede lid BW. In haar algemeenheid heeft degene die deze kosten heeft gedragen een eigen vorderingsrecht jegens de aansprakelijke verdachte. Het moet gaan om in redelijkheid gemaakte kosten gelet op de omstandigheden waarin de overledene leefde.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij kosten van de uitvaart (post 1) van het slachtoffer heeft gemaakt. Het hof wijst in dit verband op het als bijlage 1 bij het verzoek tot schadevergoeding gevoegde e-mailbericht van [uitvaartverzorging] d.d. 9 maart 2020. Uit de aantekeningen van het opdrachtformulier uit het archief blijkt dat aan kosten een bedrag van in totaal ƒ 4.555,03 is genoteerd. Het namens de benadeelde partij gevorderde bedrag ter hoogte van € 2.066,98 komt omgerekend naar guldens overeen met het genoteerde bedrag. Het hof is van oordeel dat deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Dit toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 1998, zijnde de dag van de uitvaart en derhalve het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de kosten van de grafrechten (post 2) overweegt het hof als volgt. Ter onderbouwing van deze kosten zijn als bijlage 2 bij het verzoek tot schadevergoeding de tarieven van de [Parochie] gevoegd, waaruit blijkt dat het tarief in 2015 voor grafrechten ten behoeve van een enkel en dubbel diep graf voor 20 jaren € 600,00 behelst. Het hof gaat ervan uit dat ten tijde van de begrafenis op 15 augustus 1998 grafrechten verschuldigd waren en dat die grafrechten — na ommekomst van een periode van 20 jaren — in 2018 zijn vernieuwd. Ten aanzien van de kosten van de grafrechten voor de eerste 20 jaren ziet het hof zich niet in staat de daadwerkelijke omvang van de geleden schade nauwkeurig vast te stellen en derhalve zal het hof voor de begroting van deze kosten op grond van artikel 6:97 BW gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof begroot de geleden schade op een bedrag van € 300,00. Met betrekking tot de kosten van de grafrechten voor de daaropvolgende 20 jaren zoekt het hof aansluiting bij de hiervoor vermelde tarieven en bepaalt deze kosten op een bedrag ter hoogte van € 600,00. De totaal geleden schade voor wat betreft de kosten van de grafrechten behelst derhalve een bedrag ter hoogte van € 900,00. Het hof zal de benadeelde partij in het meer gevorderde bedrag niet-ontvankelijk verklaren. Het toe te wijzen bedrag ter hoogte van € 300,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 1998, zijnde de dag van de uitvaart en derhalve het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening en het bedrag van € 600,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018, zijnde het moment dat naar verwachting de grafrechten zijn verlengd en derhalve het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de kosten van de grafsteen (kostenpost 3) zal het hof eveneens op grond van artikel 6:97 BW gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof is van oordeel dat het gevorderde bedrag ter hoogte van een bedrag van € 1.000,00 in redelijkheid gemaakte kosten betreffen, zodat het hof de geleden schade ten aanzien van deze kostenpost zal begroten op een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof gaat uit van een latere ingangsdatum dan de datum van de uitvaart, omdat een grafsteen later dan de dag van de uitvaart wordt geplaatst. De ingangsdatum van de renteverplichting heeft het hof om die reden bepaald op 1 januari 1999.
Aldus is het hof van oordeel dat de kosten van de uitvaart, de grafrechten en de grafsteen onder kosten van lijkbezorging kunnen worden geschaard. Het hof zal deze schade toewijzen tot een bedrag van in totaal (€ 2.066,98 + € 900,00 + € 1.000,00) = € 3.966,98.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten als materiële schade overweegt het hof het navolgende.
Ten aanzien van bezoeken aan advocaten is namens de benadeelde partij naar voren gebracht dat in totaal (510 kilometer in de periode 1998 — 2000 ten behoeve van diensten van [advocaat 1] in Tilburg (onder a), 210 kilometer in de periode 2000 — 2002 ten behoeve van een samenwerking met [advocaat 2] in Roermond (onder c) en 1.280 kilometer in de periode 2002 — 2018 ten behoeve van een samenwerking met [advocaat 3] in Amsterdam (onder d)) 2.000 kilometer is afgelegd.
Het hof is van oordeel dat de reiskosten naar de advocaten die de benadeelde partij heeft gemaakt niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De benadeelde partij zal derhalve in de vordering tot vergoeding van reiskosten in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Evenmin zijn deze kosten te beschouwen als toewijsbare proceskosten, gelet op de beoordeling van vergelijkbare kosten in civiele zaken, in het licht van het bepaalde in artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Hierbij neemt het hof in aanmerking dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een redelijke uitleg van artikel 592a (oud; thans: artikel 532) Sv meebrengt dat bij de begroting van toewijsbare proceskosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
Voorts is namens de benadeelde partij een vergoeding gevorderd voor reiskosten gemaakt ten behoeve van bezoeken aan de plaats delict (het hof begrijpt: plaats van aantreffen van het slachtoffer) direct na de vermissing en voor televisieprogramma's (440 kilometer, onder b), bezoeken aan (de redactie van) Peter R. de Vries in Amsterdam voor overleg, interviews en de bespreking van de stand van zaken (4.320 kilometer, onder e), bezoeken aan Maastricht in verband met evaluaties van de vorderingen en de persconferenties (600 kilometer, onder f), bezoeken aan 's‑Hertogenbosch voor overleg en evaluaties (592 kilometer, onder g), bezoeken aan Wijchen en Ewijk ten behoeve van overleg met het Openbaar Ministerie en het rechercheteam (2.550 kilometer, onder h) en bezoeken aan het Openbaar Ministerie in hoger beroep (2 × 145,8 kilometer + 50 kilometer à € 0,26 per kilometer). Het hof is van oordeel dat dit evenmin kosten betreffen die kunnen worden beschouwd als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Een wettelijke basis om deze kosten ten laste van de verdachte te brengen, ontbreekt. Derhalve zal de benadeelde partij in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze kosten komen evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
Het hof overweegt ten aanzien van de gevorderde reiskosten als proceskosten als volgt.
De reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt teneinde de terechtzittingen in eerste aanleg, de schouw en de terechtzittingen in hoger beroep bij te wonen komen gelet op het bepaalde in artikel 592a (oud; thans: artikel 532) Sv en artikel 238 Rv alleen voor proceskostenvergoeding in aanmerking indien de benadeelde partij de vordering zelf heeft toegelicht en geen gebruik heeft gemaakt van een gemachtigde. Hoewel het hof ten volle begrijpt dat de [benadeelde partij] aanwezig heeft willen zijn bij alle terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, komen de gevorderde reiskosten om juridische redenen niet voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij is vertegenwoordigd door een gemachtigde ([advocate benadeelde partij]) waardoor het maken van deze kosten in zoverre niet noodzakelijk was. In dit deel van de vordering zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het is het hof gebleken dat ter terechtzitting van 24 november 2021 door [advocate benadeelde partij] de in eerste aanleg gevorderde overige kosten ter hoogte van een bedrag van
€ 200,00 niet zijn gehandhaafd. Derhalve zal het hof ten aanzien van deze kosten geen beslissing nemen.
Aldus zal het hof de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot een bedrag ter hoogte van
€ 3.966,98 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige verklaart het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 3.966,98. De verdachte is daarvoor jegens hen naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 3.966,98, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 49 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 240b, 247, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde partieel nietig ten aanzien van de woorden ‘en/of een of meer (externe) harde schijven’.
Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- —
een zwarte desktop, merk Packard Bell, type Imedia S3800, serienummer 00414874727, voorzien van SIN AAFF9235NL;
- —
een externe harde schijf, MIC, voorzien van SIN AAFF9232NL;
- —
een externe harde schijf, Samsung, serienummer E213JJ0B91871, SIN AAFF9233NL;
- —
een externe harde schijf, WD Elements, serienummer WXP1E754KP8E, SIN AAFF923NL.
Vordering van de [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.966,98 (drieduizend negenhonderdzesenzestig euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.966,98 (drieduizend negenhonderdzesenzestig euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 49 (negenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- —
15 augustus 1998 over de bedragen € 2.066,98 (kosten van de uitvaart) en € 300,00 (kosten van de grafrechten periode 1998 — 2018);
- —
1 januari 1999 over een bedrag van € 1.000,00 (kosten van de grafsteen);
- —
15 augustus 2018 over een bedrag van € 600,00 (kosten van de grafrechten periode 2018 — 2038).
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. J. Nederlof en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp en mr. J. de Leijer, griffiers,
en op 28 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Bijlage bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een map met paginanummer, wordt — tenzij anders vermeld — bedoeld een pagina van het digitale einddossier TGO Hei/08TGO13001 met proces-verbaalnummer 20190918.10.22 van de politie eenheid Oost-Nederland, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 12.363 (hierna te noemen: het digitale einddossier) of naar een pagina van een submap als onderdeel van een digitale map, niet zijnde het digitale einddossier (de digitale map bestaat uit submappen met bijlagen: hierna te noemen de digitale map).
Bewijsmiddelen ter zake van feiten 1, 2 en 3
- 1.
Het proces-verbaal d.d. 10 oktober 2019 (map 1 index met inleiding deel 1 van het digitale einddossier, pg. 1-105), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 10] :
(pagina's 33 en 38)
Op 12 augustus 1998 werd het eerste grootschalige onderzoek door het recherche bijstandsteam (RBT) Heikop opgestart. Dit team deed onderzoek naar de toedracht van de vermissing en het later levenloos aantreffen van het slachtoffer Nicky Verstappen.
Nicky Verstappen maakte deel uit van een groep van 37 kinderen uit Heibloem en omstreken, die van 8 augustus tot en met 14 augustus 1998 zou verblijven op kampeerterrein ‘[naam kampeerterrein] ’, gelegen op de Brunssummerheide te Brunssum. De Brunssummerheide is een natuurgebied gelegen in de gemeenten Brunssum, Landgraaf en Heerlen. De organisatie en leiding van de kampeerweek was in handen van de Stichting Jeugdwerk [kampoudste] uit Heibloem. De kinderen sliepen in zelf samengestelde tentgroepen. De groep met wie Nicky (het hof begrijpt hierna telkens: Verstappen) een tent deelde, bestond uit de volgende personen: [tentgenoot 1] , [tentgenoot 2] , [tentgenoot 3] , [tentgenoot 4] en Nicky Verstappen.
Op zaterdag 8 augustus 1998 kwamen de kinderen aan op het kamp, waarna gedurende de dag en avond diverse spelactiviteiten werden gedaan. Op maandagochtend 10 augustus 1998 was Nicky verdwenen. [tentgenoot 4] verklaart dat hij Nicky voor het laatst heeft gezien in de tent omstreeks 05.30 uur.
De kampleiding werd op maandag 10 augustus 1998 om 08.00 uur in kennis gesteld van de vermissing van Nicky. De kinderen mochten niet voor dit tijdstip hun tent verlaten. Vanaf dat moment werd er door enkele kampleiders gezocht naar Nicky. Op maandag 10 augustus 1998, omstreeks 09.30 uur, werd bij de basiseenheid Brunssum-Onderbanken van de politie Limburg-Zuid gemeld dat Nicky Verstappen, geboren op 13 maart 1987 te [geboorteplaats slachtoffer] , werd vermist. In verband met de verdwijning van Nicky Verstappen werden op maandag 10 augustus en dinsdag 11 augustus 1998 diverse zoekacties georganiseerd op de Brunssummerheide.
Nicky werd op dinsdagavond 11 augustus 1998 tussen 20.50 uur en 21.00 uur levenloos aangetroffen in een sparrenperceel gelegen aan de Schinvelderweg op de Brunssummerheide.
- 2.
Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 1 februari 2001 (map 12 van het digitale einddossier, pg. 4348–4351), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 19] :
(pagina 4350)
Op dinsdag 11 augustus 1998 ben ik in de auto naar het kamp (het hof begrijpt: tentenkamp) gereden. Omstreeks 16.00/17.00 uur kwamen allerlei zoekploegen. Omstreeks 20.00 uur hebben we ons weer gegroepeerd tot een grote zoekploeg.
(pagina 4351)
We hebben ons met zijn allen opgesteld in de richting van Nieuwenhagen. Nadat we ongeveer een half uur hadden gelopen, hebben we een kwartslag gemaakt en liepen we verder door bebost gebied. We kwamen toen uit bij een korenveld en vervolgens een aardappelveld en toen liep ik tegen de afrastering aan van het sparrenbosje. Ter hoogte van die afrastering is ook halt geroepen door de commandant van de ploeg om opnieuw de linie te herstellen. Terwijl ik voor de afrastering stond, keek ik wat rond en ik zag iets liggen achter de omheining. Ik zei tegen [getuige 20] dat ik wat zag liggen. Ik zei tegen [getuige 20] dat dat wel een been kon zijn, waarop [getuige 20] zei van ja. Ik riep toen meteen de commandant, welke ook kwam vanaf een afstand van ongeveer 50 meter. Vlak bij ons stond de tweede commandant, die [verbalisant 11] (het hof begrijpt: [verbalisant 11]) heette. Die [verbalisant 11] ging toen de draad over waarna die [verbalisant 11] meteen de commandant waarschuwde, welke toen kwam aanrennen. Die commandant zei toen tegen ons dat alle mensen terug naar het kamp moesten. Ook die commandant is over de afrastering geklommen, alsmede [getuige 21] .
U vraagt mij wie Nicky allemaal heeft gezien bij het aantreffen van hem in het sparrenperceel. Ik heb hem gezien, echter alleen maar gedeeltelijk; ik zag zijn benen, in ieder (het hof begrijpt: geval) een rode broek en een stuk van zijn ontblote bovenlichaam. Ook [getuige 20] heeft hem gezien, alsmede [getuige 21] en die twee commandanten. Voor de rest heeft niemand hem gezien.
- 3.
Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 17 augustus 1998 (map 12 van het digitale einddossier, pg. 4066–4069), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 20] :
(pagina 4068)
Op dinsdag 11 augustus 1998 ben ik naar ‘[naam kampeerterrein] ’ gegaan. [getuige 19] heeft Nicky gevonden. Die zag hem in ieder geval daar liggen. Ik liep drie meter naast [getuige 19]. Het was omstreeks 21.00 uur toen [getuige 19] tegen mij riep: ‘[getuige 20] ‘ hier ligt een lijk’. Hierop ben ik zijn richting opgelopen. Ik heb even gekeken en zag iemand liggen. Ik zag een klein jongetje liggen. Gelijk kwam er een agent aangelopen die over het hekje sprong om te kijken of er nog tekenen van leven aanwezig waren. Ik hoorde hem toen zeggen: ‘Die is allang dood, hij vertoont al lijkplekken’.
- 4.
Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de aanherkenning slachtoffer Verstappen d.d. 17 augustus 1998 (map 16 van het digitale einddossier, pg. 5573), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 12] en [verbalisant 13] :
Op donderdag 13 augustus 1998, omstreeks 18.00 uur, werd door ons gehoord een persoon die opgaf te zijn: [getuige 21] , geboren op [geboortedatum getuige 21] te [geboorteplaats getuige 21] , oom van het slachtoffer.
Hij verklaarde dat hij op dinsdag 11 augustus 1998 in de avonduren samen met politie en andere mensen aan het zoeken was naar Nicky Verstappen, het kind van zijn broer. Omstreeks 21.00 uur vernam hij van mensen om hem heen dat er iemand liggend in een perceeltje met kerstbomen was aangetroffen. Verstappen was in de onmiddellijke nabijheid hiervan en vroeg aan de ter plaatse zijnde politiemensen of hij de aangetroffen persoon mocht zien daar hij Nicky Verstappen zou herkennen.
Verstappen ging vervolgens met politiemensen dan wel met personeel van de Marechaussee naar de vindplaats en zag dat zijn neefje Nicky Verstappen, liggend op zijn rug, tussen de kerstbomen lag. Verstappen verklaarde dat hij op dat moment onmiddellijk zijn neefje Nicky Verstappen herkende. Verstappen verklaarde dat hij zijn neefje herkende aan de kleding en dat hij zijn gezicht kon zien.
- 5.
Het proces-verbaal relaas van onderzoek inzake vermissing persoon, lijkvinding onnatuurlijke dood d.d. 20 augustus 1998 (map 16 van het digitale einddossier, pg. 5769 en 5770), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 14] :
(pagina 5769)
Op dinsdag 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, bevond ik mij op de Schinvelderweg gelegen in de Brunssummerheide in de gemeente Landgraaf.
Verbalisant was samen met een groot aantal personen op zoek naar een vermiste 11-jarige jongen, genaamd Nicky Verstappen. Er werd in linie gezocht.
Omstreeks 21.00 uur gaf [verbalisant 15] (het hof begrijpt hierna telkens: [verbalisant 15] , gelet op map 20 van het digitale einddossier, pg. 7620), opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, werkzaam bij de brigade Heerlen, mondeling door dat hij hem (doelende op Nicky Verstappen) vermoedelijk had gevonden. Ik zag dat [verbalisant 15] bij een perceel sparren stond, dat omheind was middels een draadafrastering. Gekomen bij de groep personen wees [verbalisant 15] mij het levenloze lichaam van een jongen aan, die op een afstand van ongeveer 2 meter van de draadafrastering op zijn rug tussen de sparren lag. De jongen was slechts gekleed in een lange rode pyjamabroek. Verder droeg deze jongen geen andere kleding. Het onbedekte gedeelte van het lichaam was al blauw verkleurd. Meteen werden de aanwezige vrijwilligers ter plaatse weggestuurd. In afwachting van het verdere onderzoek werd door enkele leden van de Koninklijke Marechaussee te Heerlen de plaats van het aantreffen bewaakt, totdat de Technische Recherche ter plaatse arriveerde.
- 6.
Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek op en rond de plaats waar het slachtoffer N. Verstappen werd aangetroffen [PD1] d.d. 23 augustus 1998 (map 2 van het digitale einddossier, pg. 156–159), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van het Bureau Technische Recherche:
(pagina 156)
Vanaf dinsdag 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, werd door ons een sporenonderzoek ingesteld op en rond de plaats waar het slachtoffer werd aangetroffen.
Sporenonderzoek plaats delict:
Ligplaats slachtoffer:
Het slachtoffer werd aangetroffen in het dennenbosje. De ligplaats van het slachtoffer bevond zich in het dennenbosje, op een afstand van ongeveer 25.2 meter gemeten vanaf de noordelijke zijde van het dennenbosje en op een afstand van ongeveer 4.1 meter gemeten vanaf de draadafrastering aan de oostzijde van het dennenbosje.
(pagina 157)
Ligging slachtoffer:
Het slachtoffer lag op zijn rug. Het hoofd lag met de rechterzijde nagenoeg op de grond dicht naast de stam van een dennenboom. De beide benen waren vrijwel geheel gestrekt, waarbij het rechterbeen tegen en deels op het linkerbeen lag. De beide voeten lagen op de linkerkant dicht naast elkaar. Op die plaats was de begroeiing verschoven en was de aarde onder zijn hakken iets verschoven. De linkerarm van het lichaam lag geheel gestrekt in het verlengde van zijn linkerschouder. De rechterarm lag naast het lichaam waarbij zijn rechterhand en rechterpols onder zijn zitvlak lagen.
Immateriële sporen:
De lijkstijfheid was geheel ingetreden en kon met geringe kracht worden verbroken. Aan de onderzijde (het hof begrijpt: van het lichaam) bevonden zich lijkvlekken. Deze lijkvlekken bevonden zich op de plaatsen overeenkomstig de positie waarin het lichaam lag en waren op die plaatsen gefixeerd. Het lichaam voelde koud. Bij de navel was een lichtgroene verkleuring aanwezig.
(pagina 158)
Positie kleding en sporen in kleding:
Het slachtoffer droeg een rode stoffen trainingsbroek (het hof begrijpt hierna telkens: pyjamabroek). Aan de uiteinden van de broekspijpen bevond zich een blauw boord. Onder deze trainingsbroek droeg hij een donkerblauwe onderbroek. Beide broeken waren binnenstebuiten gekeerd. Het etiket in de onderbroek was duidelijk zichtbaar. Uitgaande van de positie waarin het slachtoffer lag, bevonden de achterzijden van de beide broeken zich aan de voorzijde.
Bemonstering slachtoffer:
microsporen borst [spoor S-09]
- 7.
Het proces-verbaal relaterende de ligging en omschrijving van de plaats delict d.d. 23 september 1998 (map 2 van het digitale einddossier, pg. 151–154), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
(pagina's 152–153)
Plaats aantreffen slachtoffer PD1:
Het slachtoffer werd in het dennenbosje aangetroffen.
(pagina 153)
Situering PD1 t.o.v. ‘[naam kampeerterrein] ’:
De PD1 bevindt zich ten westen van camping ‘[naam kampeerterrein] ’. De afstand tussen het dennenbosje en camping ‘[naam kampeerterrein] ’ is in rechte lijn gemeten ongeveer 1200 meter.
- 8.
Het proces-verbaal relaterende de inbeslagneming van het stoffelijk overschot van N. Verstappen, de overbrenging hiervan naar een mortuarium en de vrijgave van het stoffelijk overschot d.d. 19 augustus 1998 (map 2 van het digitale einddossier, pg. 171), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op maandag (het hof begrijpt: dinsdag) 11 augustus 1998, omstreeks 21.00 uur, werd door ons het stoffelijk overschot van N. Verstappen in beslag genomen. Het stoffelijk overschot werd in opdracht van de [inspecteur van politie Limburg-Zuid] , overgebracht en geplaatst in een koelcel, in gebruik bij justitie, in het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis Maastricht. De koelcel werd afgesloten.
Op vrijdag 15 augustus 1998 werd het stoffelijk overschot van N. Verstappen vrijgegeven.
- 9.
Het verslag betreffende een niet-natuurlijke dood (art. 10 Wet op de Lijkbezorging) d.d. 12 augustus 1998 (map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg 14–17), in onderling verband en samenhang bezien met het bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2014 als bijlage gevoegde uitgetypte schouwverslag van Nicky Verstappen (map 20 van het digitale einddossier, pg. 7561–7563), voor zover inhoudende als relaas van dr. [gemeentelijk lijkschouwer] :
(pagina 14)
De ondergetekende [gemeentelijk lijkschouwer] , lijkschouwer der gemeente Landgraaf, verklaart het lijk van Nicky Verstappen, geboren op 13 maart 1987 te [geboorteplaats slachtoffer] en gevonden op 11 augustus 1998, persoonlijk te hebben geschouwd en bericht de officier van justitie bij de rechtbank te Maastricht er NIET van overtuigd te zijn, dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.
Bijzonderheden:
- —
Op 11 augustus (het hof begrijpt: 1998) heb ik samen met de TR (het hof begrijpt: Technische Recherche) een verkorte schouw gedaan op de PD (het hof begrijpt hierna telkens: plaats van aantreffen) onder suboptimale omstandigheden (lichaam is niet verplaatst of gedraaid).
Bevindingen:
- ○
N. (het hof begrijpt: Nicky Verstappen) lag in rugligging met het hoofd naar rechts gedraaid. Rechterarm iets onder lichaam gedraaid;
- ○
lijkvlekken op laagst gelegen delen;
- ○
groene verkleuring rond navel.
(pagina's 14–15)
12 augustus (het hof begrijpt: 1998) uitgebreide schouw mortuarium AZM.
Hoofd/hals:
- ○
achterzijde behaarde hoofdhuid gele massa, waarschijnlijk maden;
- ○
maden in meerdere stadia in ogen en mond;
- ○
ogen verder niet te beoordelen, vanwege ontbinding.
Buik: uitgebreide groene verkleuring met loslating huid.
(pagina 17)
Kleding: rode pyjamabroek en blauwe onderbroek intact, doch binnenstebuiten aan! Tijdens schouw is betrokkene slechts beperkt ontkleed door TR, alsmede is het bloed op het hoofd niet weggespoeld in verband met latere bemonstering.
Conclusie: doodsoorzaak vooralsnog onduidelijk.
Opmerkelijke bevindingen:
- ○
kleren omgekeerd aangetroffen;
- ○
ontblote voeten (zolen) niet kapot.
Advies: gerechtelijke sectie.
- 10.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 mei 2014 (map 20 van het digitale einddossier, pg. 7525–7536), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor getuige [gemeentelijk lijkschouwer] :
(pagina's 7525–7526)
V = Vraag verbalisanten
A = Antwoord getuige [gemeentelijk lijkschouwer]
De getuige verklaarde:
In de hoedanigheid van schouwarts ben ik betrokken geweest bij de schouw van het lichaam van Nicky Verstappen.
(pagina 7527)
A: Op PD heeft een verkorte schouw plaatsgevonden. Dit hield in de dood vaststellen
en observatie. Met observatie bedoel ik dat ik keek hoe hij erbij lag.
(pagina 7531)
V: Welke postmortale verschijnselen zag u tijdens de ‘verkorte schouw’?
A: De verkleuring rond zijn navel en lijkvlekken. De verkleuring zie ik als rotting.
V: U hebt iets verteld over maden in meerdere stadia. U vraagt wat ik daarmee bedoelde. U heeft eerder gezegd in verschillende grootte?
A: Ik bedoelde hier inderdaad mee maden van verschillende grootte.
- 11.
Het proces-verbaal relaterende de lijkschouw op het stoffelijk overschot van N. Verstappen d.d. 26 augustus 1998 (map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 18–19), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] :
(pagina 18)
Op woensdag 12 augustus 1998, omstreeks 12.45 uur, heeft de gemeentelijk lijkschouwer, dr. [gemeentelijk lijkschouwer] , in het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht, in het bijzijn van ons, [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , de lijkschouw verricht op het stoffelijk overschot van N. Verstappen. Tijdens deze lijkschouw bleek dat het ontbindingsproces reeds ver gevorderd was.
- 12.
Het proces-verbaal relaterende de gerechtelijke sectie op het stoffelijk overschot van N. Verstappen d.d. 13 augustus 1998 (map 2 van het digitale einddossier, pg. 176–177), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pagina 176)
Op woensdag (het hof begrijpt: donderdag) 13 augustus 1998, omstreeks 14.15 uur, heeft de patholoog-anatoom dr. G. van Ingen, verbonden aan het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie van het Ministerie van Justitie te Rijswijk, in aanwezigheid van mij, verbalisant [verbalisant 1] , in het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie van het Ministerie van Justitie te Rijswijk, in opdracht van de [officier van justitie] , sectie verricht op het stoffelijk overschot van N. Verstappen.
Voor aanvang van de sectie werden van het slachtoffer de navolgende sporen veiliggesteld:
- —
een rode trainingsbroek [spoor S-12];
- —
een donker blauwe slip [spoor S-13].
- 13.
Het Pro Justitia verslag d.d. 21 december 1998 met no. 98-337/I069, met bijlagen (map 1 van het digitale einddossier, pg. 20–25), voor zover inhoudende als verslaglegging van G. van Ingen:
(pagina 20)
Op 13 augustus 1998 heeft ondergetekende, G. van Ingen, arts en patholoog, als beëdigd deskundige, in samenwerking met A. Maes, in het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie te Rijswijk Z.H., de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk van Nicky Verstappen, geboren op 13 maart 1987 en dood aangetroffen op de Brunssummerheide te Brunssum op 11 augustus 1998, teneinde na te gaan de oorzaak van diens dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
Het lijk van N. Verstappen voornoemd, werd mij aangewezen en daarna overhandigd door [verbalisant 1] van de regiopolitie Limburg Zuid en na gedane schouwing aan genoemde [verbalisant 1] teruggegeven.
(pagina 21)
Uitwendige schouwing
- 1.
Het lijk was dat van een jongen van gemiddelde bouw ter lengte van 148 centimeter.
Op het lijk bevonden zich de navolgende kledingstukken: een rode pyjamabroek en
een blauwe onderbroek.
De kleding werd aan de politie overhandigd.
Aan beide voetzolen was enig gelig zand.
- 2.
Er waren paarse, deels helderrode niet wegdrukbare lijkvlekken aan het gelaat rechts
en armen en benen.
Er was tevens groenverkleuring van de huid van hals, borst en buik en verspreid
marmertekening van de huid.
- 3.
Het gelaat was paarsgroen verkleurd met marmertekening.
De ogen waren dicht.
De oogkleur was niet te beoordelen.
De pupillen waren niet te beoordelen; de hoornvliezen waren troebel.
Het oogwit en het bindvlies van de oogleden was fletsrood.
De lippen waren paarsrood, deels ingedroogd en gaaf; het wangslijmvlies was bruinig en gaaf.
Het tandvlees was bruin en in de mond waren veel maden.
(pagina 22)
Inwendige schouwing
- 8.
Het onderhuidse vetweefsel aan de buik- en borstwand was wat groenig verkleurd.
- 10.
In de borstholtes was beiderzijds een laagje rood vocht. Er was een sterke rottingsgeur.
De borstvliezen waren lakrood, glad en gaaf.
(pagina 23)
- 12.
Hals: deze werd in situ uitgeprepareerd. De halsspieren waren deels groen en deels roodbruin.
Het onderhuidse weefsel was iets groenig. De weke delen toonden donkerrode
verkleuring in het verloop van de grote vaten.
De slijmvliezen toonden postmortale verkleuring, deels donkerrood, deels wat groenig.
- 16.
Op doorsnede waren de longen beiderzijds egaal donkerrood met een sterke rottingsgeur.
(pagina 24)
- 31.
Schedelhuid: er was marmertekening.
- 33.
Het harde hersenvlies was rood met marmertekening.
- 35.
Het beenderweefsel was verder gaaf; bij röntgendoorlichting werden geen fracturen gezien.
(pagina 25)
Definitieve bevindingen
- B.
Er waren geen ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood konden verklaren.
- C.
Toxicologisch onderzoek werd verricht. Er werd 0,12 promille alcohol in het bloed
aangetroffen waarvan een onbekend deel als gevolg van postmortale rotting kan zijn ontstaan.
In de lijkdelen werden geen geneesmiddelen en/of drugs aangetoond.
Epicrise
Volgens ontvangen gegevens werd deze 11 jaar oud geworden jongen tijdens een zomerkampeertocht op de Brunssummerheide 's morgens vroeg vermist. Zijn lichaam werd 1,5 dag later in gevorderde staat van ontbinding op de heide gevonden.
Bij sectie werden verspreid over het lichaam kleine huidbeschadigingen en bruine verkleuringen gevonden waarvan een deel mogelijk postmortaal kan zijn ontstaan. Deze afwijkingen zijn waarschijnlijk voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest. Er waren geen ziekelijke orgaanveranderingen aanwijsbaar die de dood zouden kunnen verklaren.
Er werd behalve een zeer geringe hoeveelheid alcohol geen lichaamsvreemde stof in het lichaam aangetoond. Gezien het bovenstaande was bij het postmortale onderzoek geen doodsoorzaak aanwijsbaar. Mede gezien de postmortale verandering sluit dit bepaalde doodsoorzaken (b.v. belemmering van de ademhaling) echter niet uit.
Conclusie
Bij Nicky Verstappen, geboren op 13 maart 1987, was geen doodsoorzaak aanwijsbaar.
- 14.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, voor zover inhoudende als verklaring van G. van Ingen:
(pagina 11)
De jongste raadsheer houdt de deskundige G. van Ingen het volgende voor:
In het sectieverslag zijn uitgebreid bevindingen beschreven die, zoals ik de bevindingen interpreteer, duiden op ontbindingsverschijnselen, te weten:
Punt 2. Er was (…) groenverkleuring van de huid van hals, borst en buik en verspreid marmertekening van de huid.
Punt 3. Het gelaat was paarsgroen verkleurd met marmertekening. Hierbij is de conditie van de ogen beschreven.
Punt 6.B. Hals: rechts in de hals waren een drietal onregelmatige zones van huidloslating.
Punt 8. Het onderhuidse vetweefsel was wat groenig verkleurd.
Punt 12. Hals: deze werd in situ uitgeprepareerd. De halsspieren waren deels groen en deels roodbruin. Het onderhuidse weefsel was iets groenig.
Punt 16. Op doorsnede waren de longen beiderzijds egaal donkerrood met enige zuchtigheid en een sterke rottingsgeur.
Punt 31. Schedelhuid: er was marmertekening van de schedelhuid.
Punt 33. Het harde hersenvlies was rood met marmertekening.
Definitieve bevindingen C op basis van toxicologisch onderzoek. Er werd 0,12 promille alcohol in het bloed aangetroffen waarvan een onbekend deel als gevolg van postmortale rotting kan zijn ontstaan.
De deskundige G. van Ingen verklaart hierop als volgt:
Dit zijn inderdaad bevindingen die door mij zijn genoteerd als door mij gevonden tekenen van ontbinding, met uitzondering van de zuchtigheid van de longen. Verder merk ik op dat in de hals de weke delen donkerrode verkleuring vertoonden in het verloop van de grote vaten. Ook heb ik genoteerd dat het weefsel op een aantal plekken rood was gekleurd, zoals de borstvliezen en dergelijken. Dat waren ook postmortale veranderingen.
Groenverkleuring is dat het weefsel er groenig uit begint te zien, veelal bleek grijs/groen. Dit begint meestal bij de onderbuik, maar het kan erg variëren waar op het lichaam het begint. Het is afhankelijk van welk deel van het lichaam bijvoorbeeld is bedekt, welk deel niet is bedekt en bijvoorbeeld van de temperatuur. Het proces in het lichaam dat hier aan ten grondslag ligt, is rotting door bacteriën met omzettingen van stoffen.
(pagina 12)
Marmertekening is in wezen een tekening van bloedvaten, doorschijnende bloedvaten, en een gebied vlak rondom die vaten als gevolg van chemische veranderingen door rotting in bloedvaten. Het gaat om bloed in die bloedvaten. Bloedvaten hebben een grillig lijnenpatroon en dat is kennelijk ooit door iemand vergeleken met marmer en in het vak marmertekening gaan heten.
Huidloslating is dat het bovenste deel van de huid loslaat van de onderlaag. De opperhuid of de bovenste delen van de opperhuid laten los.
(pagina 16)
Als er geen doodsoorzaak wordt gevonden, betekent dit niet dat er geen doodsoorzaak is. Er kan alleen geen doodsoorzaak worden aangetoond.
Verstikking zonder tekenen van verstikking is mogelijk. Mogelijke tekenen van verstikking zijn bloedstuwing van het hoofd/hals gebied, puntvormige bloedingen in de ogen, in de longvliezen en op de binnenzijde van de nierbekkens. Of en in welke mate de puntvormige bloedingen voorkomen, is sterk variabel. Als puntvormige bloedingen niet voorkomen, sluit het verstikking niet uit.
- 15.
De brief van G. van Ingen, gericht aan regiopolitie Limburg-Zuid, District Maastricht, Basiseenheid Valkenburg/Margraten te Maastricht, ter attentie van [verbalisant 1] , met als onderwerp aanvullende vraagstelling inzake N. Verstappen d.d. 30 januari 2001 (map 3 van het digitale einddossier, pg. 510), voor zover inhoudende:
Verstikking kan, maar hoeft niet, postmortaal tekenen (te) geven. In een aantal gevallen zijn na verstikking, postmortaal, noch macroscopisch, noch microscopisch, tekenen van verstikking aanwijsbaar. Zuurstofnood kan in deze gevallen niet worden aangetoond. Dit was ook in het onderhavige geval van toepassing. Uit het bovenstaande volgt ook dat het niet vinden van tekenen van verstikking, verstikking niet uitsluit.
- 16.
Het proces-verbaal relaterende het sporenonderzoek naar aanleiding van de mogelijke gewelddadige dood van Nicky Verstappen, gepleegd in augustus 1998 te Brunssum d.d. 11 september 2001 (map 3 van het digitale einddossier, pg. 397–432), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 9] en [verbalisant 8] :
(pagina 419)
DOODSOORZAKEN:
Geraadpleegde deskundigen:
Patholoog R. Visser, NFI;
Professor Barend Cohen, forensisch deskundig, Nederlandse school voor Public Health;
Patholoog Nuyen, forensisch deskundige, Laboratorium voor de Volksgezondheid te Leeuwarden.
Mogelijke doodsoorzaken tijdens Expert Meeting door Barend Cohen en Rob Visser
Adembelemmering (subtiele smoring = verstikking), bv hand voor de mond houden. Deze adembelemmering hoeft geen zichtbare sporen op te leveren, maar het kan wel.
Stress en angst kan een hartstilstand veroorzaken. De hartspier stopt.
Hierover zijn zeer weinig gegevens bekend. Het doodschrikken van een kind is heel extreem.
(pagina 420)
Mogelijke doodsoorzaken aangegeven door Nuyen
Doodschrikken:
Ernstig schrikken ten gevolge van een schokkende gebeurtenis en/of voorval, eventueel in combinatie met het QT-tijdsyndroom, kan een doodsoorzaak zijn. Bij kinderen is hier echter geen gedegen onderzoek naar verricht.
- 17.
De brief van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en forensisch patholoog, tevens forensisch kinderpatholoog, verbonden aan het NFI, gericht aan de rechter-commissaris van de rechtbank Limburg [rechter-commissaris] d.d. 10 februari 2015 met als onderwerp aanvullende vragen inzake de sectie van N. Verstappen (map 4 van het digitale einddossier, pg. 834–848), voor zover inhoudende:
(pagina's 834–835)
Welke doodsoorzaak/oorzaken kan/kunnen op grond van de schouwbevindingen, sectiebevindingen en foto's het overlijden van Nicky verklaren?
Antwoord. Er is bij sectie (inclusief aanvullend lichtmicroscopisch onderzoek) en toxicologisch onderzoek geen doodsoorzaak gebleken. Uit deze onderzoeken is evenmin een bijdrage aan het overlijden gebleken. Daarbij wordt opgemerkt dat het lichtmicroscopisch onderzoek was bemoeilijkt vanwege postmortale veranderingen.
Er zijn mogelijke doodsoorzaken die geen objectiveerbare letsels/verschijnselen hoeven achter te laten aan een lichaam en dus niet aantoonbaar zijn bij een sectie. Deze mogelijke doodsoorzaken kunnen niet worden uitgesloten in het onderhavige geval. Een mogelijke oorzaak is de volgende:
- —
Verstikking door smoren (belemmering van de mond/neus) of (samen)drukken van/op de borstkas (mechanische/traumatische asfyxie). Wel wordt opgemerkt dat N. Verstappen ten tijde van de sectie 11 jaren oud was en dat de praktijk leert dat een kind van die leeftijd bij een normaal bewustzijn zich doorgaans niet laat smoren zonder daar weerstand tegen te bieden en daardoor letsels aan de mond/neus te ontwikkelen (tenzij er door bijvoorbeeld fixatie geen weerstand mogelijk was). Dit sluit smoren echter niet uit.
- 18.
Het verslag d.d. 14 juli 2016 (map 4 van het digitale einddossier, pg. 950–974), voor zover inhoudende als relaas van prof. dr. med. W. van de Voorde, arts-specialist in de pathologische anatomie en de gerechtelijke geneeskunde — buitengewoon hoogleraar gerechtelijke geneeskunde en criminalistiek aan de KU Leuven:
(pagina 961)
Vraag. Welke doodsoorzaak/oorzaken kan/kunnen op grond van de schouwbevindingen, sectiebevindingen en foto's het overlijden van Nicky verklaren?
Antwoord. Op grond van de beschikbare medicolegale bevindingen is er geen doodsoorzaak aanwijsbaar. Nicky was slechts 11 jaar oud, zijn medische voorgeschiedenis was zonder bijzonderheden, er waren geen aanwijzingen voor genetische ziekten en er waren tevens geen voorafbestaande patholoog-anatomische afwijkingen met doodsoorzakelijke relevantie.
Ook zijn er geen objectieve aanwijzingen (of een plausibele hypothese) voor het optreden van een (zeer zeldzaam) stress-gerelateerd overlijden.
Gezien de omstandigheden (plotse verdwijning, vindplaats en ligging/houding lichaam, leeftijd) en de afwezigheid van enige aanwijzing voor een natuurlijke dood moet derhalve in de eerste plaats worden uitgegaan van een niet-natuurlijk overlijden. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld een afsluiting van de ademhalingswegen (smoring) en/of belemmering van de ademhalingswegen in aanmerking komen, hetgeen geen sporen (letsels) hoeft achter te laten. Bovendien werd de beoordeling in casu bemoeilijkt door ontbindingsverschijnselen.
- 19.
Het rapport ‘Beantwoording aanvullende vraagstelling n.a.v. het overlijden in 1998 van een jongen van 11 jaar’ d.d. 29 mei 2019 (map 4 van het digitale einddossier, pg. 1002–1017), voor zover inhoudende als relaas van R.A.C. Bilo, forensisch arts:
(pagina 1014)
Discussies en interpretatie van bevindingen door/conclusies van ondergetekende (2001)
Consult SIGCA
In 2001 werd door ondergetekende een consult gevraagd bij SIGCA. Hierop werd door diverse collega's gereageerd.
- —
Patholoog:
Plotselinge hartdood in relatie tot extreme emotionele opwinding (met name angst en pijn) is goed gedocumenteerd beschreven zowel in de forensische als in de cardiologische literatuur. Hoewel de meeste patiënten een reeds bestaande hartafwijking hadden, werd in sommige gevallen vastgesteld dat het ook kan gebeuren zonder voorafgaande aanwijzingen voor een cardiale aandoening ( ‘hartafwijking’). Waarschijnlijk is het overlijden dan een gevolg van endogene hormonale reactie (‘catechol’) in relatie tot een vecht- of vluchtreactie. Onbekend is of dit fenomeen ook bij kinderen is beschreven, behalve bij kinderen met een reeds aanwezige en bekende cardiale aandoening, bijvoorbeeld verlengd QT-syndroom.
- —
Kinderarts 2:
In de literatuur over drugsgebruik wordt vermeld dat boosheid/opwinding na opvallende inspanning een plotse cardiale dood ( ‘hartdood’) kan veroorzaken.
(pagina's 1014–1015)
Discussie doodsoorzaak 2001
Vecht- of vluchtreactie leidend tot de dood is voor zover bekend nooit beschreven bij kinderen.
(pagina 1015)
Conclusies ondergetekende 2001
- —
Vecht- of vluchtreactie is onwaarschijnlijk, maar niet uitgesloten.
- —
Subtiel smoren kan niet worden uitgesloten.
- —
Ook combinaties van factoren, bijvoorbeeld subtiel smoren of stress lijdend tot een lichamelijke reactie bij een reeds bestaande lichamelijke aandoening, kan niet worden uitgesloten (bijvoorbeeld een status asthmaticus als stressreactie bij een CARA-kind). Hierbij behoeft op zich de lichamelijke reactie niet tot overlijden aanleiding te geven. Het overlijden is het gevolg van het niet zoeken van medische hulp.
- 20.
Het proces-verbaal verhoor getuige bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 6 juli 2020 (map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 325–342), voor zover inhoudende als verklaring van getuige W. van de Voorde, forensisch patholoog:
(pagina 330)
Daarnaast hebben we de mogelijkheid van smoring, door afsluiting van neus en mond. Dat kan gebeuren met een plastic zak, dat kan gebeuren door een kussen of een zacht voorwerp of een hand, door het duwen van het gelaat tegen de grond of door iets op het gelaat te duwen. Ook daarvan is bekend dat het de typische asfyxie tekenen niet veroorzaakt, dus ook geen puntbloedinkjes in de oogbindvliezen.
- 21.
Het deskundigenrapport ‘Aanvullend bloedspoorpatroononderzoek, haaronderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van N. Verstappen op de Brunssummerheide op 11 augustus 1998’ d.d. 11 augustus 2008, met bijlage, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 022, 023 en 028 (map 5 van het digitale einddossier, pg. 1091–1183), voor zover inhoudende als relaas van rapporteurs ing. P.E. de Vreede en dr. A.B. Raggers-Schroeijers:
(pagina 1093)
Onderzoeksmateriaal
TR-nummer
DNA-identiteitszegel
Omschrijving
S-09
ABR029
een folie met (micro)sporen van de borst van het slachtoffer N. Verstappen
S-12
ABR034
rode trainingsbroek c.q. pyjamabroek (in dit deskundigenrapport wordt de term pyjamabroek aangehouden) van het slachtoffer N. Verstappen
S-13
ABR035
donkerblauwe slip van het slachtoffer N. Verstappen
(pagina 1097)
Onderzoek 2008
In het kader van het biologische sporen en het DNA-onderzoek van 2008 heeft dr. A.B. Raggers-Schroeijers (NFI) in juli 2008 verzocht om het haaronderzoek te inventariseren en te onderzoeken of anno 2008 aanvullend haaronderzoek mogelijk is.
In deze inventarisatie zijn haarsporen betrokken, welke afkomstig zijn van het volgende onderzoeksmateriaal:
TR-nummer
DNA-identiteitszegel
Omschrijving
S-09
ABR029
folie met (micro)sporen van de borst van het slachtoffer N. Verstappen
S-12
ABR034
rode pyjamabroek van het slachtoffer N. Verstappen
S-13
ABR035
donkerblauwe slip van het slachtoffer N. Verstappen
Naar aanleiding van de inventarisatie is een aanvullend vergelijkend haaronderzoek uitgevoerd.
(pagina 1098)
In dit deskundigenrapport zijn de resultaten en conclusies vermeld van alle onderzoeken die naar aanleiding van onderstaande vraagstellingen zijn uitgevoerd.
Vraagstelling (3.1)
‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek’
Bij de Forensische Intake gesprekken (september 2005) is besproken om aanvullend DNA-onderzoek te verrichten aan eerder veiliggestelde sporen waarvan tot dan toe geen resultaten/DNA-profielen waren verkregen en waar met de huidige DNA-technieken mogelijk een DNA-profiel kan worden verkregen dat geschikt is voor vergelijkend DNA-onderzoek, en mogelijk geschikt is voor vergelijking met c.q. opname in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
(pagina 1099)
Vraagstelling (3.3)
‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek’
Verzocht is om het volgende, reeds eerder onderzochte, onderzoekmateriaal te onderwerpen aan een aanvullend onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek.
TR-nummer
DNA-identiteitszegel
Omschrijving
S-09
ABR029
een folie met (micro)sporen van de borst van het slachtoffer N. Verstappen
S-12
ABR034
rode pyjamabroek van het slachtoffer N. Verstappen
S-13
ABR035
donkerblauwe slip van het slachtoffer N. Verstappen
(pagina 1107)
- 2.
Haaronderzoek
Inventarisatie haarsporen: de resultaten van de inventarisatie zijn in tabelvorm (tabel 1) weergegeven.
(pagina 1108)
Tabel 1: Inventarisatie haaronderzoek
Onderzoeksmateriaal
Haarcodering
Type haar
pyjamabroek van het slachtoffer [ABR034]
e2
x
een lichaamshaar
een lichaamshaardeel
slip van het slachtoffer [ABR035]
f
een lichaamshaar
(pagina 1114)
Mogelijkheden aanvullend onderzoek
Wanneer referentiemonsters hoofd- en/of lichaamshaar van nieuwe betrokkenen en/of verdachten beschikbaar worden gesteld, kunnen de volgende morfologische haaronderzoeken worden uitgevoerd.
De lichaamsharen e2), f) en (het hof begrijpt: lichaamshaardeel) x) kunnen worden vergeleken met referentiemonsters lichaamshaar van nieuwe betrokkene(n) en/of verdachte(n).
(pagina 1115 en 1141–1142)
- 3.
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
Rode pyjamabroek [ABR034] van het slachtoffer N. Verstappen
Onderzoek naar biologische sporen 2006
Speeksel
De pyjamabroek is onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is, gebruik makend van de alfa-amylase afdrukmethode, op 17 locaties een aanwijzing aangetroffen op de aanwezigheid van speeksel. Alle waargenomen (17) locaties zijn als [ABR034]#81 tot en met [ABR034]#91 en [ABR034]#93 tot en met [ABR034]#98 bemonsterd (i.e. met de onderliggende stof uit de pyjamabroek verwijderd).
Onderzoek naar biologische sporen 2008
Speeksel
Bij het DNA-onderzoek van 2006 is voor één bemonstering [ABR034]#93 niet het gehele uitgeknipte spoor verbruikt. Dit resterende deel van het spoor [ABR034]#93 is in 2008 wederom onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is gebruik gemaakt van een nieuwe, specifiekere onderzoekstechniek ten opzichte van de techniek die in 2006 is gebruikt. Hierbij is in het resterende deel van het spoor [ABR034]#93 de aanwijzing op de aanwezigheid van speeksel niet bevestigd.
(pagina 1143)
DNA-onderzoek 2008
In juni 2008 zijn alle DNA-extracten van de sporen, die n.a.v. het onderzoek van 2006 reeds waren onderzocht, wederom onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering.
Ook het resterende deel van het spoor [ABR034]#93, dat bij het onderzoek van 2006 nog niet was verbruikt, is in 2008 onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering.
Resultaten en conclusies vergelijkend DNA-onderzoek 2006 & 2008
De resultaten en conclusies van het vergelijkend DNA-onderzoek uit 2006 en 2008 staan vermeld in tabel 2.
In tabel 2 staat vermeld welk type DNA-profiel bij de verschillende DNA-onderzoeken is verkregen en van wie het celmateriaal in het onderzochte sporenmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. Dit betekent tevens dat in het desbetreffende sporenmateriaal (op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek) geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van andere personen van wie de DNA-profielen bij het vergelijkend DNA-onderzoek in deze zaak zijn betrokken. Het betreft hier de DNA-profielen van de volgende (onbekende) personen:
- —
het overleden slachtoffer N. Verstappen [RFE330];
- —
de onbekende mannelijke celdonor (man 2), in onderhavig deskundigenrapport gekoppeld aan o.a. het celmateriaal in de bemonstering [ABR035]#11 van de slip van het slachtoffer.
(pagina 1152)
Tabel 2 (vervolg) Pyjamabroek [ABR034]
Sporenmateriaal
Resultaten en conclusies vergelijkend
DNA-onderzoek (2006 & 2008)
Bemonstering pyjamabroek
(resterend deel spoor)
[ABR034]#93
2008:
onvolledig DNA-mengprofiel
slachtoffer en onbekende man 2 niet uitgesloten
geen aanwijzingen op een 3e persoon
(pagina 1153)
Donkerblauwe slip [ABR035] van het slachtoffer N. Verstappen
Onderzoek naar biologische sporen 2006
Bloed
De buiten- en binnenzijde van het voor- en het achterpand van de slip zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn 3 bloedsporen aangetroffen. Deze bloedsporen zijn als [ABR035]#1, [ABR035]#2 en [ABR035]#3 veiliggesteld (i.e. met de onderliggende stof uit de pyjamabroek (het hof begrijpt: slip c.q. onderbroek) verwijderd) voor een DNA-onderzoek.
Biologische contactsporen
Van de slip zijn 31 bemonsteringen genomen die zijn gericht op het veiligstellen van eventueel aanwezig celmateriaal.
Voor het nemen van 30 van deze 31 bemonsteringen zijn de binnen- en de buitenzijde van de slip in zones verdeeld. De 31 zones (het hof begrijpt: 30 van de 31 zones) zijn met de zogenaamde stubmethode bemonsterd. Hierbij wordt (een deel van) het onderzoeksmateriaal (i.e. de pyjamabroek (het hof begrijpt: slip c.q. onderbroek)) met een voor dit doeleinde geprepareerd stukje zelfklevende tape afgeplakt. Dit stukje tape (i.e. de stub) wordt vervolgens veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. Al deze 30 bemonsteringen [ABR035]#5 tot en met [ABR035]#19 en [ABR035]#21 tot en met [ABR035]#35 zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Het gebied rondom bloedspoor [ABR035]#1, de tailleband, de randen en het kruis van de slip zijn bij de indeling in zones als afzonderlijke zones beschouwd, omdat dit plaatsen zijn waar naar verwachting bij contact tussen het slachtoffer en een eventuele belager celmateriaal kan zijn overgedragen.
Voor 1 van deze 31 bemonsteringen is de stubmethode niet gebruikt. Dit betreft het label in de tailleband van de slip, welke in het geheel is uitgeknipt en als [ABR035]#20 is veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. De zones beslaan vrijwel de gehele slip.
Speeksel
Tot slot is de slip onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is, gebruik makend van de alfa-amylase afdrukmethode, op 18 locaties een aanwijzing aangetroffen op de aanwezigheid van speeksel. Alle waargenomen (18) locaties zijn als [ABR035]#36 tot en met [ABR035]#53 bemonsterd (i.e. met de onderliggende stof uit de slip verwijderd).
(pagina 1154)
Onderzoek naar biologische sporen 2008
Speeksel
Bij het DNA-onderzoek van 2006 (zie ‘DNA-onderzoek 2006’ hieronder) is voor 11 bemonsteringen [ABR035]#36, #38, #39, #41, #44 tot en met #50 niet het gehele uitgeknipte spoor verbruikt. De resterende delen van deze sporen zijn in 2008 wederom onderzocht op de aanwezigheid van speeksel. Hierbij is gebruik gemaakt van een nieuwe, specifiekere onderzoekstechniek ten opzichte van de techniek die in 2006 is gebruikt. De aanwijzing op de aanwezigheid van speeksel is in 10 resterende delen van de sporen [ABR035]#36, #38, #39, #41, #44 tot en met #49 bevestigd.
DNA-onderzoek 2006
Alle bovengenoemde (52) sporen (i.e. [ABR035]#1, #2, #3, #5 tot en met #53), die bij het onderzoek van 2006 van de slip zijn veiliggesteld, zijn onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek.
De sporen waarvan hierbij geen DNA-profiel is verkregen maar waarbij met de DNA-kwantificering of in de analyse (i.e. indicatie op DNA-kenmerken) wel een indicatie op de aanwezigheid van DNA is waargenomen, zijn vervolgens aanvullend onderworpen aan DNA-onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van het SGM-Plus DNA-analysesysteem en LCN-techniek.
Dit betreft 8 van de 52 sporen: [ABR035]#2, [ABR035]#8, [ABR035]#11, [ABR035]#20, [ABR035]#23, [ABR035]#36, [ABR035]#38 en [ABR035]#45.
DNA-onderzoek 2008
In juni 2008 zijn alle (52) sporen, die n.a.v. het onderzoek van 2006 reeds waren onderzocht, wederom onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek. Bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering. Voor 12 sporen [ABR035]#5 tot en met #9, #11, #12, #14, #16, #18, #24 en #45 zijn de verkregen PCR-producten aanvullend behandeld met een zuiverings-/concentreringsprocedure.
Ook de resterende delen van de 11 sporen [ABR035]#36, #38, #39, #41, #44 tot en met #50, die bij het onderzoek van 2006 nog niet waren verbruikt, zijn in 2008 onderworpen aan standaard SGM-Plus DNA-onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van ‘real time PCR’ DNA-kwantificering.
(pagina 1155)
Resultaten en conclusies vergelijkend DNA-onderzoek 2006 & 2008
De resultaten en conclusies van het vergelijkend DNA-onderzoek uit 2006 en 2008 staan vermeld in tabel 3.
In tabel 3 staat vermeld welk type DNA-profiel bij de verschillende DNA-onderzoeken is verkregen en van wie het celmateriaal in het onderzochte sporenmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. Dit betekent tevens dat in het desbetreffende sporenmateriaal (op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek) geen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van andere personen van wie de DNA-profielen bij het vergelijkend DNA-onderzoek in deze zaak zijn betrokken. Het betreft hier de DNA-profielen van de volgende (onbekende) personen:
- —
het overleden slachtoffer N. Verstappen [RFE330];
- —
de onbekende mannelijke celdonor (man 2), in onderhavig deskundigenrapport gekoppeld aan o.a. het celmateriaal in de bemonstering [ABR035]#11 van de slip van het slachtoffer.
(pagina's 1156–1164)
Tabel 3 Slip [ABR035]
Sporenmateriaal
Resultaten en conclusies vergelijkend DNA-onderzoek
(2006 & 2008)
Bemonstering slip
[ABR035]#5
2008:
DNA-mengprofiel
match slachtoffer en onbekende man 2 en nog een onbekende persoon; geen aanwijzingen op een 4e persoon
Bemonstering slip
[ABR035]#6
2008:
onvolledig DNA-mengprofiel
match slachtoffer en onbekende man 2
aanwezigheid derde persoon niet uitgesloten
Bemonstering slip
[ABR035]#7
2008:
onvolledig DNA-mengprofiel
ten minste 2 personen
Bemonstering slip
[ABR035]#8
2008:
DNA-mengprofiel
hoofdprofiel match slachtoffer
nevenprofiel match onbekende man 2; aanwezigheid tweede onbekende in nevenprofiel niet uitgesloten
Bemonstering slip
[ABR035]#9
2008:
onvolledig DNA-mengprofiel
ten minste 2 personen
Bemonstering slip
[ABR035]#11
2006 LCN:
reproduceerbare DNA-kenmerken onvolledig DNA-mengprofiel
match onbekende man 2; slachtoffer niet uitgesloten
geen aanwijzingen op een 3e persoon
2008:
DNA-mengprofiel
onvolledig hoofdprofiel match onbekende man 2
nevenprofiel match slachtoffer
nevenprofiel geen aanwijzingen op een 2e persoon
(het hof begrijpt, mede gelet op het resultaat van de toepassing van de LCN-methode in 2006: geen aanwijzingen op een 3e persoon)
Bemonstering slip
[ABR035]#12
2008:
onvolledig DNA-mengprofiel
onvolledig hoofdprofiel match onbekende man 2
nevenprofiel ten minste 2 personen
Bemonstering slip
[ABR035]#14
2008:
DNA-mengprofiel
ten minste 3 personen
onbekende man 2 niet uitgesloten
Bemonstering slip
[ABR035]#16
2008:
onvolledig DNA-mengprofiel
ten minste 2 personen
Bemonstering slip
[ABR035]#18
2008:
DNA-mengprofiel
match slachtoffer en onbekende man 2
geen aanwijzingen op een 3e persoon
Bemonstering slip
[ABR035]#20
2006 LCN:
reproduceerbare DNA-kenmerken onvolledig DNA-mengprofiel
slachtoffer en onbekende man 2 niet uitgesloten
geen aanwijzingen op een 3e persoon
Bemonstering slip
[ABR035]#23
2006 LCN:
reproduceerbare DNA-kenmerken match onbekende man 2
Bemonstering slip
[ABR035]#24
2008:
onvolledig DNA-mengprofiel
ten minste 3 personen
match slachtoffer en onbekende man 2
Bemonstering slip
[ABR035]#36
2006 LCN:
reproduceerbare DNA-kenmerken onvolledig DNA-mengprofiel
match slachtoffer; onbekende man 2 niet uitgesloten
geen aanwijzingen op een 3e persoon
Bemonstering slip
(resterend deel spoor)
[ABR035]#36
2008:
DNA-mengprofiel
ten minste 3 personen;
slachtoffer en onbekende man 2 niet uitgesloten
Bemonstering slip
[ABR035]#38
2006 LCN:
reproduceerbare DNA-kenmerken onvolledig DNA-mengprofiel
match slachtoffer; onbekende man 2 niet uitgesloten
geen aanwijzingen op een 3e persoon
Bemonstering slip
(resterend deel spoor)
[ABR035]#38
2008:
DNA-mengprofiel
hoofdprofiel match slachtoffer
nevenprofiel onbekende man 2 niet uitgesloten; aanwezigheid tweede onbekende in nevenprofiel niet uitgesloten
Bemonstering slip
(resterend deel spoor)
[ABR035]#39
2008:
onvolledig DNA-mengprofiel
ten minste 2 personen
slachtoffer en onbekende man 2 niet uitgesloten
Bemonstering slip
[ABR035]#45
2006 LCN:
reproduceerbare DNA-kenmerken match onbekende man 2
2008:
onvolledig DNA-profiel match onbekende man 2
Bemonstering slip
(resterend deel spoor)
[ABR035]#45
2008:
onvolledig DNA-profiel match onbekende man 2
Bemonstering slip
(resterend deel spoor)
[ABR035]#46
2008:
onvolledig DNA-profiel
Bemonstering slip
[ABR035]#47
2008:
geen DNA-profiel
Bemonstering slip
(resterend deel spoor)
[ABR035]#47
2008:
DNA-mengprofiel
ten minste 2 personen
slachtoffer en onbekende man 2 niet uitgesloten
(pagina 1166)
Samenvatting
In deze samenvatting zijn de DNA-matches die bij het vergelijkend DNA-onderzoek zijn gevonden nog een keer genoemd.
Vergelijkend DNA-onderzoek met DNA-profiel van onbekende man 2 (dit deskundigenrapport)
Van het celmateriaal in de bemonstering [ABR035]#11 van de slip is een SGM-Plus DNA-hoofdprofiel verkregen van een onbekende man (onbekende man 2). De berekende frequentie van dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Het DNA-profiel van deze onbekende man 2 is vergeleken met alle DNA-profielen van de onderzochte biologische sporen in deze zaak. Hierbij is gevonden dat nog 17 sporen van de slip van het slachtoffer en één spoor van de pyjamabroek van het slachtoffer celmateriaal van de onbekende man 2 kunnen bevatten. Het betreft de sporen: van de slip [ABR035]#5, #6, #8, #12, #14, #18, #20, #23, #24, #36, resterend deel spoor #36, #38, resterend deel spoor #38, resterend deel spoor #39, #45, resterend deel spoor #45, resterend deel spoor #47 en van de pyjamabroek [ABR034]#93.
Uit de weergave van de locaties van de genoemde sporen blijkt dat het celmateriaal van de onbekende man 2 met name op de tailleband en het voorpand binnenzijde van de slip is aangetroffen.
- 22.
Het NFI-rapport ‘Haaronderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van N. Verstappen op de Brunssummerheide op 11 augustus 1998’ d.d. 2 maart 2015, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 074 (map 5 van het digitale einddossier, pg. 1202–1207), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur ing. P.E. de Vreede:
(pagina 1202)
In deze zaak is het volgende verzocht:
- —
inventarisatie van de haarsporen aangetroffen op/bij het slachtoffer N. Verstappen;
- —
de lengte bepalen van de haarsporen.
(pagina 1203)
Inventarisatie haarsporen en lengte van de haarsporen
Haren van pyjamabroek van het slachtoffer ABR034
De humane haren e2) en x) hebben een lengte van respectievelijk circa 0.9 en 0.8 centimeter.
Haren van slip van het slachtoffer ABR035
De humane haar haar gecodeerd f) heeft een lengte van circa 0.8 centimeter.
(pagina 1204)
De haarcodering van de haarsporen is overeenkomend met de haarcodering zoals gebruikt in het NFI-deskundigenrapport van 11 augustus 2008. De haarsporen zijn in 2005 voorzien van een SIN, zie onderstaande tabel.
Herkomst haren
Codering haarsporen
SIN
Pyjamabroek ABR034 van het slachtoffer
e2, x
AAHK4706NL
Slip ABR035 van het slachtoffer
f
AAHK4707NL
- 23.
Het NFI-rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van N. Verstappen op de Brunssummerheide op 11 augustus 1998’ d.d. 17 juli 2015, met bijlage, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 077 (map 5 van het digitale einddossier, pg. 1208–1210), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur dr. B. Kokshoorn:
(pagina 1208)
Vraagstelling
In de aanvraag onderzoek van de politie eenheid Oost-Nederland van 18 maart 2015 is verzocht om de bemonstering ABR035#45 van de onderbroek van slachtoffer N. Verstappen te onderwerpen aan een aanvullend DNA-onderzoek. Dit met als doel meer genetische informatie te verkrijgen van onbekende man 2.
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek:
ABR035#45 een bemonstering van een onderbroek.
Op grond van het resultaat van het standaard DNA-onderzoek is bemonstering ABR035#45 onderworpen aan een Low Copy Number (LCN) DNA-onderzoek. Hierbij is het DNA-onderzoek aan deze bemonstering herhaald om de reproduceerbaarheid van het verkregen resultaat te onderzoeken.
(pagina's 1208–1209)
Resultaten, interpretatie en conclusie
Het DNA-profiel van de volgende persoon is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
ABR035#11
het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering ABR035#11 van de slip van het slachtoffer (gekoppeld aan de onbekende man 2)
(pagina 1209)
Van het DNA in de bemonstering ABR035#45 is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een man. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel ABR035#11 gekoppeld aan onbekende man 2. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
DNA-databank
Het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering ABR035#45 is op 15 juli 2015 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Dit DNA-profiel matcht met het DNA-profiel ABR035#11 gekoppeld aan onbekende man 2. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 23505.
- 24.
Het herzien NFI-rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van N. Verstappen op de Brunssummerheide op 11 augustus 1998’ d.d. 17 september 2015, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 079_herzien rapport (map 5 van het digitale einddossier, pg. 1215–1218), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur dr. J.H.A. Nagel:
(pagina 1215)
In deze zaak iseen mitochondriaal DNA-onderzoek (mtDNA) uitgevoerd aan de daarvoor geschikte haren. Tevens is de bemonstering ABR035#45 van de slip onderworpen aan een Y-chromosomaal en een mtDNA-onderzoek en in dit rapport betrokken bij het vergelijkend mtDNA-onderzoek.
(pagina's 1215–1216)
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een mitochondriaal DNA-onderzoek:
AAHU3889NL#02
een humane haar vanaf trainingsbroek/pyjamabroek ABR034 (haar e2, 0.9 centimeter, AAHK4706NL)
AAHU3889NL#03
een humaan haardeel vanaf trainingsbroek/pyjamabroek ABR034 (haar x, 0.8 centimeter, AAHK4706NL)
ABR035#55
een humane haar vanaf slip ABR035 (haar f, 0.8 centimeter)
(pagina 1216)
Om technische redenen is een nieuw SIN toegekend aan haarsporen vanaf trainingsbroek/pyjamabroek AAHK4706NL, namelijk AAHU3889NL, zodat een DNA-onderzoek kon worden uitgevoerd.
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een Y-chromosomaal en een mitochondriaal DNA-onderzoek:
ABR035#45
bemonstering van de buitenkant van de voorzijde van de tailleband van de slip ABR035
Resultaten, interpretatie en conclusie
Y-chromosomaal DNA-onderzoek
Van het celmateriaal in de bemonstering ABR035#45 is een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen.
Mitochondriaal DNA-onderzoek
Van de haarsporen AAHU3889NL#02 en #03 en ABR035#55 en van de bemonstering ABR035#45 zijn mtDNA-profielen verkregen die met elkaar en met het eerder verkregen mtDNA-profiel van het slachtoffer N. Verstappen zijn vergeleken.
Vergelijkend mtDNA-onderzoek
De verkregen mtDNA-profielen van haarsporen AAHU3889NL#02 en #03 en ABR035#55 en van de bemonstering ABR035#45 matchen met elkaar maar matchen niet met het mtDNA-profiel van het slachtoffer N. Verstappen. Dit betekent dat deze haarsporen en het celmateriaal in de bemonstering ABR035#45 niet afkomstig zijn van het slachtoffer maar afkomstig zijn van een onbekende persoon (man of vrouw, in dit rapport aangeduid als mito-A).
- 25.
Het NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van N. Verstappen in Brunssum op 11 augustus 1998’ d.d. 19 februari 2016, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 082 (map 5 van het digitale einddossier, pg. 1222–1240), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur dr. S. van Soest:
(pagina 1225)
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving
AAGD5405NL
pyjamabroek (voorheen DNA nr. ABR034 en spoor nr. S12)
AAGD5406NL
onderbroek (voorheen DNA nr. ABR035 en spoor nr. S13)
Het in tabel 2 vermelde materiaal is betrokken bij het (vergelijkend) DNA-onderzoek.
Tabel 2 Overzicht eerder onderzocht materiaal
SIN
Omschrijving
RFE330
referentiemonster van het slachtoffer N. Verstappen (geboren op 13 maart 1987)
ABR035#45
bemonstering van de onderbroek (gekoppeld aan onbekende man 2)
(pagina 1226)
Verzocht is de pyjamabroek en de onderbroek nogmaals te onderzoeken op humane biologische sporen. De hieronder opgesomde eerder bemonsterde locaties zullen bij het onderzoek naar biologische contactsporen worden betrokken. Het textiele materiaal van deze locaties zal worden opgerekt, om zo eventueel aanwezig celmateriaal tussen de garen te kunnen bemonsteren. Het doel van het onderzoek is om meer celmateriaal te verzamelen van de eerder aangetroffen onbekende man 2.
De te bemonsteren locaties:
Voor de pyjamabroek ABR034/AAGD5405NL
ABR034#26, #27, #28, #32, #33, #39, #58, #59, #60, #68, #69, #70 en #93.
Voor de onderbroek ABR035/AAGD5406NL
ABR035#5, #6, #7, #8, #9, #11, #12, #14, #15, #18, #21, #23, #24, #25, #26, #27, #30, #31, #32, #36, #38, #39, #46 en #47.
(pagina 1227)
Onderzoek naar biologische sporen
Pyjamabroek ABR034/AAGD5405NL
De in de aanvraag onderzoek genoemde gebieden zijn onderworpen aan een onderzoek naar de aanwezigheid van biologische contactsporen. Hierbij is het elastische textiele materiaal opgerekt waarna het is bemonsterd met de stubmethode. Voor de duidelijkheid zijn de eerder onder het DNA-zegel ABR034 bemonsterde locaties gekoppeld aan de huidige bemonsteringen onder SIN AAGD5405NL. De hieronder vermelde bemonsteringen zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek:
(pagina 1229)
Binnenkant pyjamabroek:
De rand van de eerdere bemonstering ABR034#93 is gestubd en veiliggesteld als AAGD5405NL#17.
(pagina's 1231–1232)
Onderbroek ABR035/AAGD5406NL
De in de aanvraag onderzoek genoemde gebieden zijn onderworpen aan een (het hof begrijpt: onderzoek) naar de aanwezigheid van biologische contactsporen. Hierbij is het (elastische) textiele materiaal per locatie opgerekt waarna het is bemonsterd middels de stubmethode. Voor de duidelijkheid zijn de eerder onder het DNA-zegel ABR035 bemonsterde locaties gekoppeld aan de huidige bemonsteringen onder SIN AAGD5406NL. De hieronder vermelde bemonsteringen zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek:
(pagina 1232)
Binnenkant onderbroek:
Gebied ABR035#5 is gestubd en veiliggesteld als AAGD5406NL#01.
Gebied ABR035#18 is gestubd en veiliggesteld als AAGD5406NL#10.
Buitenkant onderbroek
Gebied ABR035#24 is gestubd en veiliggesteld als AAGD5406NL#14.
Gebied ABR035#30 is gestubd en veiliggesteld als AAGD5406NL#18.
(pagina 1236)
DNA-onderzoek
De veiliggestelde bemonsteringen AAGD5405NL#01 tot en met #17 van de pyjamabroek en AAGD5406NL#01 tot en met #25 van de onderbroek zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Op grond van de eerste resultaten van het standaard DNA-onderzoek zijn de bemonsteringen AAGD5405NL#01, #02, #03, #08, #09, #10, #11, #13 en #17 en AAGD5406NL#01, #02, #03, #07, #10, #13, #14, #18, #20, #25 onderworpen aan een zogenoemde LCN DNA-analyse. Als onderdeel van de standaard onderzoeksprocedure wordt bij LCN DNA-analyse de reproduceerbaarheid van de verkregen resultaten onderzocht.
(pagina 1237)
Resultaten, interpretatie en conclusie
Het DNA-profiel van N. Verstappen RFE330 (geboren op 13 maart 1987) en het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering ABR035#45 (gekoppeld aan onbekende man 2) zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
In tabel 3 staat vermeld van wie het celmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
(pagina's 1237–1238)
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
Pyjamabroek ABR034/AAGD5405NL
AAGD5405NL#17
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
onbekende man 2
Onderbroek ABR035/AAGD5406NL
AAGD5406NL#01
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
N. Verstappen en onbekende man 2
AAGD5406NL#10
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
minimaal twee personen
AAGD5406NL#14
DNA-mengprofiel van minimaal drie personen
N. Verstappen en onbekende man 2
AAGD5406NL#18
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
onbekende man 2
- 26.
Het NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van N. Verstappen op de Brunssummerheide op 11 augustus 1998’ d.d. 22 augustus 2017, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 124 (map 5 van het digitale einddossier, pg. 1241–1244), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur dr. S. van Soest:
(pagina 1241)
Vraagstelling
In de aanvraag onderzoek van de politie eenheid Oost-Nederland van 23 mei 2017 is verzocht om onderstaande folies te onderzoeken op de aanwezigheid van huidschilfers en mogelijke huidschilfers te bemonsteren en te onderwerpen aan een DNA-onderzoek.
SVO-nr.
DNA-zegelnr.
SIN
Omschrijving
S-09
ABR029
AAIB1676NL
folie van de borst van het slachtoffer N. Verstappen
S-12
ABR034
AAIB1679NL
zes folies van de pyjamabroek van N. Verstappen
Om onderscheid te maken met in het verleden veiliggestelde bemonsteringen hebben de folies nieuwe SINs gekregen.
Onderzoek naar biologische sporen
De folies zijn microscopisch onderzocht op de aanwezigheid van huidschilfers. De mogelijke huidschilfers die hierbij zijn aangetroffen, zijn afzonderlijk veiliggesteld ten behoeve van een DNA-onderzoek.
Van de folies AAIB1676NL en AAIB1679NL zijn respectievelijk 51 en 53 (mogelijke) huidschilfers veiliggesteld.
(pagina 1242)
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAIB1676NL#01 t/m #51
bemonsteringen van de folie van de borst
AAIB1679NL#01 t/m #53
bemonsteringen van de 6 folies van de pyjamabroek
Resultaten, interpretatie en conclusie
Van de bemonsteringen genoemd in tabel 1 zijn onvolledige DNA-profielen verkregen.
Het DNA-profiel van onbekende man 2 (ABR035#45) is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
In tabel 1 staat vermeld van wie het celmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. Dit betekent dat als een persoon niet wordt vermeld, er op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek geen aanwijzing is voor de aanwezigheid van celmateriaal van deze persoon in die bemonstering.
(pagina 1243)
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel/
celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAIB1676NL#37
borst
onvolledig DNA-profiel van een man
onbekende man 2
ongeveer 1 op 110 miljoen
AAIB1676NL#47
borst
onvolledig DNA-profiel van een man
onbekende man 2
ongeveer 1 op 1,8 miljoen
AAIB1679NL#48
pyjamabroek
onvolledig DNA-profiel van een man
onbekende man 2
ongeveer 1 op 66.500
- 27.
Het NFI-rapport ‘DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een verdachte naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van N. Verstappen’ d.d. 7 september 2018, met bijlage, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 152 (map 6 van het digitale einddossier, pg. 1652–1655), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur drs. C. van Kooten:
(pagina 1652)
Vraagstelling
[zaaksofficier van justitie 1] heeft op 7 september 2018 verzocht het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] op te nemen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en te vergelijken met de hierin aanwezige DNA-profielen.
Gegevens verdachte
Achternaam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voorletters verdachte]
Geboortedatum: [geboortedag] 1962
Geboorteplaats: Venlo
Identiteitszegel: WAAD6718NL
DNA-onderzoek
Aan het referentiemonster wangslijmvlies WAAD6718NL van de verdachte [verdachte] is autosomaal DNA-onderzoek verricht. Van het DNA in dit referentiemonster is een autosomaal DNA-profiel verkregen.
DNA-databank
Het DNA-profiel WAAD6718NL van de verdachte [verdachte] is op 7 september 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 23505. De DNA-profielen van het DNA in de bemonsteringen ABR035#45 en ABR035#11 gekoppeld aan onbekende man 2 uit zaak 1998.08.13.034 maken deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat het DNA in de bemonsteringen ABR035#45 en ABR035#11 afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] en dat hij de onbekende man 2 uit deze zaak kan zijn.
(pagina 1653)
De berekende frequentie van de autosomale DNA-profielen van het DNA in de bemonsteringen ABR035#45 en ABR035#11 is kleiner dan 1 op 1 miljard. Ofwel, de kans dat het autosomale DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze autosomale DNA-profielen is kleiner dan 1 op 1 miljard.
- 28.
Het herzien NFI-rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van N. Verstappen’ d.d. 20 december 2018, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 153_herzien (map 6 van het digitale einddossier, pg. 1656–1662), voor zover inhoudende als relaas van rapporteurs dr. S van Soest en dr. J.H.A. Nagel:
(pagina 1656)
Vraagstelling
[officier van justitie 2] van het arrondissementsparket Limburg heeft op 13 september 2018 verzocht:
- —
om het autosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedag] 1962) te vergelijken met het autosomale DNA-profiel van onbekende man 2 in deze zaak;
- —
om een Y-chromosomaal DNA-profiel te vervaardigen van het referentiemateriaal van verdachte [verdachte] en dit DNA-profiel te vergelijken met het Y-chromosomale DNA-profiel van onbekende man 2;
- —
om een mitochondriaal DNA-profiel (mtDNA-profiel) te vervaardigen van het referentiemateriaal van verdachte [verdachte] en dit DNA-profiel te vergelijken met de mitochondriale DNA-profielen gekoppeld aan onbekende persoon mito-A.
DNA-onderzoek
Aan het referentiemonster wangslijmvlies WAAD6718NL van de verdachte [verdachte] (geboren op 29 oktober 1962) is Y-chromosomaal en mitochondriaal DNA-onderzoek verricht. Van het DNA in dit referentiemonster zijn een Y-chromosomaal en een mitochondriaal DNA-profiel verkregen.
(pagina 1657)
Vergelijkend autosomaal DNA-onderzoek
Het eerder verkregen autosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] WAAD6718NL is vergeleken met het autosomale DNA-profiel van een onbekend persoon in deze zaak.
Identiteitsnummer
Omschrijving
ABR035#45
ABR035#11
bemonsteringen van de onderbroek van N. Verstappen
(gekoppeld aan onbekende man 2)
Interpretatie en conclusie van het vergelijkend autosomaal DNA-onderzoek
Onbekende man 2
Het autosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] WAAD6718NL matcht met de autosomale DNA-profielen van het DNA (gekoppeld aan onbekende man 2) in bemonsteringen ABR035#45 en ABR035#11 van de onderbroek van het slachtoffer N. Verstappen. Dit betekent dat het DNA in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] en dat hij de onbekende man 2 kan zijn. De berekende frequentie van de autosomale DNA-profielen van het DNA in de bemonsteringen ABR035#45 en ABR035#11 is kleiner dan 1 op 1 miljard. Ofwel, de kans dat het autosomale DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze autosomale DNA-profielen is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Dit betekent eveneens dat (een deel van) het DNA in de bemonsteringen in deze zaak die eerder gekoppeld zijn aan onbekende man 2 afkomstig kan zijn van [verdachte] .
(pagina 1658)
Vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek
Het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] WAAD6718NL is vergeleken met het onderstaande eerder verkregen Y-chromosomale DNA-profiel van een onbekende persoon in deze zaak.
Identiteitsnummer
Omschrijving
ABR035#45
bemonstering van de onderbroek van N. Verstappen
(gekoppeld aan onbekende man 2)
Interpretatie en conclusie van het vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek
Onbekende man 2
Het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte [verdachte] WAAD6718NL matcht met het Y-chromosomale DNA-profiel van onbekende man 2 (bemonstering ABR035#45 van de onderbroek van het slachtoffer N. Verstappen). Dit betekent dat DNA in deze bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] en dat hij de onbekende man 2 kan zijn. Dit is in overeenstemming met de resultaten van het autosomale DNA-onderzoek.
(pagina 1659)
Vergelijkend mitochondriaal DNA-onderzoek
Het mtDNA-profiel van verdachte [verdachte] WAAD6718NL is vergeleken met onderstaande eerder verkregen mtDNA-profielen van onbekende persoon mito-A in deze zaak.
Identiteitsnummer
Omschrijving
AAHU3889NL#02
humane haar vanaf pyjamabroek ABR034 van N. Verstappen
(gekoppeld aan onbekende persoon mito-A)
AAHU3889NL#03
humaan haardeel vanaf pyjamabroek ABR034 van N. Verstappen
(gekoppeld aan onbekende persoon mito-A)
ABR035#55
humane haar vanaf de onderbroek ABR035 van N. Verstappen
(gekoppeld aan onbekende persoon mito-A)
ABR035#45
bemonstering van de buitenkant van de voorzijde van de tailleband van de onderbroek ABR035 van N. Verstappen
(gekoppeld aan onbekende persoon mito-A)
Interpretatie en conclusie van het vergelijkend mitochondriaal DNA-onderzoek
Onbekende persoon mito-A
Het mtDNA-profiel van [verdachte] WAAD6718NL matcht met de verkregen mtDNA-profielen van haarsporen AAHU3889NL#02, #03 en ABR035#55 en van de bemonstering ABR035#45. Dit betekent dat de haarsporen AAHU3889NL#02, #03 en ABR035#55 en het DNA in de bemonstering ABR035#45 afkomstig kunnen zijn van de verdachte [verdachte] of van een persoon die in de moederlijke lijn verwant is aan verdachte [verdachte]. Dit betekent dat de verdachte [verdachte] of een persoon die in de vrouwelijke lijn verwant is aan [verdachte] de persoon mito-A kan zijn.
(pagina 1660)
Bewijskracht van het vergelijkend mitochondriaal DNA-onderzoek
Voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijskracht van de match tussen de mtDNA-profielen van haarsporen AAHU3889NL#02, #03 en ABR035#55 en het mtDNA-profiel van de verdachte [verdachte] WAAD6718NL is het van belang om te weten hoe zeldzaam het mtDNA-profiel van de haarsporen is. Hoe zeldzamer het matchende mtDNA-profiel hoe groter de bewijskracht van het mtDNA-onderzoek. Om inzicht te verkrijgen in het aantal personen dat hetzelfde mtDNA-profiel bezit als de mtDNA-profielen van haarsporen AAHU3889NL#02, #03 en ABR035#55, is gebruik gemaakt van de EMPOP-databank van de internationale forensische werkgroep die zich bezig houdt met mtDNA-onderzoek. Hiertoe is op 7 november 2018 het mtDNA-profiel van haarsporen AAHU3889NL#02, #03 en ABR035#55 vergeleken met circa 26 duizend mtDNA-profielen in deze databank. De personen in deze databank zijn afkomstig van verschillende en over de gehele wereld verspreide populaties.
De resultaten van het mtDNA-onderzoek zijn beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1:
De haarsporen AAHU3889NL#02, #03 en ABR035#55 zijn afkomstig van verdachte [verdachte] of van een in moederlijke lijn aan de verdachte verwante persoon.
Hypothese 2:
De haarsporen AAHU3889NL#02, #03 en ABR035#55 zijn niet afkomstig van verdachte [verdachte] , maar van een onbekende persoon die niet in moederlijke lijn aan de verdachte verwant is.
De verkregen mtDNA-profielen van de haarsporen AAHU3889NL#02, #03 en ABR035#55 zijn veel waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is.
(pagina 1661)
Op grond van het aantal keren dat een bepaald mtDNA-profiel is waargenomen in de populatie genetische databank van een internationale wetenschappelijke werkgroep (EMPOP) die zich bezig houdt met mtDNA-onderzoek is het mogelijk om de wetenschappelijke bewijskracht van de match te formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid. De deskundige beschouwt daartoe de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek in het licht van twee hypothesen op bronniveau. Bij het biologisch sporen- en DNA-onderzoek van de afdeling HBS wordt in gevallen als deze voor de interpretatie van de wetenschappelijke bewijskracht gebruik gemaakt van de volgende reeks van waarschijnlijkheidstermen (met bijbehorend likelihood ratio interval):
De bevindingen van het onderzoek zijn…
veel waarschijnlijker (100-10.000)
…wanneer hypothese I (of II) juist is, dan wanneer hypothese II (of I) juist is.
- 29.
Het rapport forensisch DNA-onderzoek van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (FLDO) d.d. 11 november 2019, met zaaknummer 1998.08.13.034, aanvraag 176 (map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 205–216), voor zover inhoudende als relaas van drs. T. Kraaijenbrink, adjunct hoofd FLDO, en prof. dr. P. de Knijff, hoofd FLDO:
(pagina 206)
Ontvangen materiaal
Op 15 augustus 2019 werd via IPKD koeriers het in tabel 1 genoemde onderzoeksmateriaal ontvangen.
Tabel 1: Ontvangen onderzoeksmateriaal
Omschrijving onderzoekmateriaal
SIN-code sample
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/03
ABR035#5
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/04
ABR035#6
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/05
ABR035#7
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/06
ABR035#8
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/07
ABR035#9
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/10
ABR035#12
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/12
ABR035#14
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/14
ABR035#16
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/16
ABR035#18
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/469/21
ABR035#24
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/498/05
ABR035#36b
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q06-298/022
ABR035#38a
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/498/06
ABR035#38b
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/498/07
ABR035#39b
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/498/11, FR06580911
ABR035#46b
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q06-298/031, FR06580934
ABR035#47a
Bemonstering onderbroek, extractienr. Q08/498/12, FR06580912
ABR035#47b
Bemonstering pyjamabroek, extractienr. ISOS/2015/756/19, FD00231684
AAGD5405NL#17
(pagina 207)
Tabel 1: Ontvangen onderzoeksmateriaal
Omschrijving onderzoeksmateriaal
SIN-code sample
Referentiemonster wangslijmvlies van slachtoffer N. Verstappen, geboren op 13 maart 1987. Extractienr. ISOR/2007/32/003
RFE330#01
Op 26 september 2019 werd via IPKD koeriers het in tabel 3 genoemde onderzoeksmateriaal ontvangen.
Tabel 3: Ontvangen onderzoeksmateriaal
Omschrijving onderzoeksmateriaal
SIN-code
Referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1962. Extractienummer ISOR/2018/593/3
WAAD6718NL#02
Vraagstelling
De rechter-commissaris van de rechtbank Limburg verzocht ons op 25 juli 2019 om met behulp van Massive Parallel Sequencing (MPS) van het onderzoeksmateriaal, zoals beschreven in tabellen 1 en 3, indien mogelijk een DNA-profiel te genereren dat geschikt is voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Het ontvangen materiaal, zoals beschreven in tabellen 1 en 3, is tussen 22 augustus 2019 en 7 november 2019 door ons onderworpen aan een MPS-DNA-onderzoek. De resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek worden hieronder beschreven.
(pagina 209)
Vergelijking van sporen ABR035#5, ABR035#6, ABR035#7, ABR035#8, ABR035#9, ABR035#12, ABR035#14, ABR035#16, ABR035#18, ABR035#24, ABR035#36b, ABR035#38a, ABR035#38b, ABR035#39b, ABR035#46b, ABR035#47a, ABR035#47b en AAGD5405NL#17 met referentiepersonen RFE330#01 en WAAD6718NL#02.
De voor bovengenoemde sporen verkregen MPS-DNA-mengprofielen zijn met behulp van de software LRmix Studio vergeleken met de MPS-DNA-profielen van het slachtoffer RFE330#01 en de referentiepersoon WAAD6718NL#02. De in deze vergelijkingen gebruikte hypothesen en de resultaten van deze vergelijkingen staan samengevat in tabel 4.
Volledigheidshalve: Indien bij de veronderstelde donoren wordt gesproken van onbekenden, worden hiermee altijd onbekende personen bedoeld die niet verwant zijn aan het slachtoffer RFE330#01 of de referentiepersoon WAAD6718NL#02.
(pagina 210)
Tabel 4: Samenvatting LRmix Studio berekeningen
Spoor
Veronderstelde donoren onder hypothese A
Veronderstelde donoren onder hypothese B
Waarschijnlijk-heid A vs B
Conclusie
ABR035#5
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 1 × 1015
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#5.
ABR035#6
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 7 × 1014
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#6.
ABR035#7
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 5 × 1013
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#7.
Volledigheidshalve: De berekeningen in LRmix Studio zijn voor dit spoor uitgevoerd op basis van de twee PCRs welke resultaat hebben opgeleverd.
ABR035#8
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 80.000
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek ongeveer 80 duizend keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#8.
ABR035#9
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 5 × 1014
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#9.
ABR035#12
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 4 × 1014
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#12.
(pagina 211)
Tabel 4: Samenvatting LRmix Studio berekeningen
Spoor
Veronderstelde donoren onder hypothese A
Veronderstelde donoren onder hypothese B
Waarschijnlijk-heid A vs B
Conclusie
ABR035#14
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 2 × 1010
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#14.
ABR035#16
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 1 × 1015
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#16.
ABR035#18
RFE330#01
WAAD6718NL#02
RFE330#01
1 onbekende
± 8 × 1020
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#18.
ABR035#24
RFE330#01
WAAD6718NL#02
RFE330#01
1 onbekende
± 1 × 1016
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#24.
ABR035#36b
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 1 × 1017
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#36b.
ABR035#38a
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 1 × 109
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#38a.
(pagina 212)
Tabel 4: Samenvatting LRmix Studio berekeningen
Spoor
Veronderstelde donoren onder hypothese A
Veronderstelde donoren onder hypothese B
Waarschijnlijk-heid A vs B
Conclusie
ABR035#38b
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 1 × 1012
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#38b.
ABR035#39b
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 1 × 1017
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#39b.
ABR035#46b
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 1 × 1011
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#46b.
ABR035#47a
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 10.000
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek ongeveer 10 duizend keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#47a.
ABR035#47b
RFE330#01
WAAD6718NL#02
1 onbekende
RFE330#01
2 onbekenden
± 80.000.000
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljoen keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering ABR035#47b.
AAGD5405NL#17
RFE330#01
WAAD6718NL#02
RFE330#01
1 onbekende
± 2 × 1015
Onder hypothese A zijn de bevindingen van dit MPS-DNA-onderzoek meer dan 10 miljard keer waarschijnlijker dan onder hypothese B.
Op grond van de resultaten van dit MPS-DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat WAAD6718#02 de donor kan zijn van een deel van het celmateriaal in bemonstering AAGD5405NL#17.
(pagina's 212–213)
Volledigheidshalve:
Het in LRmix Studio veronderstelde aantal donoren in de hypothesen komt niet altijd overeen met het in eerste instantie vermelde minimale aantal donoren in een spoor. De reden hiervoor is dat het minimale aantal donoren in een DNA-profiel gedurende het onderzoek op verschillende manieren wordt bepaald:
- —
Voor een spoor wordt in eerste instantie enkel op basis van het aantal waargenomen allelen per STR bepaald van hoeveel donoren deze minimaal afkomstig moeten zijn: één of twee allelen kunnen afkomstig zijn van (minimaal) één donor, drie of vier allelen van minimaal twee donoren, enz. Hierbij wordt dus geen rekening gehouden met eventuele overeenkomsten of verschillen met de DNA-profielen van de referentiepersonen.
- —
Het minimale aantal donoren in de hypothesen in LRmix Studio wordt bepaald op basis van de vergelijking van het spoor met de referentiepersoon of -personen: indien bij deze vergelijking allelen in het DNA-profiel van het spoor worden waargenomen welke niet zijn waargenomen in de DNA-profielen van de referentiepersoon of -personen, moeten deze allelen ofwel zijn veroorzaakt door een artefact, zoals allelic drop-in, ofwel afkomstig zijn van één of meerdere onbekende DNA-donoren. Hoe meer allelen in het spoor welke niet bij de referentiepersoon of -personen zijn waargenomen, hoe aannemelijker het wordt dat deze allelen afkomstig moeten zijn van één of meerdere onbekende DNA-donoren.
- 30.
Het proces-verbaal van samenvatting van DNA-onderzoeken d.d. 2 oktober 2019 (map 5 van het digitale einddossier, pg. 1018–1069), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 16] , met als bijlage een ander geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Wetboek van Strafvordering, te weten de door de advocaten-generaal ter terechtzitting van het hof van 10 november 2021 overgelegde inhoud van een usb-stick316., met daarop een Excel-bestand ter vervanging van het Excel-bestand (het hof begrijpt: op pagina 1254 van map 5) in het digitale einddossier:
(pagina 1037)
Bijlage 1: Overzicht in Excel-bestand van de verkregen DNA-profielen op A3 formaat.
In dit Excel-bestand wordt op A3 formaat een overzicht gegeven van de verkregen DNA-profielen.
(vervanging van pagina 1254)
Sporendrager
PD1 onderbroek slachtoffer [ABR035/AAGD5406NL]
SIN
Bemonstering
Locatie op sporendrager
Nadere omschrijving
Type DNA
Omschrijving profiel DNA CE (na MPS-onderzoek, allelic drop out of drop-in niet uitgesloten)
Match, niet uitgesloten of match mitochondriaal
slachtoffer N. Verstappen RFE330
Match/niet uitgesloten of match mitochondriaal NN2 WAAD6718NL
([verdachte])
Bron
1998.08.13.034
Rapportnummer
MPS ingezet
ABR035
#5
binnenzijde voorpand
band (zelfde locatie als AAGD5406
NL#01)
contact
mengprofiel 3 personen (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330 match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#6
binnenzijde voorpand
band rechts (het hof begrijpt: band links)
contact
onvolledig mengprofiel maximaal 3 personen (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#7
binnenzijde voorpand
band links (het hof begrijpt: band rechts)
contact
onvolledig mengprofiel minimaal 2 personen (ten minste 2 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330 match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#8
binnenzijde voorpand
rechts
contact
mengprofiel maximaal 3 personen, hoofdprofiel van slachtoffer, nevenprofiel van NN2 (ten minste 2 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#9
binnenzijde voorpand
rechts (het hof begrijpt: links)
contact
onvolledig mengprofiel ten minste 2 personen (ten minste 2 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#11
binnenzijde voorpand
midden onder band
contact
mengprofiel 2 personen, onvolledig hoofdprofiel NN2
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 153
ABR035
#12
binnenzijde achterpand
band midden
contact
onvolledig mengprofiel minimaal 3 personen, hoofdprofiel NN2 (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#14
binnenzijde achterpand
rechts (het hof begrijpt: links)
contact
mengprofiel minimaal 3 personen (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#16
binnenzijde voorpand
rechts (het hof begrijpt: links)
contact
onvolledig mengprofiel ten minste 2 personen (ten minste 2 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#18
binnenzijde voorpand
midden
contact
mengprofiel 2 personen (ten minste 2 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#20
binnenzijde achterpand
band midden
contact
onvolledig mengprofiel 2 personen
slachtoffer N. Verstappen RFE330 niet uitgesloten
NN2 WAAD6718NL ([verdachte]) niet uitgesloten
22, 23 en 28
ABR035
#23
buitenzijde voorpand
band
contact
reproduceerbare DNA-kenmerken
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23 en 28
ABR035
#24
buitenzijde voor- en achterpand
band rechts (zelfde locatie als AAGD5406
NL#14)
contact
mengprofiel minimaal 3 personen (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#36a
binnenzijde voorpand
onder band rechts
aanwijzing speeksel
onvolledig mengprofiel, NN2 niet uitgesloten, geen aanwijzingen derde persoon (geen geschikt DNA-profiel)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
NN2 WAAD6718NL ([verdachte]) niet uitgesloten
22, 23, 28 en 176
ABR035
#36b/36 resterend
binnenzijde voorpand
onder band rechts
aanwijzing speeksel
mengprofiel minimaal 3 personen (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#38a
binnenzijde voorpand
onder band rechts
aanwijzing speeksel
onvolledig mengprofiel 2 personen (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#38b/38 resterend
binnenzijde voorpand
onder band rechts
aanwijzing speeksel
mengprofiel maximaal 3 personen (ten minste 2 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#39b/39 resterend
binnenzijde voorpand
onder band links
aanwijzing speeksel
onvolledig mengprofiel minimaal 2 personen (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#45a
buitenzijde voorpand
band midden
aanwijzing speeksel
onvolledig autosomaal profiel, volledig Y-profiel en volledig mt-profiel (geen extract in epje, niet onderzocht)
match, Y (het hof begrijpt: match met Y-profiel) en match mitochondriaal met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28, 77, 79, 153, 176
ABR035
#45b/45 resterend
buitenzijde voorpand
band midden
aanwijzing speeksel
onvolledig autosomaal profiel, volledig Y-profiel en volledig mt-profiel (geen geschikt DNA-profiel)
match, Y (het hof begrijpt: match met Y-profiel) en match mitochondriaal met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28, 77, 79, 153 en 176
ABR035
#46b/46 resterend
buitenzijde voorpand
links
aanwijzing speeksel
onvolledig profiel (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#47a
buitenzijde voorpand
rechts
aanwijzing speeksel
geen DNA-profiel (ten minste 2 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
ABR035
#47b/47 resterend
buitenzijde voorpand
rechts
aanwijzing speeksel
mengprofiel minimaal 2 personen (ten minste 3 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
22, 23, 28 en 176
ja
AAGD5406NL
#01
binnenzijde voorpand
band (zelfde locatie als ABR035#5)
contact
mengprofiel minimaal 2 personen
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
82
AAGD5406NL
#14
buitenzijde voor- en achterpand
rechts (zelfde locatie als ABR035#24)
contact
mengprofiel minimaal 3 personen (geen geschikt DNA-profiel)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
82
AAGD5406NL
#18
buitenzijde achterpand
band
contact
mengprofiel minimaal 2 personen (geen geschikt DNA-profiel)
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
82
ABR035
#55
onbekend
humaan haar f
mt haar
volledig mt-profiel
match mitochondriaal met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
79 en 153
Sporendrager
PD1 pyjamabroek slachtoffer[ABR034/AAGD5405NL]
SIN
Bemonstering
Locatie op sporendrager
Nadere omschrijving
Type DNA
Omschrijving profiel DNA CE (na MPS-onderzoek, allelic drop out of drop-in niet uitgesloten)
Match, niet uitgesloten of match mitochondriaal
slachtoffer N. Verstappen RFE330
Match/niet uitgesloten of match mitochondriaal NN2 WAAD6718NL
([verdachte])
Bron
1998.08.13.034
Rapportnummer
MPS ingezet
ABR034
#93
binnenzijde voorpand
band midden (zie #17)
aanwijzing speeksel
onvolledig mengprofiel 2 personen
slachtoffer N. Verstappen RFE330 niet uitgesloten
NN2 WAAD6718NL ([verdachte]) niet uitgesloten
22, 23 en 28
AAHU3889NL
#02
onbekend
humaan haar e2
mt haar
volledig mt-profiel
match mitochondriaal met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
79 en 153
AAHU3889NL
#03
onbekend
humaan haardeel x
mt haar
volledig mt-profiel
match mitochondriaal met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
79 en 153
AAGD5405NL
#17
binnenzijde voorpand
band midden (rand rondom uitgeknipt deel #93)
onbekend
mengprofiel minimaal 2 personen (ten minste 2 personen)
match met het slachtoffer
N. Verstappen RFE330
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
82 en 176
ja
AAIB1679NL
#48
onbekend
folie
huidschilfer
onvolledig profiel man
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
124
Sporendrager
PD1 borst slachtoffer [ABR029]
SIN
Bemonstering
Locatie op sporendrager
Nadere omschrijving
Type DNA
Omschrijving profiel DNA CE (na MPS-onderzoek, allelic drop out of drop-in niet uitgesloten)
Match, niet uitgesloten of match mitochondriaal
slachtoffer N. Verstappen RFE330
Match/niet uitgesloten of match mitochondriaal NN2 WAAD6718NL
([verdachte])
Bron
1998.08.13.034
Rapportnummer
MPS ingezet
AAIB1676NL
#37
onbekend
folie
huidschilfer
onvolledig profiel man
match met NN2 WAAD6718NL ([verdachte])
124
AAIB1676NL
#47
onbekend
folie
huidschilfer
onvolledig profiel man
match met NN2 WAAD6718
NL ([verdachte])
124
- 31.
De brief van dr. B. Kokshoorn, Principal Scientist NFI en Deskundige Humane biologische sporen en DNA, gericht aan de rechter-commissaris van de rechtbank Limburg, d.d. 10 maart 2020 (map 29 van de digitale map, RC-stukken deel 1, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 1–3), voor zover inhoudende:
(pagina's 1 en 2)
In algemene zin past het aantreffen van DNA-sporen van een persoon op meer locaties op een voorwerp beter bij een langdurig en/of intensief contact dan bij een eenmalig, oppervlakkig contact. Ook recentere wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp bevestigt deze algemene trend. De aanvullende onderzoeken uit 2015, 2016, 2017 en 2019 geven geen aanleiding om die conclusie te herzien.
- 32.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 augustus 1998 (map 11 van het digitale einddossier, pg. 3817–3823), voor zover inhoudende als verklaring van [tentgenoot 4] :
(pagina 3818)
Ik ben op vakantie gegaan met een vereniging die Jeugdwerk [kampoudste] heet. Op zaterdagmiddag (het hof begrijpt: 8 augustus 1998) kwamen wij op het kamp ‘[naam kampeerterrein] ’ in Brunssum. Wij hadden van tevoren afgesproken dat ik samen met Nicky Verstappen, [tentgenoot 3] , [tentgenoot 2] en [tentgenoot 1] in een tent zou gaan slapen.
(pagina 3819)
De tweede avond (het hof begrijpt: op zondagavond 9 augustus 1998) lag ik op dezelfde plaats. Wij hadden dezelfde pyjama aan als de eerste nacht (het hof begrijpt: van zaterdag 8 augustus 1998 op zondag 9 augustus 1998). Nicky had ook nog dezelfde rode pyjama aan en een blote buik.
(pagina 3820)
Ik heb gezien dat Nicky twee nachten die rode broek aan had.
Ik was op maandagmorgen (het hof begrijpt: 10 augustus 1998) om 05.30 uur wakker. Ik wist dat het zo laat was omdat ik op de klok keek die achter een van de bedden stond. Ik ging toen even plassen. Ik zag dat Nicky nog in de tent was. Toen ik terugkwam, zag ik dat Nicky nog steeds in de tent lag. Nicky werd wakker. Ik ‘zei’ (het hof begrijpt: vroeg) toen tegen (het hof begrijpt: aan) hem of hij lekker had geslapen. Toen zei hij ‘ja’. Ik was weer even in slaap gevallen en toen ik wakker werd, was Nicky weg.
- 33.
Het proces-verbaal van het 2e verhoor getuige d.d. 17 augustus 1998 (map 11 van het digitale einddossier, pg. 3824–3827), voor zover inhoudende als verklaring van [tentgenoot 4] :
(pagina 3825)
Ik heb een half uurtje of een kwartiertje geslapen. Het was 05.55 uur toen ik wakker werd. Ik zag dat bij [tentgenoot 1] op de klok.
- 34.
Het proces-verbaal verhoor ouders Nicky Verstappen d.d. 31 januari 2001 (map 12 van het digitale einddossier, pg. 4333–4337), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [moeder van Nicky Verstappen] , en [vader van Nicky Verstappen] :
(pagina 4333)
Op woensdag 31 januari 2001 hoorden wij, verbalisanten, in haar woning de moeder van het slachtoffer.
(pagina 4334)
Verbalisanten toonden een foto van de rode pyjamabroek, welke Nicky droeg toen hij werd aangetroffen. U vraagt mij of deze broek waarin Nicky werd aangetroffen daadwerkelijk van Nicky was?
Ja, ik herken deze pyjamabroek als zijnde de broek van Nicky.
U vraagt mij te verklaren over het kleedgedrag van Nicky en wel met name of hij zijn kleding wel eens achterstevoren en/of linksom droeg?
Ik kan mij nog herinneren dat hij een keer na het douchen zijn onderbroek achterstevoren droeg. Hij bemerkte dit toen zelf ook en trok vervolgens zijn onderbroek op de juiste wijze aan. Ik kan mij niet herinneren dat ik ooit heb gezien dat hij kleding, behoudens die ene keer, achterstevoren en/of linksom droeg. Hij was niet nonchalant in het dragen van kleding.
(pagina 4337)
Nadat de getuige haar verklaring had doorgelezen, volhardde zij daarbij en ondertekende deze te Heibloem op 31 januari 2001.
Nadat wij, verbalisanten, de door de vader van het slachtoffer gegeven antwoorden op de voornoemde vragen hadden aangehoord en begrepen dat deze antwoorden overeen kwamen met die van zijn echtgenote, stelden wij de vader van het slachtoffer in de gelegenheid de verklaring van zijn echtgenote te lezen. Hierbij verklaarde hij dat deze verklaring overeen kwam met zijn verklaring.
De vader van het slachtoffer ondertekende deze verklaring te Heibloem op 31 januari 2001 voor akkoord.
- 35.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 12 augustus 1998 (map 12 van het digitale einddossier, pg. 4316–4317), voor zover inhoudende als verklaring van [vader van Nicky Verstappen] :
(pagina 4316)
Afgelopen zaterdag, 8 augustus 1998, is mijn zoon Nicky (het hof begrijpt hierna telkens: Verstappen) op zomerkamp gegaan vanuit Heibloem, onze woonplaats. Het kamp is opgeslagen op het terrein van ‘[naam kampeerterrein] ’ te Brunssum. Sinds gisteren, maandag 10 augustus (het hof begrijpt: 1998), wordt hij vermist.
(pagina 4317)
Nicky zou nooit vreemde mensen aanspreken met uitzondering van kinderen. Als hij door een andere persoon zou worden aangesproken, zou hij die persoon wel aanhoren.
- 36.
Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 januari 2001 (map 14 van het digitale einddossier, pg. 5203–5204), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
(pagina 5203)
Over het schooljaar augustus 1997 tot 1998 ben ik onderwijzer geweest van Nicky Verstappen.
(pagina 5204)
Nicky was bang voor vreemden. Ik geloof niet dat hij vrijwillig met een vreemde is meegegaan op de hei.
- 37.
Het proces-verbaal d.d. 31 juli 1985 (map 8 van het digitale einddossier, pg. 2251–2265), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 17] , [verbalisant 18] en [verbalisant 19] :
(pagina 2252)
Melding:
Op vrijdag 5 juli 1985, omstreeks 15.10 uur, kregen wij, [verbalisant 18] en [verbalisant 19] , respectievelijk wachtmeester der rijkspolitie 1e klasse en wachtmeester der rijkspolitie, beiden behorende tot de groep Beek (L), Nuth, de mobilofonische melding te gaan naar de [naam school] te Wijnandsrade, gemeente Nuth.
Aldaar aangekomen werden wij aangesproken door onderwijzer [betrokkene 3] , die ons mededeelde dat hij die middag met de 5e klas van die school in het Wijnandsraderbos te Wijnandsrade, gemeente Nuth, was geweest. Aldaar hadden twee van zijn leerlingen zich van de rest van de klas afgezonderd en waren toen door een onbekende man lastiggevallen, welke ontuchtige handelingen met de twee kinderen had gepleegd. Verder deelde [betrokkene 3] mede dat door hem het kenteken van een personenauto was opgenomen, welk voertuig in de berm van de Putweg te Wijnandsrade had gestaan, kort nadat vorenstaande had plaatsgevonden. De Putweg is de toegangsweg vanaf de Kersboomkensweg naar het Wijnandsraderbos. Het betrof hier een personenauto, merk Citroën, voorzien van het kenteken [kenteken] .
Slachtoffers:
De slachtoffers bleken te zijn genaamd: [getuige 2] , oud 11 jaar, en [getuige 3] , oud 10 jaar.
Modus operandi:
Beide slachtoffers deelden in het kort mede dat zij zich in het Wijnandsraderbos hadden verstopt en dat op een bepaald moment een onbekende man bij hen was gekomen. Deze man had kort met hen gesproken en hen toen van achteren stevig vastgepakt en hen aan hun geslachtsdelen gevoeld.
Signalement dader:
Het signalement van deze man was: manspersoon, lengte 1.70 à 1.80 meter, zwart krullend haar, baard, droeg een bruin overhemd en een bruine pantalon.
Tenaamstelling kenteken:
Uit informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek het kenteken [kenteken] te zijn afgegeven voor een personenauto, merk Citroën, ten name van: [verdachte] , wonende te [voormalig adres van de verdachte] .
(pagina's 2252–2253)
Op vrijdag 5 juli 1985, omstreeks 17.00 uur, nam ik, [verbalisant 18] , telefonisch contact op met de rijkspolitie te Simpelveld, met het verzoek een onderzoek in te stellen met betrekking tot voornoemde [verdachte] .
(pagina 2253)
Na telefonisch te zijn uitgenodigd op het bureau der rijkspolitie te Simpelveld, bleek voornoemde [verdachte] te voldoen aan het door de slachtoffers opgegeven signalement en bekende hij op vrijdag 5 juli 1985, omstreeks 14.45 uur, ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met twee kinderen, in het Wijnandsraderbos te Wijnandsrade, gemeente Nuth.
Aanhouding:
Op vrijdag 5 juli 1985, te 20.15 uur, werd in het postbureau te Simpelveld, terzake vermoedelijke overtreding van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht, aangehouden: [verdachte] , geboren te Venlo op [geboortedag] 1962, wonende te [voormalig adres van de verdachte] .
Inverzekeringstelling:
Op vrijdag 5 juli 1985, te 22.00 uur, werd [verdachte] in verzekering gesteld.
(pagina 2254)
Verhoor verdachte:
Op vrijdag 5 juli 1985, omstreeks 22.15 uur, hoorde ik, [verbalisant 17] , in het groepsbureau der rijkspolitie te Beek (L), de in verzekering gestelde verdachte: [verdachte] , voornoemd.
Nadat ik hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij:
‘Op vrijdag 5 juli 1985, omstreeks 14.45 uur, kwam ik met mijn personenauto, merk Citroën, kenteken [kenteken] , in Wijnandsrade, gemeente Nuth, aan. Ik ging daar in Wijnandsrade naar een bos. Ik was vaker in dat bos geweest. Ik heb mijn auto langs de toegangsweg in de berm geparkeerd en ben het bos ingelopen. Ik was op dat moment gekleed in een bruin/beige pantalon en een overhemd van dezelfde kleur. Op dat moment had ik een baard. Deze baard heb ik vandaag, na de middag, thuis afgeschoren. Toen ik in het bos aan het wandelen was, hoorde ik in het struikgewas gekraak. Ik ben toen in dat struikgewas gaan kijken. Ik hoorde stemmen en ben gaan kijken. Ik zag toen dat er in die struiken twee kleine jongens op de grond zaten. Ik schatte de leeftijd van die jongens rond de 10 jaar. Ik ben toen naar die jongens toegelopen en ik ben bij die jongens op de grond gaan zitten. De jongens vroegen mij toen of ik de boswachter was. Ik heb toen ontkennend geantwoord, maar gezegd dat ik aan de natuurbescherming meedeed.
(pagina's 2254–2255)
De kinderen vertelden dat ze met de school verstoppertje aan het spelen waren.
(pagina 2255)
De twee jongens zaten op de grond en ik zat schuin achter hen. Ze zaten dus met de rug naar mij toe. Ik heb deze jongens toen van achteren vastgepakt en hen de hand op de mond gehouden. Ik heb toen gezegd dat ik met mijn hand bij hen in de broek wilde en dat zij zich rustig moesten houden. Ik heb toen mijn handen van hun mond gedaan en ben met mijn rechterhand bij het jongetje, dat links voor mij zat, onder de onderbroek gegaan en heb aan zijn geslachtsdeel gevoeld. De jongens droegen beiden een korte sportbroek. Ik heb toen die jongen losgelaten. Deze jongen is toen meteen weggerend. Ik ben toen wederom met mijn rechterhand bij de jongen die rechts voor mij zat, onder de onderbroek gegaan en heb ook zijn geslachtsdeel vastgepakt. Deze jongen riep toen de naam van de andere jongen die was weggerend en dat hij moest wachten. Door het roepen van deze jongens ben ik geschrokken van hetgeen ik aan het doen was en heb ik de jongen losgelaten. Ik moet nog verklaren dat op het moment dat ik de jongens kenbaar heb gemaakt wat ik wilde, dus voordat ik hen heb betast, één van de jongens nog heeft geprobeerd weg te rennen. Ik heb die jongen toen bij zijn arm vastgepakt en hem terug op de grond getrokken. Nadat de kinderen waren weggerend, heb ik nog een tijdje op die plaats gezeten. Ik was helemaal in de war. Hierna ben ik weggerend en heb ik minstens een uur ergens in het veld liggen huilen. Hierna ben ik naar mijn ouderlijk huis in Simpelveld gereden. Het was toen ongeveer 18.30 uur. Thuis heb ik mijn baard afgeschoren. Later op de avond ben ik toen door de politie aangehouden, nadat ik had verteld wat ik had gedaan.
(pagina's 2255–2256)
Ik wist dat ik met kinderen van ongeveer 10 jaar te doen had en dat ik uiteraard met deze kinderen geen ontuchtige handelingen mocht plegen en mij zodoende strafbaar maakte’.
(pagina 2256)
Aangever I:
Op zaterdag 6 juli 1985, omstreeks 11.05 uur, hoorde ik, [verbalisant 17] , een persoon, die aangifte wenste te doen en verklaarde te zijn genaamd [vader getuige 2]. Hij verklaarde: ‘Ik wil hierbij aangifte doen van het plegen van ontuchtige handelingen, onder bedreiging gepleegd door een man, ten opzichte van mijn minderjarige, 11-jarige zoontje [getuige 2]. Dit feit heeft plaatsgevonden in het Wijnandsraderbos te Wijnandsrade, gemeente Nuth, op 5 juli 1985.
Slachtoffer I:
Op zaterdag 6 juli 1985, omstreeks 11.20 uur, hoorde ik, verbalisant [verbalisant 17] , [getuige 2] , geboren op [geboortedatum getuige 2]. Hij verklaarde: ‘Op vrijdag 5 juli 1985, omstreeks 14.45 uur, bevond ik mij, samen met mijn vriendje [getuige 3] , in het bos te Wijnandsrade. Wij waren daar samen met de 5e klas van de lagere school van Wijnandsrade. Ook onze meester, meneer [betrokkene 3] , was erbij. In het bos zouden wij verstoppertje spelen. [getuige 3] en ik hadden in het bos een plaats gevonden, waar men ons niet zo snel zou vinden. Deze plaats was ongeveer 300 à 400 meter van de plaats verwijderd, waar wij ons weer met de klas moesten verzamelen. Deze plaats was een zeer dichtbegroeide plek. Toen wij ongeveer 5 minuten op die plaats op de grond zaten, kwam er opeens een onbekende man aan. Deze man ging gehurkt achter ons zitten en zei dat hij dacht dat wij een vuurtje aan het stoken waren. Ik heb hem toen gezegd dat wij dat niet aan het doen waren. Ik heb die man toen gevraagd of hij de boswachter was.
(pagina's 2256–2257)
Hij ontkende dit, maar vertelde dat hij van de natuurbescherming was en veel door de bossen liep.
(pagina 2257)
Wij hebben toen over het bos gepraat. Opeens pakte deze man [getuige 3] en mij van achteren met zijn hand voor onze monden vast. Ik zat links voor die man en [getuige 3] rechts voor die man. De man zei toen dat hij met zijn hand bij ons in de broek zou gaan. [getuige 3] verplaatste zich toen. De man trok [getuige 3] toen bij zijn arm terug op de plaats waar [getuige 3] van tevoren zat. Ik hoorde toen dat de man zei: ‘Het kan ook anders’. Dit zei hij tamelijk nors. Op dat moment voelde ik mij bedreigd en werd heel erg bang, omdat ik niet wist wat er met mij zou gebeuren. De man pakte met zijn linkerhand mijn rechterarm vast en ging met zijn rechterhand onder mijn onderbroek. Hij voelde toen aan mijn geslachtsdeel. De man hield mij stevig vast. De man heeft mij toen losgelaten en ik heb die man gevraagd of ik terug naar de klas mocht. Deze man vond dit kennelijk goed en ik ben toen opgestaan. De man heeft toen [getuige 3] vastgepakt en heeft toen kennelijk [getuige 3] aan zijn geslachtsdeel gevoeld. Ik hoorde toen dat [getuige 3] op (het hof begrijpt: tegen) mij riep, dat ik op hem moest wachten en dat die man hem los moest laten. De stem van [getuige 3] klonk toen alsof hij in paniek was. Toen hoorde ik dat die man zei: ‘Jij hebt een lekkerdere’. Dit zei hij op het moment dat hij mij had losgelaten en bij [getuige 3] begon te voelen. [getuige 3] is toen weer bij mij gekomen. De man had [getuige 3] kennelijk losgelaten. Wij zijn toen samen heel hard weggerend in de richting van de plaats waar de rest van onze klas was. Ik was, evenals [getuige 3] , behoorlijk overstuur en erg bang. [getuige 3] en ik hadden korte sportbroeken aan, waaronder wij een onderbroek droegen. Ik ben erg bang geweest en voelde mij door die man bedreigd. Het signalement van die man was: zwart krullerig haar, donkere baard, droeg een bruin hemd en een bruine broek.
Aangeefster II:
Op zaterdag 6 juli 1985, omstreeks 12.15 uur, hoorde ik, [verbalisant 17] , een persoon, die aangifte wenste te doen en verklaarde te zijn genaamd: [moeder van getuige 3] .
(pagina 2258)
Zij verklaarde:
Ik wil hierbij aangifte doen van ontuchtige handelingen, onder bedreiging gepleegd door een man ten opzichte van mijn minderjarige zoontje [getuige 3] , leeftijd 10 jaar. Dit feit vond plaats in het Wijnandsraderbos te Wijnandsrade, op 5 juli 1985.
Slachtoffer II:
Op zaterdag 6 juli 1985, omstreeks 12.20 uur, hoorde ik, verbalisant [verbalisant 17] ‘ [getuige 3] , geboren op [geboortedatum getuige 3]. Hij verklaarde: ‘Op vrijdag 5 juli 1985, omstreeks 14.45 uur, bevond ik mij in het bos in Wijnandsrade. Wij waren daar met de 5e klas van de lagere school van Wijnandsrade. Wij speelden daar in het bos verstoppertje. [getuige 2] en ik hadden een plaats gevonden, tussen het struikgewas, waar wij ons goed konden verstoppen en waar men ons niet zo snel kon vinden. Wij zaten beiden op de grond. Opeens kwam een onbekende man bij ons. Hij hurkte achter ons en vroeg of wij een vuurtje aan het stoken waren. Dit was echter niet het geval. [getuige 2] heeft toen aan die man gevraagd of hij de boswachter was. De man heeft toen ontkennend geantwoord, maar zei dat hij van de natuurbescherming was. Wij hebben toen wat over het weer en het bos gepraat. Opeens greep die man ons van achteren met zijn handen voor onze monden vast. Hiervan schrok ik heel erg. De man zei toen dat hij bij ons in de broek wilde gaan. Hij haalde toen zijn handen voor onze monden weg. Op dat moment probeerde ik op te staan. De man pakte mij toen stevig bij mijn arm vast. Ik ben toen weer op de grond gaan zitten en hoorde dat de man zei: ‘Het kan ook anders’. Hij zei dit op een norse manier. Ik voelde mij toen bedreigd, mede door de manier waarop de man dit zei. Ik zag toen dat de man [getuige 2] bij de arm vastpakte en met zijn hand bij [getuige 2] onder de broek ging. [getuige 2] vroeg toen of hij weg mocht gaan.
(pagina's 2258–2259)
De man zei toen: ‘ja’ en [getuige 2] is toen opgestaan en een paar meter verder gaan staan.
(pagina 2259)
De man pakte mij toen bij mijn arm vast en ging met zijn hand onder mijn onderbroek en voelde aan mijn geslachtsdeel. Ik heb toen tegen [getuige 2] geroepen dat hij moest wachten. De man heeft nog gezegd dat ik een lekkerdere had. De man heeft mij toen losgelaten en wij zijn toen weggerend naar de rest van de klas. Ik was behoorlijk overstuur en huilde. Ik was erg bang, doordat die man ons heeft bedreigd. Op het moment dat het gebeurde, was ik gekleed in een korte sportbroek en een T-shirt. Na het gebeurde hebben wij de meester het verhaal verteld. Door hetgeen is gebeurd, ben ik erg geschrokken en heb ik mij bedreigd gevoeld. De lengte van de man was ongeveer tussen de 1.70 en 1.80 meter. Hij had krullend donker haar en had een baard en droeg bruingekleurde kleding’.
Plaats delict:
Op zaterdag 6 juli 1985, omstreeks 13.30 uur, toonden de slachtoffers [getuige 2] en [getuige 3] voornoemd, mij, [verbalisant 17] , de plaats waar de ontuchtige handelingen waren gepleegd.
Vanaf de Kersboomkensweg te Wijnandsrade loopt de Putweg, die uit voornoemde weg in de richting Vink loopt, in de richting van het Wijnandsraderbos. Het verlengde van de Putweg is een onverharde weg, die het bos inloopt. In het begin van dit bos komt dit onverharde gedeelte van de Putweg uit op een open plek, waar een zitbank staat. Vanaf die plaats lopen meerdere smalle wandelpaadjes het bos in. De plaats delict was ongeveer 400 meter van voornoemde plaats gelegen richting het hart van het bos, buiten de eerdergenoemde wandelpaadjes. Het betrof een ruimte van ongeveer één vierkante meter oppervlakte, onder dichtbegroeid struikgewas. De vrije ruimte onder het struikgewas was ongeveer één meter hoog. Deze plaats was voor onbekenden ter plaatse moeilijk te vinden.
Rechtsbijstand:
Op zaterdag 6 juli 1985 werd door mr. [raadsman 1] rechtsbijstand verleend aan de verdachte [verdachte] .
(pagina 2260)
Spiegelconfrontatie slachtoffer II:
Op zaterdag 6 juli 1985, omstreeks 14.10 uur, confronteerden wij, [verbalisant 17] en [verbalisant 18] ‘ in het groepsbureau der rijkspolitie te Beek (L), middels de confrontatiespiegel verdachte [verdachte] met slachtoffer [getuige 3]. Hij verklaarde: ‘Ik herken de man met wie u mij confronteert aan de vorm van zijn gezicht terug en aan zijn haren. Dit is de man die met mij ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De man had gisteren wel een baard, die hij nu niet meer heeft’.
Getuige:
Op zaterdag 6 juli 1985, omstreeks 15.35 uur, hoorden wij, [verbalisant 17] en [verbalisant 18] , [betrokkene 3] , van beroep onderwijzer. Nadat hem was medegedeeld waarover wij hem wensten te horen, verklaarde hij: ‘Op vrijdag 5 juli 1985, omstreeks 14.45 uur, bevond ik mij met de leerlingen van de 5e klas van de lagere school van Wijnandsrade in het Wijnandsraderbos, gemeente Nuth. De kinderen waren bezig met verstoppertje spelen. Opeens kwamen [getuige 3] en [getuige 2] , uit mijn klas, huilend in mijn richting rennen. Ik bevond mij toen bij de zitbank aan de rand van dit bos.
(pagina's 2260–2261)
Zij waren behoorlijk overstuur en vertelden dat een onbekende man hen op hun verstopplaats had aangesproken.
(pagina 2261)
De man had hen even later vastgepakt en de jongens betast aan hun geslachtsdelen. Ik heb toen meteen de klas bij elkaar geroepen en heb het bos verlaten. In de berm van de verharde weg die vanuit het bos in de richting Kersboomkensweg loopt, zag ik een personenauto, merk Citroën, kleur blauw, staan. Bij deze auto bevond zich verder niemand. Ik heb het kenteken van deze auto opgeschreven. Dit kenteken was [kenteken]. Deze auto stond onbeheerd. Ik heb niemand bij dit voertuig gezien. Het kenteken heb ik later aan de politie doorgegeven.
Verdachte:
Op zondag 7 juli 1985, omstreeks 11.30 uur, hoorde ik, [verbalisant 17] , in het groepsbureau der rijkspolitie te Beek (L), de in verzekering gestelde [verdachte] .
Nadat hem was medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij:
‘Ik ben er ongeveer 4 à 5 jaar geleden achter gekomen dat ik geheel niet geïnteresseerd ben in meisjes. Ik merkte dat mijn interesse uitging naar kinderen, speciaal jongetjes. Ik voelde mij seksueel aangetrokken tot kleine jongens.
(pagina's 2261–2262)
Toen ik, zoals ik eerder heb verklaard, in het struikgewas die twee jongetjes aantrof, heb ik eerst met hen gepraat.
(pagina 2262)
Toen kwam opeens de drang om deze jongetjes aan hun geslachtsdelen te voelen. Ik weet dat ik strafbaar ben wanneer ik ontuchtige handelingen met minderjarige kinderen pleeg, maar ik kon mij niet meer inhouden’.
Mededeling verdachte:
Op zondag 7 juli 1985, omstreeks 13.00 uur, deelde de [verdachte] aan mij, verbalisant [verbalisant 17] , mede dat hij vorig jaar in dezelfde paniek was geraakt als op vrijdag 5 juli 1985, nadat hij met de twee slachtoffers [getuige 2] en [getuige 3] ontuchtige handelingen had gepleegd in het Wijnandsraderbos in de gemeente Nuth. Hij kon zich iets herinneren van Wijlre en kinderen met een vlieger.
Door mij, verbalisant [verbalisant 17] , werd telefonisch contact opgenomen met de rijkspolitie, waar bleek dat op donderdag 9 augustus 1984, te 17.15 uur, aangifte was gedaan bij [wachtmeester] der rijkspolitie 1e klasse, van het plegen van ontuchtige handelingen, strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, door [getuige 5] (het hof begrijpt: door of namens [getuige 5]), oud 12 jaar, wonende te Wijlre.
Op zondag 7 juli 1985, omstreeks 13.40 uur, hoorde ik, [verbalisant 17] , in het groepsbureau der rijkspolitie te Beek (L), de in verzekering gestelde [verdachte] .
(pagina's 2262–2263)
Nadat hem was medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij:
‘Ik wil het navolgende aan mijn eerder afgelegde verklaringen toevoegen. Afgelopen jaar heb ik ergens in het IJserbos (het hof begrijpt: Eyserbos, een bosgebied in de provincie Limburg, gelegen ten oosten van Wijlre) gezeten. Ik was toen behoorlijk overstuur en heb zitten huilen. Ik weet dat ik toen heb gerend en dat ik in dezelfde paniek was als afgelopen vrijdag (het hof begrijpt: 5 juli 1985), nadat ik in het Wijnandsraderbos met twee jongetjes ontuchtige handelingen heb gepleegd. Verder kan ik mij iets herinneren van Wijlre, van een jongetje, dat daar met een vlieger bezig was. Ik heb een hele tijd met die jongen gepraat. Deze jongen was ongeveer 12 jaar. U deelt mij mede dat op donderdag 9 augustus 1984 in Wijlre twee jongens van 12 jaar, die aldaar met een vlieger aan het spelen waren, zijn lastiggevallen door een man, waarvan het signalement overeenkomt met mijn signalement. Ik neem aan dat ik dat ben geweest, omdat ik mij bepaalde dingen weer voor ogen kan halen. Ik weet dat ik op een bepaald moment met dat jongetje ben gaan lopen. Ik ben toen nog in het prikkeldraad gevallen. Die jongen is toen ook over het prikkeldraad geklommen en is met mij meegelopen. Volgens mij ben ik toen met dat jongetje op een verharde weg terechtgekomen. Die jongen had in een plastic zak een vlieger bij zich. Ik weet dat ik toen een baard had’.
(pagina 2263)
Op zondag 7 juli 1985, omstreeks 14.36 uur, hoorde ik, [verbalisant 17] , in het groepsbureau der rijkspolitie te Beek (L), de inverzekeringgestelde [verdachte] .
(pagina's 2263–2264)
Nadat hem was medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij:
‘Aan mijn zojuist afgelegde verklaring wil ik het navolgende toevoegen. In 1984 ben ik, zoals gezegd, in Wijlre geweest. Ik wilde, omdat het zulk mooi weer was, van Wijlre naar Simpelveld lopen. Ik zag toen in een weiland, ergens buiten de bebouwde kom, een ongeveer 12-jarige jongen met een vlieger spelen. Ik ben toen bij deze jongen gaan zitten en heb met hem gesproken. Na een tijdje kwam het touw van deze vlieger door elkaar en is deze jongen gestopt en heeft zijn vlieger opgeruimd. Ik heb toen tegen deze jongen gezegd dat hij met mij mee moest. Dit heeft hij gedaan, omdat ik de indruk had, dat ik zijn vertrouwen gewonnen had. Hij is toen met mij meegelopen. Wij zijn toen het weiland uitgegaan, waarbij ik in het prikkeldraad ben gevallen. Buiten het weiland kwamen wij op een verharde weg. Wij zijn toen nog een stuk verder gelopen en kwamen op een T-kruising terecht. Hier heb ik die jongen bij zijn arm vastgepakt en heb ik tegen hem gezegd dat ik met hem wilde vrijen. Ik meen dat die jongen zich losrukte, waarna ik hem weer vastpakte en een hand voor zijn mond hield. Hij stond toen met zijn gezicht naar mij toe. Ik heb toen geprobeerd de ritssluiting van zijn broek los te maken. Ik heb hem toen op de broek aan zijn geslachtsdeel gevoeld. De ritssluiting kreeg ik niet los, omdat de jongen zijn armen ervoor hield en zich even later liet vallen. Dit gebeurde in het gras, langs die weg. Hij is toen op zijn zijkant gaan liggen. Ik heb toen geprobeerd met mijn hand onder de broek aan zijn achterwerk te komen. Dit lukte gedeeltelijk. De jongen was behoorlijk bang en angstig en zei toen: ‘Oh God’. Aan zijn manier van doen merkte ik uiteraard dat hij niet wilde hebben wat ik deed. Ik heb die jongen toen losgelaten en hij is weggerend en heeft zijn vlieger achtergelaten. Ik ben toen in paniek geraakt en ook weggerend. Ik wist dat ik met een minderjarige jongen te doen had en dat ik met deze jongen geen ontuchtige handelingen mocht plegen. Het was mij duidelijk dat ik mij op die manier strafbaar maakte’.
- 38.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 november 2018, met bijlagen (map 22 van het digitale einddossier, pg. 8743–8755), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor getuige [getuige 4] , geboren op 22 juni 1972:
(pagina 8743)
Het verhoor wordt weergegeven in vraag- en antwoordvorm:
V: vraag/opmerking verbalisanten;
A: antwoord/opmerking [getuige 4] .
(pagina 8744)
V: Op welke wijze ben jij over de aanhouding van [verdachte] , de verdachte in het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen, op de hoogte gebracht? Hoe wist je het?
A: Ik herkende hem gelijk (het hof begrijpt: als de dader van de feiten gepleegd in
1984). Op TV zag ik een foto van zijn gezicht. Ik zag het ook in de krant.
V: Op welk moment was dat?
A: Op TV was het toen hij werd gezocht. Het ging om de eerste beelden op TV.
Volgens mij was het in juli of augustus van dit jaar (het hof begrijpt: 2018).
V: Waaraan herkende je hem, [roepnaam verdachte] ?
A: Ik herkende hem aan zijn gezicht, zijn baard. Het was echt zijn gezicht. Ik ben daarna het verhaal gaan lezen. [getuige 5] heeft contact met mij gezocht via Whatsapp. Hij wilde graag afspreken. Tijdens dat eerste contact gaf ik hem aan dat we wel contact zouden hebben. In dat bericht schreef ik hem: ‘ik heb het ook gezien, jij weet ook dat hij het is, he’. Ik zie nu terug dat hij mij op 1 september 2018 een app stuurde om af te spreken.
Ik heb op mijn telefoon nog een link opgeslagen. Het is een link van L1. Als je de link opent, is het een krantenartikel uit 1985 met de titel: ‘Man pleegde ontucht met minderjarigen’. [getuige 5] had mij die link gestuurd. Ik wist dat het over ons ging. Het artikel ging inhoudelijk over Wijlre en over twee jongens uit Wijlre. Voor mij was het heel duidelijk dat het over [getuige 5] en mij ging. Het ging over Wijlre. Ik was 12 in 1984. Ik ging nog niet naar de middelbare school. Zoiets vergeet je ook niet.
A: Ik weet nog van 1984 hoe het is gegaan. Dat er politie is geweest en dat ik foto's heb bekeken. Daar ben ik wel aan terug gaan denken. Pas op het moment dat [getuige 5] mij de link van dit artikel stuurde en het voor mij duidelijk werd dat de politie die stukken niet had en dus niet wist wat er toen was gebeurd, vond ik het van belang dat wij ons verhaal zouden doen bij de politie.
(pagina 8745)
Wijlre 1984
V: Vertel eens alles wat er destijds, in 1984, is gebeurd?
A: [getuige 5] en ik waren aan het vliegeren in Wijlre. Het was in het weiland aan de
Dikkebuiksweg.
V: Wat weet je nog van de tijd van die dag?
A: Het was 's middags. Het was in de zomer, ik denk juli of augustus. Ik denk
zomervakantie trouwens.
V: Hoe was het weer?
A: Het was goed weer, de zon scheen.
A: Ik weet dat ik een plastic zak bij me had waar de vlieger in zat.
V: Oké, jullie waren die dag aan het vliegeren. Je vertelde dat er op een gegeven moment een man kwam kijken.
A: De man kwam op een gegeven moment aanlopen. Ik weet nog dat hij onze namen vroeg en dat we die hebben gezegd.
(pagina 8746)
V: Waar waren jullie toen?
A: We waren in het weiland, vlakbij de kruising van de Kruisweg en de Dikkebuiksweg in Wijlre.
V: Hoe ging het verder?
A: De man was op de grond gaan zitten. Hij zat naar ons te kijken en we hadden een gesprek.
V: Omschrijf eens hoe die man eruitzag?
A: Slank, hij had een baardje. Voor mij was hij toen een ‘oud’ iemand, een volwassene.
Hij was zeker twee koppen groter dan ik.
V: Hij vroeg naar jullie namen. Wat vroeg hij nog meer?
A: Een beetje een ‘koetjes en kalfjes gesprek’. Ik weet niet waar het over ging. Behalve onze namen en waar we vandaan kwamen.
V: Je vertelde dat jullie op een gegeven moment klaar waren met vliegeren en weggingen. Hoe ging dat?
A: We hebben de vlieger opgevouwen, opgeruimd in de tas. Toen wilden we weglopen.
We liepen in het weiland weg in de richting van de Dikkebuiksweg.
V: Jullie liepen weg en toen?
A: [getuige 5] en ik liepen naast elkaar. Ik had de tas met de vlieger in mijn hand. We hadden ongeveer 10 meter gelopen. Plotseling voelde ik dat ik een hand voor mijn mond kreeg. Ik voelde dat die hand van rechts kwam. Ik voelde dat ik heel stevig werd vastgehouden.
(pagina 8747)
A: Ik voelde dat de hand heel stevig voor mijn mond werd gehouden. Tegelijkertijd voelde ik dat ik voorover werd geduwd, waardoor ik voorover op mijn buik op de grond kwam te liggen. De hand was nog steeds voor mijn mond.
V: En toen?
A: Het was zo dat [getuige 5] en ik tegelijkertijd werden vastgepakt en dat er een hand voor onze mond werd gehouden. Ik voelde een arm om mij heen. Een andere arm was om [getuige 5] heen. We werden beiden tegelijkertijd naar voren geduwd en kwamen beiden op onze buik op de grond van het weiland terecht.
V: En toen?
A: Toen hoorde ik een stem zeggen: ‘Jullie moeten rustig zijn, meekomen. Naar de schuur. Hebben jullie dat begrepen’. Ik hoorde toen dat het de man was die kort daarvoor bij ons, naar het vliegeren had zitten kijken. Toen ik met mijn hoofd naar rechts kon kijken, zag ik dat het dezelfde man was. [getuige 5] en ik lagen dus op onze buik in het gras. De man lag met zijn buik bovenop ons, meer tussen ons in. De man had zijn armen dus gespreid en hield zijn rechterhand voor mijn mond en zijn linkerhand voor de mond van [getuige 5]. Het was zo dat de man ons een aantal keren zei dat we met hem moesten meekomen en ons vroeg of we het hadden begrepen. We lagen nog steeds op de grond.
V: Hoe ging het verder?
A: [getuige 5] en ik hebben even zo op de grond gelegen en de man lag dus meer tussen ons in. Op een gegeven moment stond hij op en trok [getuige 5] en mij op. Hij bleef ons vasthouden, zijn arm om mij heen tot op mijn borst. Hij hield mij absoluut heel strak vast.
V: Had je op dat moment kunnen wegkomen?
A: Nee, daar was ik ook nog niet mee bezig. Ik was op dat moment heel bang, ‘wat gebeurt er’. We moesten meekomen. Ik wist gewoon niet wat er zou gaan gebeuren.
Op een gegeven moment gingen we lopen. We liepen het weiland uit. Langs het weiland was prikkeldraad. We liepen door het hek van dit weiland, de Kruisweg in de richting van de Elkenraderweg.
V: Wat voor een weg is die Kruisweg?
A: Dat is een veldweg, wel verhard, maar niet met asfalt.
V: En toen?
A: Tijdens het lopen bleef de man ons vasthouden. Hij liep achter ons. De man hield zijn rechterhand nog steeds stevig voor mijn borst. Zijn linkerhand was voor de borst van [getuige 5]. Op een gegeven moment werd zijn grip wat losser. We liepen in de richting van de schuur. Ik kan me herinneren dat ik tijdens het lopen heb gezegd dat er maar een (1) hek was om bij de schuur te kunnen komen. Dit hek was links van de Kruisweg. Links van deze weg was ook een hoge haag, zeker 2 meter hoog. Daar kon je niet overheen kijken. Achter die haag was een appelboomgaard en in die boomgaard stond een schuur. Als je niet wist dat daar een schuur was, kon je dat in ieder geval ook niet zien. Ik wist dat wel, omdat ik het gebied goed kende.
V: Jullie waren aan het lopen op die Kruisweg, hoe ging het verder?
A: Ik denk dat we ongeveer 100 meter hadden gelopen, toen ik voelde dat de grip van de man wat losser werd.
(pagina 8748)
Op het moment dat de man mij iets losser liet, heb ik met mijn linkerhand naar achteren geslagen. Ik sloeg de man zo hard mogelijk tegen zijn rechterbovenbeen. Tegelijkertijd draaide ik rechtsom een rondje om mijn eigen as. Daardoor kon ik uit de greep van de man loskomen en wegrennen. Het was ter hoogte van het hek bij die appelboomgaard. Ik ben de Kruisweg afgerend tot ik op de Elkenraderweg kwam. Ik heb nog een (1) keer achterom gekeken. Ik zag dat de man [getuige 5] bleef vasthouden. Ik hoorde [getuige 5] schreeuwen: ‘[getuige 4] ‘ help me’. Iets in die trant. Ik zag tranen in het gezicht.
V: Op het moment dat het gebeurde, dat jij kon wegrennen. Hoe was je toen?
A: Ik ben de Kruisweg afgerend, tot ik aankwam op de kruising met de Elkenraderweg.
Meteen op het moment dat ik midden op die kruising stond, kwam er een auto aan. Die auto kwam uit de richting van Elkenrade aanrijden.
A: Ik weet dat er een man als bestuurder in de auto zat. Ik vertelde hem het hele verhaal. Hij zei dat ik moest instappen. Ik ben rechts naast de man op de passagiersstoel gaan zitten. Hierop zijn we de Kruisweg opgereden in de richting van de Dikkebuiksweg.
V: Oké jullie reden op die Kruisweg, en toen?
A: We kwamen [getuige 5] tegen. [getuige 5] liep al op die Kruisweg.
A: Voor mij is het volgende moment dat ik mij herinner, dat we naar het politiebureau in Wijlre reden.
(pagina 8749)
V: En [getuige 5] ?
A: Hij is bij ons in de auto gestapt.
A: Ik weet dat we bij het politiebureau kwamen. Ik weet nog dat de politieagent ook een baard had. Wij hebben samen met die politieagent gepraat in het politiebureau in Wijlre. Ik weet nog dat [getuige 5] en ik even later met de agent in een politiebusje zijn gaan rijden. We zijn gaan kijken of we de man nog konden vinden.
V: Wat gebeurde er nadat jullie een rondje in het politiebusje hadden gereden?
A: We zijn teruggegaan naar het politiebureau. Daar hebben we nog even gepraat.
Daarna zijn we naar huis gebracht.
V: [getuige 4] , je hebt omschreven hoe de situatie was in 1984; over het weiland en de appelboomgaard, in ieder geval de omgeving van de Kruisweg in Wijlre. Je kende dat gebied goed, omdat je daar woonde en speelde. Hoe was dat weiland?
A: Het was zeker een weiland waar [getuige 5] en ik aan het vliegeren waren. Er was prikkeldraad omheen. Aan de kant van de Kruisweg lag die appelboomgaard met die hoge haag eromheen. Ongeveer in het midden was een houten hek. Als je daar doorheen liep, kwam je in de appelboomgaard. In die appelboomgaard stond een schuur. Het was een laag, gesloten gebouwtje.
(pagina 8750)
V: Wat heeft [getuige 5] jou verteld over wat er is gebeurd met de onbekende man?
A: [getuige 5] heeft mij verteld dat die man in zijn broek heeft gegrepen en dat hij aan zijn
plasser heeft gevoeld, vastgepakt. Dat is wat ik weet.
- 39.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 1 november 2018, met bijlagen (map 22 van het digitale einddossier, pg. 8759–8770), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor getuige [getuige 5] , geboren op 31 december 1971:
(pagina 8759)
Het verhoor wordt weergegeven in de vraag- en antwoordvorm:
V: vraag/opmerking verbalisanten;
A: antwoord/opmerking getuige [getuige 5] .
(pagina 8760)
V: Wij werken in het rechercheteam dat onderzoek doet naar de dood van Nicky Verstappen in 1998. Je wordt als getuige gehoord in dit onderzoek. Heb je vragen vooraf?
A: Nee. Het ging mij erom wat ik kan doen om te helpen. Je schrikt als je dat krantenartikel ziet. Ik zag het krantenartikel en dacht: ‘Dat zou ik nog wel eens kunnen zijn geweest’. Ik heb dat artikel destijds in 1984 ook gezien.
V: Welk krantenartikel bedoel je?
A: Er stond op een gegeven moment in een artikel van L1 een verwijzing naar een ander artikel; daar wordt verwezen naar twee jongens uit Wijlre. Op basis daarvan ben ik gaan terugrekenen. Op basis daarvan heeft mijn vrouw naar jullie gebeld. Ik wilde ook eerst met [getuige 4] erover praten.
V: Wanneer zag je dat artikel?
A: Vlak na zijn aanhouding.
V: Wie zijn aanhouding?
A: Van [verdachte] .
V: Hoelang geleden was het; wel dit jaar (het hof begrijpt: 2018)?
A: Ja.
V: Zou het augustus kunnen zijn geweest? Toen jouw vrouw [vrouw van getuige 5] de politie belde?
A: Ja.
V: [vrouw van getuige 5] zei dat het over [verdachte] ging. Hoe weet je dat het de man is uit 1984?
A: Ik gaf destijds een redelijk goede beschrijving van de verdachte op het moment dat ik in 1984 aangifte deed. Ik deed aangifte bij de politie op de Parallelweg in Wijlre.
Ik was toen samen met mijn [vader getuige 5]. Op basis van dat krantenartikel ben ik gaan terugrekenen en omdat [getuige 4] hem herkende, wist ik dat het dezelfde man is.
V: Vertel eens alles van wat er in 1984 gebeurde?
A: [getuige 4] en ik wilden een activiteit gaan ondernemen. We wilden gaan vliegeren.
[getuige 4] zijn moeder zette ons af op de landweg in de buurt van de Elkenraderweg.
Op een gegeven moment kwam een man uit de mais (het hof begrijpt: het maïsveld) aanlopen.
V: Waar zette [getuige 4] zijn moeder jullie af?
A: Op de Kruisweg.
(pagina 8761)
V: Hoe oud was je in 1984?
A: 12 jaar.
V: In welke periode van 1984 was het?
A: Ik meen dat het in de zomervakantie was.
V: Waar deden jullie vliegeren?
A: Op de Kruisweg. Het is een veldweg, een weg van zand/modder met een groene
strook in het midden.
V: En wat gebeurde er toen?
A: Plotseling kwam er een man uit het maïsveld.
V: Waar is het maïsveld?
A: Op de helft van de Kruisweg naar de Elkenraderweg.
A: Hij stond plotseling achter ons. Hij greep ons ook van achteren.
V: Hoe deed hij dat?
A: Hij pakte [getuige 4] en mij bij de mond vast. De man stond achter ons en had beide armen om ons heen, waarbij hij zijn handen op onze mond hield. Hij riep toen dat hij onze plasser wilde zien. Dan probeer je tegen te stribbelen. [getuige 4] is toen weg kunnen rennen om hulp te roepen. Hij heeft toen op de weg een auto aangehouden.
V: Waar rende [getuige 4] naartoe?
A: Naar de kant van de Elkenraderweg. Wij probeerden beiden los te komen. [getuige 4] lukte het, mij niet.
(pagina 8762)
A: Ik riep echt om hulp.
Vervolgens heeft die man mij gegrepen. Hij is toen met zijn hand in mijn broek gegaan.
V: Toen die man met zijn hand in jouw broek ging. Waar was hij?
A: Het moet van achteren zijn geweest, want hij deed zijn rechterhand vanaf achteren
voor in mijn broek.
V: Hij ging in jouw broek en wat raakte hij toen aan?
A: Mijn plasser.
V: Hoe zat het met jouw onderbroek?
A: Hij was met zijn blote hand op mijn blote plasser en heeft deze vastgehad.
(pagina 8763)
V: Wat deed de man nadat hij zijn hand op jouw plasser had?
A: Hij deed zijn hand uit mijn broek en liep weg in het maïsveld.
V: Waar was [getuige 4] toen?
A: Ik liep verder naar de Elkenraderweg en toen bleek dat [getuige 4] daar een auto had
staande gehouden.
V: Wie zat er in de auto?
A: Een man alleen.
(pagina 8764)
V: Hoe zag die man (het hof begrijpt: de dader) eruit?
A: Slank postuur, iets groter dan [getuige 4] en ik, nou ja een stuk groter.
V: Jullie hebben gezocht en toen?
A: Toen is er contact opgenomen met de politie. Ik weet niet meer of er dezelfde dag of de dag erna aangifte is gedaan, maar er is wel contact dezelfde dag geweest. We zijn naar het politiebureau in Wijlre gegaan.
(pagina 8765)
V: [getuige 4] verklaarde dat de man plotseling achter jullie stond, de handen voor jullie mond hield en jullie voorover duwde, zodat jullie op jullie buik op de grond kwamen te liggen.
A: Nu ik het hoor, kan ik mij die val wel herinneren.
(pagina 8766)
V: Weet je nog wat na het vallen gebeurde?
A: Wij zijn inderdaad overeind gekomen. Volgens mij is [getuige 4] toen weg kunnen komen en ik niet.
V: Hoe groot was die man ten opzichte van jullie?
A: Ruim anderhalve kop groter.
V: Hoe heb je met [getuige 4] contact opgenomen?
A: Via de app op 28 augustus (het hof begrijpt: 2018) of we zo snel mogelijk met elkaar contact konden hebben.
V: Hoe reageerde hij?
A: Een dag later schreef [getuige 4] dat het over ‘die en die man ging, klopt dat?’. [getuige 4] vroeg via de app hoe ik wist dat het [verdachte] betrof. Ik zei: ‘via het krantenartikel dat ik op de website van 1Limburg had gezien’. [getuige 4] zei dat hij [verdachte] herkende vanaf de foto.
(pagina 8767)
V: [getuige 4] zei tegen jou dat hij [verdachte] herkende. Hoe is dit voor jou?
A: Op grond van het krantenartikel en wat [getuige 4] zei, kan het bijna niet anders dan dat hij het is.
V: Wat deed het met jou toen je de foto van [verdachte] zag?
A: Ik zag de foto op internet. Die foto heeft mij wel aan het denken gezet, dat hij het weleens had kunnen zijn geweest. [getuige 4] bevestigde dat die man het was.
- 40.
Het proces-verbaal van bevindingen 7e verhoor [verdachte] d.d. 14 september 2018 (map 8 van het digitale einddossier, pg. 2507–2513), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 20] :
(pagina 2510)
Aan [verdachte] werd een kaart van de Brunssummerheide getoond en gevraagd of hij het gebied kende, waarop [verdachte] ‘Ja’ antwoordde.
- 41.
Het proces-verbaal van bevindingen 11e verhoor [verdachte] op 9 november 2018, d.d. 13 november 2018 (map 9 van het digitale einddossier, pg. 2742–2756), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 21] :
(pagina 2754)
Zaak 1998 Nicky Verstappen
Zover nu bekend is, kende Nicky [verdachte] niet en kende hij Nicky niet. Het rechercheteam had dit onderzocht en hijzelf verklaarde er niet over.
- 42.
De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 november 2019, voor zover inhoudende:
(pagina 8)
Ik heb al in het begin aangegeven dat ik Nicky (het hof begrijpt: Verstappen) niet ken.
Bewijsmiddelen ter zake van feit 4
- 43.
Het proces-verbaal bevindingen inbeslagneming gegevensdragers d.d. 7 mei 2018 met proces-verbaalnummer 201477898 (map 26 van het digitale einddossier, pg. 10.488-10.489), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 6] :
(pagina 488)
Op woensdag 18 april 2018 heeft [betrokkene 1] , in het kader van de vermissing van [verdachte] , een drietal harde schijven overhandigd gekregen van [zus van de verdachte 1] (zus van [verdachte]). Bij het bekijken van deze harde schijven ontdekte [betrokkene 1] veel kinderfoto's. [betrokkene 1] wilde vervolgens van de harde schijven af en wilde deze overhandigen aan de politie.
Daarnaast heeft [betrokkene 1] , in het kader van de vermissing van [verdachte] , vanuit het chalet in de Vogezen, een desktop meegenomen, welke eigendom is van de Stichting, die de verhuur van het chalet beheert. Van deze stichting is [betrokkene 1] de voorzitter en [verdachte] de penningmeester.
In overleg met de zaaksofficieren van justitie [zaaksofficier van justitie 1] en [zaakofficier van justitie 2] werd, in het kader van het TGO Hei, besloten om de hieronder genoemde gegevensdragers in beslag te nemen.
Naar aanleiding van bovenstaande werd op vrijdag 20 april 2018, omstreeks 14.30 uur, op het [adres bedrijf betrokkene 1] de navolgende goederen, uit handen van [betrokkene 1] , inbeslaggenomen:
Zwarte desktop, merk Packard Bell, type Imedia S3800, serienummer 00414874727, voorzien van SIN AAFF9235NL.
- 44.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2018 met proces-verbaalnummer 866 (map 26 van het digitale einddossier, pg. 10.909-10.910), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 22] en [verbalisant 23] :
(pagina 909)
In het digitaal beslag afkomstig van goed met SIN AAFF9235NL, zijnde de Packard Bell PC, aangetroffen in het chalet in Frankrijk, hebben wij, verbalisanten, digitaal onderzoek verricht. [verbalisant 23] zag een bestand staan genaamd ‘URL.db’. Wij, verbalisanten, zagen dat dit een database bestand was welke over URL's beschikte inclusief tijdstempels. Deze file wordt door Avast Antivirus gebruikt om alle links naar gedownloade bestanden in op te slaan om te gebruiken voor het scannen naar mogelijke virussen. Het volledige pad waar dit bestand aangetroffen was, is: IMAGE.E01\Partition2\NONAME[NTFS]\[root] \ProgramData\AVAST Software\Avast\URL.db.
Ik, [verbalisant 22] , zag dat het om URL's naar webbronnen en locale bronnen ging over de tijdsduur vanaf 28-04-2016 18:16:51 (UMT+2) t/m 15-04-2018 om 21:33:21 (UMT+2). Ik zag dat de laatste URL's waren bezocht op 26-10-2017 om 07:11:04 (UTC+0). Ik zag dat er 3 records waren op 15-04-2018 met als laatste tijdstempel 19:32:00 (UTC+0) met een verwijzing naar het bestand ‘rcsetup153.exe’. Dit wijst op een mogelijk installatiebestand van Recuva, een programma om gewiste gegevens te herstellen.
Ik, [verbalisant 22] , zag dat de database bestond uit 2 tabellen genaamd ‘Paths’ en ‘URLs’, met in totaal 1.165.772 URL's in de URLs-tabel. Ik, [verbalisant 22] , heb met een eigen gemaakt script een korte analyse uitgevoerd op dit bestand en heb een lijst gegenereerd met unieke URL's met een teller hoe vaak de domeinnaam voorkomt in de tabel ‘URLs’.
- 45.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2016 met proces-verbaalnummer 870 (map 26 van het digitale einddossier, pg. 10.936), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 22] :
Het bestand ‘URLs.db’, afkomstig uit het digitaal beslag zoals beschreven in proces-verbaal 866, heb ik verder onderzocht. Ik zag dat er in de tabel ‘URLs’ 1.165.772 URL's waren opgeslagen met het daarbij horende tijdstempel in UNIX Epoch.
Ik zag dat er veel URL's waren die uit pornografische woorden bestonden. Ik zag ook dat er veel URL's waren die bestonden uit willekeurige tekens waardoor ik hier, door alleen naar de URL te kijken, geen betekenis aan kon geven.
Om inzicht te krijgen in de data die allemaal door het desbetreffende computersysteem zijn gedownload, heb ik alle URL's uit de tabel ‘URLs’ in de file ‘URLs.db’ die beginnen met ‘http’ of ‘https’ en eindigen op ‘.jpg’, ‘,jpeg’ en ‘.png’ in een aparte CSV file weggeschreven. Op deze manier blijft er een lijst over met enkel afbeeldingen van de eerder genoemde 3 bestandsformaten.
Ik zag dat de output hiervan een lijst opleverde van in totaal 697.121 URL's naar afbeeldingen.
Hierop heb ik een stukje software geschreven die de output met de 697.121 URL's inleest en elke afbeelding downloadt naar de lokale opslag. Deze software, samen met de output met de 697.121 URL's, heb ik overhandigd aan mijn collega [verbalisant 23] voor nader onderzoek.
- 46.
Het proces-verbaal Downloaden URL d.d. 13 september 2018 met proces-verbaalnummer 20180913.11.00, met bijlage (map 24 van het digitale einddossier, pg. 9518–9520), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 23] :
(pagina 9518)
Naar aanleiding van de aangetroffen URL's in de database van Avast, ontving ik van collega [verbalisant 22] een script met bijbehorend csv bestand waarin de URL's uit de database waren opgenomen. In overleg met de officier van justitie werd dit script gebruikt om de foto's te downloaden.
Voor bijzonderheden met betrekking tot het aantreffen van de URL's, zie proces-verbaal 866. Voor bijzonderheden met betrekking tot de software, zie proces-verbaal 870.
Er was een vermoeden dat er mogelijk kinderporno in de te downloaden links aanwezig was. Om te voorkomen dat andere systemen werden bevuild, richtte ik een Virtual Machine in. Tevens werd door het inrichten van deze Virtual Machine voorkomen dat er andere bestanden dan de gedownloade foto's op het systeem kwamen.
De gegevens werden opgeslagen op een externe harde schijf. Deze was voor ingebruikname door mij volledig gewist en overschreven. Dit om te voorkomen dat er andere bestanden dan de gedownloade foto's op de externe harde schijf voorkomen.
Om inzichtelijk te krijgen of de gedownloade foto's kinderporno betroffen, maakte ik samen met collega [verbalisant 22] een handmatige selectie uit de eerste gedownloade foto's. Dit betroffen 170 pornografische foto's. Ik had het vermoeden dat jongens en meisjes op deze foto's nog geen 18 jaar oud waren.
Deze foto's overhandigde ik aan het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme, met als doel vast te stellen of het hier om kinderporno ging.
- 47.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek pornografische afbeeldingen d.d. 11 september 2018 met proces-verbaalnummer 2018-01 (map 28 van het digitale einddossier, pg. 11.790), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 24] :
Ik, [verbalisant 24] , werkzaam bij het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme van politie eenheid Limburg, kinderpornorechercheur en gecertificeerd voor beoordelen beeldmateriaal kinderporno, verklaar het volgende:
Op 11 september 2018 kreeg ik, verbalisant, het verzoek om ten behoeve van TGO Hei een digitaal gegevensbestand, bestaande uit pornografische afbeeldingen, te beoordelen op de aanwezigheid van mogelijk kinderpornografisch beeldmateriaal. Het digitaal gegevensbestand had de bestandsnaam ‘192.168.4.33’ en in totaal werden er 169 pornografische afbeeldingen (foto's) (het hof begrijpt steeds: te relateren aan de in het vorige bewijsmiddel genoemde 170 pornografische afbeeldingen) aangetroffen in dit bestand. Ik, verbalisant, heb vervolgens op 11 september 2018 onderzoek verricht naar deze afbeeldingen en deed daarbij de volgende bevindingen.
Het overgrote deel van de 169 afbeeldingen betroffen pornografische foto's van tienerjongens, variërend in de leeftijd van ongeveer 14 tot en met 19 jaar oud. Op deze foto's waren veelal seksuele handelingen te zien door of tussen deze jongens, bestaande uit penetratie, orale seks en/of het vasthouden van de penis. Daarnaast betrof een deel van de afbeeldingen erotische poseerfoto's van tienerjongens. Op een klein deel van de pornografische afbeeldingen, ongeveer 16 van de 169 foto's, waren ook tienermeisjes te zien die dan veelal betrokken waren bij seksuele handelingen bestaande uit penetratie door het vasthouden/likken van de penis.
Omdat het gezien de leeftijdscategorie in kwestie in veel gevallen lastig was om de meerderjarigheid dan wel minderjarigheid van de tienerjongens en meisjes te bepalen, mede doordat in sommige gevallen de daarvoor geschikte lichaamskenmerken niet zichtbaar waren dan wel de resolutiekwaliteit van sommige foto's dusdanig slecht was, heb ik, verbalisant, uiteindelijk 6 van de 169 afbeeldingen als kinderpornografisch geclassificeerd. De bevindingen omtrent deze kinderpornografische afbeeldingen zullen op een later moment in een beschrijvingsproces-verbaal nader worden verwoord (het hof begrijpt: het hierna weer te geven proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal d.d. 18 november 2018 met proces-verbaalnummer 2018-03).
- 48.
Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek kinderpornografische afbeeldingen d.d. 14 september 2018 met proces-verbaalnummer 2018-02 (map 28 van het digitale einddossier, pg. 11.791-11.792), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 24] :
(pagina 11.791)
Ik, [verbalisant 24] , werkzaam bij het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme van politie eenheid Limburg, kinderpornorechercheur en gecertificeerd voor beoordelen beeldmateriaal kinderporno, verklaar het volgende:
Op 12 september 2018 kreeg het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme van politie eenheid Limburg een achttal digitale gegevensbestanden aangeleverd, bestaande uit een wisselende hoeveelheid afbeeldingen. Deze bestanden, afkomstig uit het onderzoek TGO Hei, werden door het Team Digitale Opsporing van politie eenheid Limburg aangeleverd. Het verzoek hierbij was om de aangeleverde bestanden te onderzoeken op de mogelijke aanwezigheid van kinderpornografie en tevens een beeld te schetsen van de collectie afbeeldingen. Het aantal afbeeldingen in de acht aangeleverde bestanden betrof in totaal ongeveer 166.000. In totaal werden er ongeveer 99.000 afbeeldingen onderzocht en beoordeeld. De hieronder vermelde bevindingen betreffen dus de voorlopige onderzoeksresultaten. Op een later moment zullen de volledige bevindingen aangaande dit onderzoek worden vermeld in een uitgebreid beschrijvingsproces-verbaal (het hof begrijpt: het hierna weer te geven proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal d.d. 18 november 2018 met proces-verbaalnummer 2018-03).
Kinderpornografie
Van de 99.000 afbeeldingen werden er door mij, verbalisant, 87 als kinderpornografisch beoordeeld. Het overgrote deel van deze 87 afbeeldingen betroffen pornografische foto's van minderjarige tienerjongens. Een deel daarvan bestond uit (erotische) poseerfoto's en daarnaast waren er veelal seksuele handelingen te zien, uitgevoerd door of tussen deze tienerjongens onderling. Deze handelingen bestonden dan veelal uit het vasthouden van de penis of er was sprake van penetratie door de penis. Naast deze kinderpornografische afbeeldingen van jongens, werden er ongeveer een tiental afbeeldingen aangetroffen waarop een minderjarig tienermeisje was te zien. Dit betroffen dan veelal erotische poseerfoto's en op een aantal foto's waren seksuele handelingen te zien, bestaande uit penetratie door de penis of het vasthouden van de penis.
Beeld collectie
Het merendeel van de 99.000 onderzochte afbeeldingen betrof pornografisch beeldmateriaal.
(pagina 11.792)
Naast de pornografische afbeeldingen werd er in de collectie een groot aantal afbeeldingen aangetroffen waarvan uit de bestandsnaam bleek dat deze vermoedelijk van de internetsite [website] afkomstig waren. Een voorbeeld hiervan: [website]. Op deze afbeeldingen waren met name jongens te zien, voornamelijk in een leeftijd van ongeveer 12 jaar oud en jonger. Deze jongens waren veelal gefotografeerd in een natuurlijke omgeving waarbij regelmatig sprake was van een ontbloot bovenlichaam
Opmerking verbalisant:
[website] betreft een website welke bedoeld is voor het delen van beeldmateriaal. Ambtshalve is bekend dat op deze site ook pornografisch beeldmateriaal wordt gedeeld en dat een gedeelte hiervan kinderpornografisch van aard is. Tevens worden er veel afbeeldingen gedeeld die door mensen met bepaalde voorkeuren interessant worden gevonden, maar die niet kinderpornografisch van aard zijn, zoals kinderen in badkleding of op andere wijze poserend in doorgaans een natuurlijke setting. De inhoud van deze site is toegankelijk voor eenieder, soms na aanmelden en/of opvragen van een wachtwoord bij degene die de inhoud heeft geplaatst.
Tot slot werden er in de collectie veel afbeeldingen aangetroffen die betrekking hadden op de natuur. Zo werden er met name veel afbeeldingen van landkaarten aangetroffen en ook diverse foto's van bijvoorbeeld paddenstoelen, planten of andere zaken met betrekking tot de natuur.
- 49.
Het proces-verbaal van bevindingen zoektermen internethistorie d.d. 14 september 2018 met proces-verbaalnummer 892 (map 26 van het digitale einddossier, pg. 10.938-10.939), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 22] :
(pagina 938)
In het veiliggesteld bestand ‘URLs.db’, zoals omschreven in proces-verbaal 866, heb ik nader onderzoek verricht. Ik heb hier gekeken naar zoektermen die gebruikt zijn in de loop van de tijd, enopvallende websites en/of benamingen.
Ik heb de filter ‘%q=%’ op de kolom ‘URL’ in de tabel ‘URLs’ toegepast. Door deze filter te plaatsen komen alle records waarin de tekens ‘q=’ in voorkomen terug als hit. Ik zag dat hierdoor in totaal 6088 records overbleven. Door deze records ben ik handmatig gaan kijken naar opmerkelijke, vooral erotisch getinte zoektermen. Ik zag dat er veel zoektermen aanwezig waren als ‘young’, ‘very young boys forced’, ‘oldyoung’, ‘toyboy’, ‘teen’ en ‘toy boy’.
Ik heb ook filters toegepast met de volgende termen: ‘8yo’, ‘9yo’, ‘10yo’, ‘11yo’, ‘12yo’, ‘13yo’, ‘14yo’, ‘15yo’, ‘16yo’, ‘17yo’. ‘yo’ is een afkorting die vaak wordt gebruikt op erotische websites en staat voor ‘year old’. Ik zag dat er een zoekterm was met ‘11yo boy’. Ik zag ook een URL met een link naar de website ‘ [website] ’ met een verwijzing naar de gebruiker met de gebruikersnaam ‘fappingboy13yo’.
Toen ik verder door de lijst aan het kijken was, zag ik ook een URL met de zoekterm ‘videos gay tiener jongens neuken 14 15 16 jaar’ erin.
Ik heb de 1.165.772 records ook gefilterd met bepaalde woorden. Ik zag het volgende:
Gebruikte woord als filter
Aantal records
%girl%
5.214
%boy%
113.117
%gay%
75.168
%straight%
540
%child%
1.084
%adult%
772
Het aantal records geeft wederom het aantal URL's en/of paden weer waar het gebruikte filterwoord in voorkomt.
- 50.
Het rapport analyse url's computer [verdachte] d.d. 19 november 2018 met documentcode 19112018-1040 (map 26 van het digitale einddossier, pg. 10.902-10.906), voor zover inhoudende als relaas van [rapporteur] :
(pagina 10.902)
Door [zus van de verdachte 1] , zijnde de zus van [verdachte] , werd verklaard dat [roepnaam verdachte] de beschikking had over een computer en hij deze meenam toen hij medio september 2017 naar Frankrijk verhuisde. [roepnaam verdachte] woonde tot de verhuizing in de woning aan [voormalig adres van de verdachte] , alwaar hij verbleef samen met zijn [moeder verdachte] .
[verdachte] verbleef tot zijn vermissing (eind februari 2018) in het chalet [naam chalet] gelegen in de Vogezen te Frankrijk. Na zijn vermissing werd er door onder andere betrokkene [betrokkene 1] een zoektocht verricht naar de mogelijke verblijfplaats van [verdachte]. [betrokkene 1] heeft om deze reden in het weekend van 13 april 2018 de computer van [verdachte] vanuit het chalet in Frankrijk meegenomen naar zijn eigen woning in [woonplaats betrokkene 1]. Betreffende computer werd later op 20 april 2018 door [verbalisant 6] inbeslaggenomen, zodat deze digitaal kon worden onderzocht.
Aan de inbeslaggenomen computer, zijnde een desktop Packard Bell, werd digitaal onderzoek verricht. Voor deze analyse heb ik onder andere gebruikgemaakt van het in de desktop veiliggestelde bestand ‘URLs.db’, zoals omschreven in proces-verbaal 866 van [verbalisant 22] .
Ik, rapporteur, heb de lijst url's bekeken met als doel vast te kunnen stellen wie de hoofdgebruiker was van de inbeslaggenomen desktop computer.
Flixbus
Tijdens het onderzoek naar [verdachte] werd bekend dat hij voor reizen vaak gebruikmaakte van de busorganisatie Flixbus. Bij dit bedrijf werd navraag gedaan naar bij hen bekende boekingen ten name van [verdachte] .
(pagina 10.903)
Op 12 juli 2018 werd een overzicht verstrekt met daarin de bij Flixbus bekende gegevens. Hieruit blijkt dat in 2017 diverse busreizen werden geboekt ten name van [verdachte]. Om meer inzicht te krijgen in wie de gebruiker was van de genoemde desktop heb ik onder andere de lijst met url's bekeken in de periodes waarin [verdachte] volgens de informatie van Flixbus op reis zou moeten zijn.
Hierbij ben ik ervan uitgegaan dat [verdachte] deze reizen ook daadwerkelijk heeft afgelegd.
Flixbus reis 1:
Vertrek 07-06-2017 18:50 uur in Maastricht — Aankomst 08-06-2017 16:00 uur in Krakow
Vertrek 01-08-2017 14:50 uur in Krakow — Aankomst 02-08-2017 12:10 uur in Maastricht
Tot 07-06-2017 12:50 uur is normale activiteit zichtbaar welke te herleiden is naar [verdachte] , onder andere bezoek aan de site van Bushcraft Germany. Hierna is tot 10-06-2017 geen activiteit zichtbaar. Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] een fanatieke bushcrafter is en een persoonlijke inlog heeft voor de website/het forum van Bushcraft Germany.
Van 10-06-2017 08:55 uur tot 12-06-2017 15:47 uur is zichtbaar dat de computer voor korte tijd actief wordt op internet. Hierbij wordt onder andere de site vakantieveilingen bezocht en wordt er gezocht op treinkaartjes Heerlen- [woonplaats zus van de verdachte 1]. Uit de gegevens van Flixbus blijkt dat [verdachte] op dit moment op reis zou moeten zijn.
Een mogelijke verklaring hiervoor is het volgende. Op 10 juli 2018 werd de mobiele telefoon van [zus van de verdachte 1] , zijnde de zus van [verdachte] , veiliggesteld en werd van de gegevens een extractie gemaakt. Uit het WhatsApp-verkeer van 11-06-2017 aangetroffen op deze telefoon, kan worden opgemaakt dat [zus van de verdachte 1] op deze datum al 2,5 week in Limburg is vanwege de gezondheidstoestand van haar moeder. Het is niet ondenkbaar dat [zus van de verdachte 2] (het hof begrijpt: [zus van de verdachte 1]) [verdachte] tijdens het verblijf bij haar moeder heeft gebruikgemaakt van de computer van [verdachte]. [zus van de verdachte 1] is overigens woonachtig in [woonplaats zus van de verdachte 1]. Dit komt overeen met de gezochte treinkaartjes.
Tussen 12-06-2017 15:47 uur en 27-07-2017 19:47 uur, geen activiteit.
Van 27-07-2017 19:47 tot 29-07-2017 09:12 uur wordt wederom kortstondig gebruikgemaakt van het internet.
Te zien is dat er onder andere werd gezocht op de Amstel Gold race lus. Er zijn in ieder geval geen url's zichtbaar die doorgaans worden bekeken (bushcraft, geocache, scouting etc.)
Een mogelijke verklaring hiervoor is het volgende. Op 25-09-2018 werd tijdens een buurtonderzoek [buurvrouw] verhoord, zijnde de voormalige buurvrouw van [verdachte] .
Zij toonde tijdens dit verhoor de chatgesprekken tussen [zus van de verdachte 1] en haarzelf. Uit deze chatgesprekken blijkt dat de buurvrouw [buurvrouw] op 27-07-2017 aan [zus van de verdachte 1] vraagt of ze thuis is bij mam. [zus van de verdachte 1] reageert dat [voornaam] en [voornaam] dit zijn en dat zij tot zondag blijven en in de heuvels gaan fietsen. Aannemelijk is dus dat de toenmalige echtgenoot van [zus van de verdachte 1] , [toenmalige echtgenoot] , op 27-07-2017 aanwezig was in de woning van [verdachte]. Het is waarschijnlijk dat hij toen gebruik heeft gemaakt van de computer van [verdachte] .
Vanaf 02-08-2017 14:22 uur is er weer ‘normaal’ computergebruik welke past bij de aanwezigheid van [verdachte] (bezoek flixbussite, bushcraft forum etc). Dit pas bij de terugkomstdatum van de Flixbus, zijnde 01-08-2017 (het hof begrijpt: 02-08-2017).
(pagina 10.904)
Reis 2:
Vertrek 04-08-2017 08:40 uur in Maastricht — Aankomst 04-08-2017 18:25 uur in Strasbourg
Vertrek 30-08-2017 10:50 uur in Strasbourg — Aankomst 30-08-2017 20:00 uur in Maastricht
Tussen 04-08-2017 05:11 uur en 31-08-2017 08:44 uur is er geen enkele activiteit zichtbaar in het URL overzicht.
Reis 3:
Vertrek 05-10-2017 18:50 uur in Maastricht — Aankomst 06-10-2017 05:15 uur in Strasbourg
Vertrek 23-10-2017 10:50 uur in Strasbourg — Aankomst 23-10-2017 20:00 uur in Maastricht
Tussen 05-10-2017 13:22 uur en 20-10-2017 19:48 uur is er geen activiteit zichtbaar in het URL overzicht. Op 20-10-2017 vanaf 19:48 uur is er weer activiteit in de URL's. Er wordt onder andere gezocht op de site van de Franse telecom provider Orange. Tijdens het onderzoek is bekend geworden dat [verdachte] tijdens zijn verblijf in Frankrijk gebruikmaakte van een mobiele telefoon, merk Orange Hapi van de Franse provider Orange.
Tijdens het onderzoek naar [verdachte] is onder andere verhoord [getuige 6]. Zij verklaart dat [roepnaam verdachte] ergens in september 2017 ongeveer twee weken in het chalet [naam chalet] in de Vogezen heeft verbleven. Na dit verblijf zou [getuige 8] [verdachte] naar zijn woning hebben gebracht in Nederland. De woning zou toen al grotendeels leeg zijn en [verdachte] had aangegeven nog wat werkzaamheden in het huis te moeten verrichten. Aannemelijk is dat [verdachte] dankzij de lift van [getuige 6] de terugreis geboekt bij Flixbus niet heeft afgelegd. Dit zou kunnen betekenen dat hij al op 20 oktober 2017 terug was in Nederland in plaats van de geplande 23e oktober 2017. Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom de computer eerder actief werd.
Kinderporno
Onderzoek aan het eerder genoemde URL bestand wees uit dat er zich tussen de opgeslagen URL's veel verwijzingen naar pornografisch materiaal bevonden. Zie hiervoor proces-verbaalnummer 892 en 870 van [verbalisant 22]. Een aantal afbeeldingen waar deze URL's naar verwezen, is bekeken door een kinderpornorechercheur van de politie eenheid Limburg. In eerste aanleg heeft de rechercheur zes afbeeldingen als kinderpornografisch geclassificeerd.
De URL's welke verwijzen naar de zes genoemde kinderpornografische afbeeldingen zijn alle te vinden in aaneengesloten reeksen URL's van pornosites. Te zien is dat er meestal voor een bepaalde tijdsbestek aaneengesloten naar pornografische sites werd gekeken. Ik, rapporteur, heb de URL activiteit bekeken welke voor en na het bekijken van porno plaatsvond.
Afbeelding KP 1 — url naam: [afbeelding 1]
18-10-2016 22:18 uur: https://www.geocaching.com/account/login?returnUr1=%2fplay
18-10-2016 22:26 uur: https://www.geocaching.com/account/logout
18-10-2016 22:27 uur: aanvang url's porno
18-10-2016 22:33 uur: [afbeelding 1]
18-10-2016 22:36 uur: einde (porno)URL's
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] een persoonlijk account heeft voor de site geocaching.
Afbeelding KP 2 — url naam: [afbeelding 2]
20-11-2016 21:50 uur: https://www.scouting.nl
20-11-2016 22:34 uur: http://bushcraft-germany.com/index.php?login/
20-11-2016 23:16 uur: https://www.geocaching.com/account/login?returnUrl=%2fplay
20-11-2016 23:44 uur: http://forum.bushcraftnederland.nl/
(pagina 10.905)
20-11-2016 23:53 uur: aanvang porno url's
21-11-2016 00:32 uur: [afbeelding 2]
21-11-2016 00:45 uur: einde porno url's
21-11-2016 03:02 uur: https://www.geocaching.com/account/login?returnUrl=%2fplay
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] de afgelopen 30 jaar actief is geweest bij verschillende scoutingverenigingen in zowel Nederland als het buitenland.
Afbeelding KP 3 — url naam: [afbeelding 3]
11-12-2016 18:04 uur: http://bushcraft-germany.com
11-12-2016 18:06 uur: https://www.geocaching.com/account/login?returnUrl=%2fplay
11-12-2016 18:23 uur: aanvang porno url's
11-12-2016 19:06 uur: [afbeelding 3]
11-12-2016 19:36 uur: einde porno url's
11-12-2016 19:54 uur: https://filetransfer.zorgmail.nl/
11-12-2016 20:55 uur: https://www.geocaching.com/account/login?returnUrl=%2fplay
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] diverse zaken met betrekking tot de zorg van zijn bejaarde moeder afhandelde.
Afbeelding KP 4 — url naam: [afbeelding 4]
14-12-2016 22:32 uur: https://www.geocaching.com/account/login?returnUrl=%2fplay
14-12-2016 22:47 uur: http://bushcraft-germany.com/
15-12-2016 00:04 uur: aanvang porno url's
15-12-2016 00:30 uur: [afbeelding 4]
15-12-2016 00:40 uur: einde porno url's
Afbeelding KP 5 — url naam: [afbeelding 5]
22-01-2017 23:15 uur: http://bushcraft-germany.com/
23-01-2017 00:12 uur: aanvang porno url's
23-01-2017 01:36 uur: [afbeelding 5]
23-01-2017 01:56 uur: einde porno url's
Afbeelding KP 6 — url naam: [afbeelding 6]
30-01-2017 21:40 uur: www.floravannederland.nl
30-01-2017 22:08 uur: https://login.scouting.nl/keepalive.php?entropy=871168141
30-01-2017 22:17 uur: aanvang porno url's
31-01-2017 01:57 uur: [afbeelding 6]
31-01-2017 02:13 uur: einde porno url's
Het is bekend geworden dat [verdachte] geïnteresseerd is in en veel kennis draagt over bloemen en planten.
Zoals reeds vastgelegd in proces-verbaal 892 van [verbalisant 22] , bevatten de aangetroffen URL's veel pornografisch materiaal. Uit deze URL's werden zoektermen gefilterd waaruit duidelijk de meest gezochte soort pornografie bleek.
Tijdens het bekijken van de totale URL lijst, viel mij, rapporteur, op dat vanaf de start van de URL lijst op 28-04-2016 tot 22-05-2017 met regelmaat veelvuldig pornografische URL's te zien waren.
Na 23-05-2017 zijn deze tot het eind van de lijst op 26-10-2017 niet meer te vinden.
(pagina 10.906)
Opmerkelijk in deze is dat er op 23 mei 2017 een persmoment heeft plaatsgevonden waarop het grootschalig DNA onderzoek in de zaak Nicky Verstappen werd aangekondigd.
De periode die de URL lijst bestrijkt loopt van 28-04-2016 tot en met 26-10-2017. Te zien is dat de gebruiker van de computer veelvuldig online was en vaak vele uren achter elkaar op internet surfte, vaak tot diep in de nacht. Het bekijken van de pornografische sites gebeurde vaak aaneengesloten en afwisselend met de genoemde sites van bushcraft, geocache, scouting etc.
Hieruit valt op te maken dat de gebruiker van de computer iemand was die in de woning verbleef waar de computer stond. Gelet op het feit dat [verdachte] in de woning woonde samen met zijn moeder die slechtziend was, en gelet op de affiniteit van [roepnaam verdachte] met bushcraften, geocache, scouting etc, is het aannemelijk dat [verdachte] de hoofdgebruiker was van de desktop waarop de URL's zijn aangetroffen.
- 51.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 juli 2018 (map 21 van het digitale einddossier, pg. 8368–8383), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor getuige [zus van de verdachte 2] :
(pagina 8369)
Het verhoor werd opgenomen in de vraag- en antwoordvorm.
V = Vraag of opmerking verbalisant.
A = Antwoord of opmerking getuige.
(map 8372)
V: Had [roepnaam verdachte] (het hof begrijpt hierna telkens: [verdachte]) altijd de beschikking
over een computer?
A: Computer stond bij moeder thuis.
V: Wat kun je verklaren over [roepnaam verdachte] en computers?
A: [roepnaam verdachte] zat altijd op de computer, was met foto's bezig, scouting/bloemen/natuurfoto's/
personen.
- 52.
Het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal d.d. 18 november 2018 met proces-verbaalnummer 2018-03, met bijlagen (map 7 van de digitale map, pv stand van zaken (pg. 1885–1961), niet zijnde het digitale einddossier, pg. 1947–1961), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 25] en [verbalisant 24] :
(pagina 1947; pagina 1 van 12)
Wij, verbalisanten, [verbalisant 24] , inspecteur van politie, en [verbalisant 25] , hoofdagent van politie, beiden werkzaam als kinderpornorechercheur en gecertificeerd voor het beoordelen van beeldmateriaal kinderporno, verklaren het volgende.
Aanleiding onderzoek
Op 11 september 2018 kreeg het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme (TBKK) van politie eenheid Limburg het verzoek om ten behoeve van TGO Hei een hoeveelheid afbeeldingen te beoordelen op de mogelijke aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal en tevens een beeld te schetsen van de totale collectie afbeeldingen. In het kader van dit verzoek kreeg het TBKK van het Team Digitale Opsporing (TDO) van politie eenheid Limburg een zeventiental digitale gegevensbestanden aangeleverd, afkomstig uit het onderzoek TGO Hei, bestaande uit een wisselende hoeveelheid afbeeldingen. Het totale aantal afbeeldingen van deze zeventien bestanden, binnen dit onderzoek ‘threads’ genoemd, betrof 294.839.
In het kader van TGO Hei heb ik, [verbalisant 24] , reeds eerder een tweetal processen-verbaal opgemaakt welke betrekking hebben op het beoordelen van kinderpornografisch beeldmateriaal, te weten proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018-01 en 2018-02.
(pagina 1948; pagina 2 van 12)
Er werden van de zeventien threads een achttal threads deels geanalyseerd en beoordeeld
op de aanwezigheid van kinderpornografisch beeldmateriaal. De voorlopige resultaten die destijds in voornoemd proces-verbaal werden omschreven zijn nu wederom bekeken en meegenomen in dit definitieve beschrijvingsproces-verbaal, waarin het beeld van de totale collectie afbeeldingen van de zeventien threads zal worden beschreven.
Beoordeling kinderpornografisch materiaal
In de periode van 12 september 2018 tot en met 14 november 2018 hebben wij, verbalisanten, een nader onderzoek ingesteld naar de aangeleverde afbeeldingen. Alle 294.839 afbeeldingen betroffen foto's.
Criteria kinderpornografisch materiaal
De beoordeling of een afbeelding al dan niet kinderpornografisch is, is door ons, verbalisanten, verricht met gebruikmaking van de criteria zoals opgenomen in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, de op dit punt geldende jurisprudentie en de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal, waarin deze criteria nader zijn uitgewerkt.
(pagina 1949; pagina 3 van 12)
De bepaling van de kennelijke (zoals bedoeld in art. 240b Sr) leeftijden van de afgebeelde personen hebben wij, verbalisanten, gebaseerd op de algemeen bekende criteria en kenmerken betreffende lichaamskenmerken, lichamelijke ontwikkeling en ontwikkelingsstadia van uitwendige geslachtskenmerken.
Beschrijving van het aangetroffen kinderpornografisch materiaal
Aantreffen kinderpornografisch materiaal
Alle aangeleverde threads zijn door verschillende teamleden van het TBKK visueel gecontroleerd op de mogelijke aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal. Vervolgens hebben wij, verbalisanten,
vastgesteld dat er in totaal 392 afbeeldingen (foto's) voorkwamen die volgens de bovengenoemde criteria kinderpornografisch zijn.
Representatieve doorsnede (toonmap)
Uit de afbeeldingen verwerkt in een collectiescan, zijnde een inhoudelijke beoordeling van het aangetroffen kinderpornografisch materiaal, heb ik, [verbalisant 25] , een representatieve doorsnede van 10 afbeeldingen samengesteld.
(pagina 1950; pagina 4 van 12)
Foto's:
- 1.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 1]
Thread: nr. 4
Beschrijving:
Anale penetratie van het lichaam van een minderjarige door een minderjarige.
Op de afbeelding is een close-up te zien van een minderjarige jongen die anaal wordt geneukt door een minderjarige jongen. De eerste ligt op zijn rug op een wit doek met zwarte stippen lijkende op de vacht van een Dalmatiër.
Vergroting van de penis, eerst voornamelijk in de lengte. De balzak zakt uit. De donkere duidelijk gepigmenteerde en gekrulde beharing rond de basis van de penis is geblurd.
Gezien de uiterlijke seksuele ontwikkeling van deze jongens, beoordeel ik hun leeftijd tussen de 13 en 15 jaar oud.
Links onder aan de foto staat de tekst ‘ [website] ’. Bareback (Engels: naakte rug) is seksuele penetratie zonder voorbehoedsmiddel. De term is afkomstig uit de paardensport, en staat daar voor het berijden van een paard zonder zadel. Meestal verwijst de term naar anale seks, maar ook penetratie van de vagina zonder condoom tussen onbekende sekspartners kan men onder barebacking scharen. Bron Wikipedia.
- 2.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 2]
Thread: nr. 15
Beschrijving:
Vaginale penetratie van het lichaam van een minderjarige door een meerderjarige.
Op de afbeelding is een close-up te zien van een minderjarig meisje dat vaginaal wordt geneukt door een volwassen man. De eerste ligt op haar rug op een pistache groen hoeslaken.
Het is een prepuberaal meisje dat jonger is dan 12 jaar, in ieder geval jonger dan 18 jaar, en ontkleed op haar rug ligt. Het meisje heeft haar benen gespreid en opgetrokken.
De beharing van haar vagina is niet anders dan op de rest van het lichaam, bijna geen beharing. Gezien
de uiterlijke seksuele ontwikkeling van dit meisje, beoordeel ik haar leeftijd tussen de 10 en 12 jaar oud.
- 3.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 8]
Thread: nr. 15
Beschrijving:
Ontuchtige handeling. Het betasten c.q. aanraken van de in erectie zijnde penis van een minderjarige
jongen door een persoon met zijn vingers/hand.
De minderjarige jongen zit/ligt op een bed met een zwart hoeslaken en witte kussens. Hij heeft zijn
handen langs zijn lichaam, zijn penis in erectie en kijkt naar beneden. Rechts van hem is gedeeltelijk een persoon te zien die een zonnebril draagt. Deze persoon heeft met zijn linker hand de penis van de minderjarige jongen vast.
Vergroting van de penis, eerst voornamelijk in de lengte. De balzak zakt uit. De donkere duidelijk gepigmenteerde en gekrulde beharing rond de basis van de penis is geblurd.
Gezien de uiterlijke seksuele ontwikkeling van deze jongens, beoordeel ik hun leeftijd tussen de 13 en 15 jaar oud, in ieder geval jonger dan 18 jaar.
(pagina's 1950-1951; pagina's 4–5 van 12)
- 4.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 9]
Thread: nr. 2
Beschrijving:
Ontuchtige handeling. Het betasten c.q. aanraken van de vagina's van drie naast elkaar liggende
minderjarige meisjes met hun vingers/hand. Het middelste meisje heeft haar rechter vingers/hand op de vagina van het rechtse meisje liggen. Met haar linker vingers/hand reikt zij naar de vagina van het linker meisje. Het linker meisje heeft haar linkerhand op haar eigen vagina liggen en haar rechter vingers/hand op de vagina van het middelste meisje. Het rechter meisje heeft haar linkerhand op het bovenbeen van het middelste meisje liggen.
De borsten van de meisjes hebben een toenemende vetafzetting. De tepelhof vormt bij 80% van de meisjes een secundaire verheffing boven het niveau van de borst en blijft soms in de volwassenheid bestaan.
Gezien de uiterlijke seksuele ontwikkeling van deze meisjes, beoordeel ik hun leeftijd tussen de 13 en 15 jaar oud, in ieder geval jonger dan 18 jaar.
(pagina 1951; pagina 5 van 12)
- 5.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 3]
Thread: nr. 8
Beschrijving:
De orale penetratie van het lichaam van een minderjarige door een minderjarige met de penis.
Op de afbeelding zijn twee minderjarige jongetjes te zien met een donkere duidelijk gepigmenteerde en gekrulde beharing rond de basis van de penis. Het jongetje dat op zijn rug ligt met zijn hoofd tegen een leuning, heeft de penis van de jongen die rechts van hem geknield zit in zijn mond. Hij pijpt dit jongetje waarvan alleen zijn onderlichaam te zien is. Het knielend jongetje houdt met zijn rechterhand de penis van het liggend jongetje in zijn hand.
Gezien de uiterlijke seksuele ontwikkeling van deze jongens, beoordeel ik hun leeftijd tussen de 13 en 15 jaar oud, in ieder geval jonger dan 18 jaar.
- 6.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 4]
Thread: nr. 8
Beschrijving:
De orale penetratie van het lichaam van een minderjarige door een meerderjarige met de penis.
Op de afbeelding is een minderjarig meisje te zien dat tussen de benen van een getinte,
volwassen man zit. Er is een verdere welving van de borsten en vergroting van de diameter van de tepelhof, de eerste duidelijke vrouwelijke vorm van de borsten van dit meisje zichtbaar.
Het meisje houdt met haar rechterhand de in erectie zijnde penis van de man vast en heeft het topje van de eikel van de penis tussen haar lippen. Het meisje pijpt de volwassen man.
Linksonder aan de foto staat de tekst ‘ [website] ’.
Het woord ‘libertin’ kan verwijzen naar libertijn. Voor de libertijn telt alleen zijn eigen natuurlijk instinct en bestaat geen goed of kwaad. Een ware libertijn laat zijn vrijheid volgens hem niet beperken door wetten. Alleen de wetten van de natuur zijn volgens hem werkelijkheid. Bron Wikipedia.
Gezien de uiterlijke seksuele ontwikkeling van dit meisje, beoordeel ik haar leeftijd tussen de 13 en 15 jaar oud, in ieder geval jonger dan 18 jaar.
- 7.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 7]
Thread: nr. 2
Beschrijving:
Het geheel naakt poseren door een minderjarige met de nadruk op zijn in erectie zijnde geslachtsdeel.
Het betreft een uitsnede van de foto waarbij is ingezoomd op zijn penis. Op de foto wordt de suggestie gewekt dat hij zichzelf anaal penetreert met een paarse dildo. Ter hoogte van zijn anus is een dildo te zien welke rechtop staat en zich tussen zijn billen bevindt. Op zijn buik is een spoor van een op sperma gelijkende substantie zichtbaar.
Er is een vergroting in de lengte van de penis zichtbaar. Verdere groei van de ballen en de balzak die uitzakt.
Gezien de uiterlijke seksuele ontwikkeling van deze jongen, beoordeel ik zijn leeftijd tussen de 13 en 15 jaar oud, in ieder geval jonger dan 18 jaar.
(pagina 1952; pagina 6 van 12)
- 8.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 11]
Thread: nr. 3
Beschrijving:
Het gedeeltelijk naakt poseren door een minderjarige met de nadruk op zijn geslachtsdeel in een zwembroekje.
Op de afbeelding is een donkerblauwe stoffen achtergrond te zien (studiosetting) waar een licht getint jongetje in een lichtblauw zwembroekje voor staat. Het jongetje spreidt zijn armen en heeft deze gedeeltelijk omhoog gestoken. Het jongetje kijkt lachend in de camera. De focus van de foto is gericht op een verdikking in het zwembroekje waar het jongetje zijn penis zit.
Gezien de uiterlijke seksuele ontwikkeling van dit jongetje, beoordeel ik zijn leeftijd tussen de 10 en 12 jaar oud, in ieder geval jonger dan 18 jaar.
- 9.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 5]
Thread: nr. 8
Beschrijving:
Ontuchtige handeling. Het betasten, aanraken en penetreren van de anus van een prepuberaal jongetje met een vinger.
Er is een close-up van de billen van een jongetje te zien met een gedeelte van zijn balzak. Een man heeft met zijn rechterhand het linker billetje van de jongen vast en heeft het topje van de linker wijsvinger in de anus.
Op de balzak is geen beharing zichtbaar en deze heeft de vorm als die van een klein kind.
Gezien de grootte van de hand schat ik de leeftijd van het jongetje tussen de 6 en 10 jaar oud, in ieder geval jonger dan 18 jaar.
Rechtsonder in de foto staat de tekst ‘ [website] ’ in spiegelschrift.
- 10.
Bestandsnaam: [bestandsnaam 6]
Thread: nr. 2
Beschrijving:
Vaginale penetratie van het lichaam van een prepuberaal meisje door een meerderjarige.
Op de afbeelding is een geheel ontkleed prepuberaal meisje te zien dat op haar rug ligt met haar benen opgetrokken uit elkaar. Tussen haar benen in zit een geheel ontklede man. De man penetreert het meisje haar vagina met zijn penis. De volwassen man neukt het prepuberaal meisje. De man omklemt de borstjes van het meisje met zijn handen.
Het meisje heeft nog geen borstvorming en geen beharing in de schaamstreek. Gezien de uiterlijke seksuele ontwikkeling van dit meisje, beoordeel ik haar leeftijd tussen de 10 en 12 jaar oud, in ieder geval jonger dan 18 jaar.
Algemene beschrijvingen aangetroffen materiaal
Over de collectie (kinderpornografische) afbeeldingen merk ik, [verbalisant 24] , nog het volgende op.
Strafbare gedeelte
Het overgrote deel van de aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen heeft betrekking op jongens. Een gedeelte daarvan bestaat uit erotische poseerfoto's en daarnaast zijn er seksuele handelingen te zien, uitgevoerd door of tussen deze minderjarige jongens onderling. Met betrekking tot de seksuele handelingen zijn met name tienerjongens te zien in een leeftijdscategorie van ongeveer 13 tot en met 16 jaar oud. De poseerfoto's hebben deels ook betrekking op jongens van deze leeftijdscategorie, maar daarnaast zijn er ook verschillende foto's en fotoseries te zien waarop jongens in een leeftijdscategorie van ongeveer 10 tot en met 12 jaar oud staan afgebeeld. Daarbij is dan bijvoorbeeld sprake van een (deels) ontbloot lichaam een niet natuurlijke setting (fotostudio), erotische poses/houdingen en/of een focus die veelal ligt op de geslachtsdelen of billen van deze jongens.
(pagina 1953; pagina 7 van 12)
Met betrekking tot de seksuele handelingen door en/of tussen de tienerjongens zijn bijvoorbeeld handelingen te zien die bestaan uit het vasthouden van de penis, het in de mond hebben of likken aan de penis en anale penetratie door de penis. Daarnaast zijn er enkele foto's waarbij de focus ligt op de ejaculatie en er bijvoorbeeld een sperma-achtige substantie te zien is op het lichaam van de betreffende tienerjongen. Naast de seksuele handelingen en poseerfoto's zijn er ook verschillende foto's te zien waarbij is ingezoomd op de penis en deze veelal in erecte toestand is afgebeeld. Verder zijn er nog een tweetal series als kinderpornografisch aangemerkt, waarbij sprake is van bondage. Daarop zijn deels
ontblote jongens te zien in een leeftijd van ongeveer 10 tot 14 jaar oud die, ogenschijnlijk spelenderwijs, bondage-achtige taferelen uitvoeren zoals het aan de polsen en enkels vastbinden op een bed of het met een touw omwikkelen/vastbinden van de armen en het bovenlijf.
Een gedeelte van de kinderpornografische foto's waarop minderjarige meisjes staan afgebeeld, bestaat uit erotische poseerfoto's van tienermeisjes in een leeftijdscategorie van ongeveer 13 tot en met 16 jaar oud. Daarnaast zijn er ook verschillende foto's waarop seksuele handelingen te zien zijn met betrekking tot meisjes uit deze leeftijdscategorie, bestaande uit bijvoorbeeld het likken of het in de mond hebben van de penis, penetratie van de vagina door de penis of waarbij met de vingers/hand de vagina wordt betast.
- 53.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 12 december 2018.
U vraagt mij naar feit 4 op de tenlastelegging. Dat kan ik beamen. Ik heb kinderporno gezien. Dat deed ik in Nederland, in Simpelveld, op mijn voormalig huisadres.
- 54.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 november 2021:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik bij vonnis waarvan beroep ter zake van — kort gezegd — het onder 4 tenlastegelegde gewoonte maken van het in bezit hebben van kinderporno ben veroordeeld. Het onderzoek naar dat feit is voornamelijk opgenomen in de mappen 24, 26 en 28 van het digitale einddossier. In de Packard Bell PC is een digitaal onderzoek verricht, waarbij een bestand genaamd ‘URL.db’ werd aangetroffen, welke file door Avast Antivirus wordt gebruikt om alle links naar gedownloade bestanden in op te slaan om te gebruiken voor het scannen naar mogelijke virussen. Bij het bekijken van de URL lijst bleek dat in de periode van 28 april 2016 tot (en met) 22 mei 2017 regelmatig op internet werd gezocht naar foto's en/of video's gericht op seksuele gedragingen met jongens, met gerichte zoektermen die daarop wijzen. Er bleken in totaal 392 afbeeldingen te voldoen aan de criteria van kinderporno, dat wil zeggen dat het afbeeldingen van seksuele gedragingen zijn, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar betrokken. In de tenlastelegging zijn de seksuele gedragingen verfeitelijkt en gerubriceerd onder vermelding van 10 foto's. U, voorzitter, vermeldt nadrukkelijk dat er — zoals gezegd — meer dan 10 afbeeldingen zijn aangetroffen die aan de criteria voldoen, maar dat voor de overzichtelijkheid kennelijk slechts 10 afbeeldingen zijn opgenomen. U, voorzitter, houdt mij voor dat ik ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 december 2018 heb verklaard dat ik feit 4 op de tenlastelegging kan beamen (pagina 2 van het proces-verbaal van voormelde terechtzitting) en vraagt mij of ik op het voorgaande wens te reageren.
De computer is onderzocht, er zijn afbeeldingen gevonden en die hebben daarop gestaan. Dat is een feit. Het is geconstateerd dat het op de PC staat en dat het met downloaden is binnengekomen. Dat is uit de hand gelopen. U, voorzitter, vraagt mij of ik betwist dat er nog meer dan de 10 in de tenlastelegging beschreven afbeeldingen op de PC zijn terechtgekomen. Dat betwist ik niet. Ik ben op zoek geweest naar foto's, afbeeldingen, waarvan ik kan leren hoe je beter foto's kunt maken. Bij het downloaden zijn aan het begin foto's meegekomen die ik niet had verwacht. De jongste raadsheer vraagt mij of ik daarna gericht ben gaan zoeken. Dat klopt. Op den duur is het uit de hand gelopen en dat heb ik geconstateerd.
U, voorzitter, houdt mij voor dat op 22 mei 2017 een stop plaatsvindt ten aanzien van het zoeken naar websites waarvan de kans op kinderporno aanmerkelijk toeneemt, gezien de zoektermen die worden gebruikt, en vraagt mij of ik daarvoor een verklaring heb. Ik heb gebroken met dat wat een gebruik was geworden.
Inhoudsopgave arrest
Hoger beroep pg. 1
Onderzoek van de zaak pg. 2
Vonnis waarvan beroep pg. 3
Partiële nietigheid van de dagvaarding van feit 4 pg. 3
(Niet-)ontvankelijkheid Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 4 pg. 5
Tenlastelegging pg. 7
Vrijspraak van de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten pg. 11
Bewijsmiddelen pg. 11
Bewijsoverwegingen pg. 11
1
Voorafgaande bewijsoverwegingen ter zake van de feiten 1, 2 en 3pg. 11
1.1.
Inleiding pg. 11
1.2.
De juridische bewijsbeslissing pg. 12
1.3.
Enkele bijzondere bewijsaspecten pg. 15
1.4.
Juridisch bewijs: waarheidsvinding, toerekening en verantwoording pg. 18
Bijzondere bewijsoverwegingen met betrekking tot feiten 1, 2 en 3 pg. 20
2.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1: (gekwalificeerde) doodslag pg. 20
2.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 20
2.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 20
2.3.
Het oordeel van het hof pg. 21
2.3.1.
De vermissing van Nicky Verstappen en het aantreffen van zijn lichaam pg. 21
2.3.2.
De schouw pg. 22
2.3.3.
De sectie pg. 23
2.3.4.
Doodsoorzaken pg. 24
2.3.4.1.
Toxicologische doodsoorzaak pg. 25
2.3.4.2.
Uitdroging pg. 25
2.3.4.3.
Onderkoeling c.q. hypothermie pg. 27
2.3.4.4.
Ziekelijke afwijkingen (zoals epilepsie, astma) pg. 28
2.3.4.5.
Fatale hartritmestoornissen door een cardio-genetische afwijking pg. 29
2.3.4.6.
Stress en/of angst pg. 30
2.3.4.7.
Verstikking door smoren (belemmering van de mond/neus) of (samen)drukken van/op de borstkas (mechanische/traumatische asfyxie) en verstikking door geweld op de hals (zoals bij verwurging) pg. 31
2.3.4.8.
Vechtpartij in de tent pg. 35
2.4.
Tussenconclusie pg. 36
3
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2 primair en subsidiair: seksueel binnendringen/plegen van ontuchtige handelingenpg. 37
3.1.
(On)rechtmatig verkregen bewijs pg. 37
3.1.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 37
3.1.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 38
3.1.3.
Het oordeel van het hof pg. 39
3.1.3.1.
De feitelijke situatieschets pg. 39
3.1.3.2.
Het juridische kader van vormverzuimen en artikel 359a Sv pg. 43
3.1.3.3.
De constatering van (een) vormverzuim(en) pg. 46
3.2.
Vrijspraak van feit 2 primair: seksueel binnendringen van het lichaam van Nicky Verstappen pg. 49
3.2.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 49
3.2.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 50
3.2.3.
Het oordeel van het hof pg. 50
3.2.3.1.
De bevindingen en interpretaties van G. van Ingen en A. Maes pg. 50
3.2.3.2.
De bevindingen, interpretaties en conclusies van M.A. Green pg. 51
3.2.3.3.
De bevindingen, interpretaties en conclusies van R.A.C. Bilo pg. 53
3.2.3.4.
De bevindingen, interpretaties en conclusies van W. van de Voorde pg. 55
3.2.3.5.
De bevindingen, interpretaties en conclusies van V. Soerdjbalie-Maikoe pg. 56
3.2.3.6.
De bevindingen, interpretaties en conclusies van W.A. Karst pg. 56
3.2.3.7.
Conclusies pg. 58
3.3.
Resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek pg. 59
3.3.1.
Onderzoeken in 2006 en 2008 aan de pyjamabroek [ABR034] pg. 59
3.3.2.
Onderzoeken in 2006 en 2008 aan de onderbroek [ABR035] pg. 60
3.3.2.
1 Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek in 2006 pg. 60
3.3.2.2.
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek in 2008 pg. 61
3.3.3.
Onderzoek in 2015 aan de onderbroek [ABR035] pg. 62
3.3.4.
Onderzoek in 2016 aan de pyjamabroek [AAGD5405NL, voorheen: ABR034] en de onderbroek [AAGD5406NL, voorheen: ABR035] pg. 62
3.3.5.
Autosomaal DNA-onderzoek in 2018 pg. 63
3.3.6.
MPS-DNA-onderzoek in 2019 pg. 63
3.3.7.
Mitochondriaal DNA-onderzoek aan haren, een haardeel en bemonstering [ABR035]#45 pg. 64
3.3.8.
Onderzoek aan huidschilfers en DNA-onderzoek pg. 65
3.4.
Feit 2 subsidiair: het plegen van ontuchtige handelingen met Nicky Verstappen pg. 65
3.4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 65
3.4.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 66
3.4.3.
Het oordeel van het hof pg. 66
3.4.4.
Tussenconclusie pg. 68
3.5.
De verklaring van de verdachte pg. 68
3.5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 68
3.5.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 69
3.5.3.
De proceshouding van de verdachte gedurende de onderzoeksperiode en de procedures bij de rechtbank en het hof pg. 69
3.5.3.1.
Het beroep op het zwijgrecht in de verhoren door de politie pg. 69
3.5.3.2.
De proceshouding van de verdachte in eerste aanleg pg. 70
3.5.3.3.
De proceshouding van de verdachte in hoger beroep pg. 75
3.5.4.
Het oordeel van het hof pg. 76
3.5.4.1.
De totstandkoming van de verklaring van de verdachte pg. 76
3.5.4.2.
De sporen van de verdachte op het lichaam en de kleding van het slachtoffer pg. 78
3.5.4.3.
De sporen op de plaats van het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer pg. 80
3.5.4.4.
Het ontbreken van een mogelijke andere dader dan de verdachte pg. 81
3.5.4.5.
Conclusie pg. 82
3.6.
De verweren van de raadslieden van de verdachte met betrekking tot het sporenbeeld pg. 82
3.6.1.
De verweren van de raadslieden pg. 82
3.6.2.
Het oordeel van het hof pg. 83
3.6.2.1.
De ‘chain of custody'pg. 83
3.6.2.2.
De verdachte als ‘DNA-bom’ versus minimale contactsporen pg. 89
3.6.2.3.
Contaminatie in het algemeen pg. 91
3.6.2.3.1.
Contaminatie door vocht: lijkvocht of urine pg. 92
3.6.2.3.2.
Contaminatie door stempelen pg. 93
3.6.2.3.3.
Contaminatie door het bemonsteren met een wattenstaafje pg. 94
3.6.2.3.4.
Contaminatie door het bemonsteren door knippen en/of stubben pg. 94
3.6.2.3.5.
Contaminatie door het gebruik van een handschoen pg. 96
3.6.2.3.6.
Overige vormen van contaminatie pg. 97
3.6.2.3.7.
Conclusie pg. 97
3.6.2.4.
Overige verweren van de raadslieden pg. 97
3.7.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging pg. 98
3.8.
Tussenconclusie pg. 101
4
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 3: de wederrechtelijke
vrijheidsberoving van Nicky Verstappen pg. 101
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 101
4.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 102
4.3.
Het oordeel van het hof pg. 102
4.3.1.
Feiten en omstandigheden pg. 102
4.3.2.
Uitsluiting van het wegloopscenario pg. 103
4.3.3.
Uitsluiting van [kampoudste] als (mogelijke) dader pg. 103
4.4.
Tussenconclusie pg. 104
Verdere bijzondere bewijsoverwegingen met betrekking tot feiten 1, 2 en 3 pg. 104
5
De zaken uit 1984 en 1985 en de overeenkomsten met de (sporen in de)onderhavige zaak uit 1998 pg. 104
5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 104
5.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 105
5.3.
Het juridische kader pg. 105
5.4.
De zaken uit 1985 en 1984 pg. 105
5.5.
De overeenkomsten met de (sporen in de) onderhavige zaak uit 1998 pg. 108
5.6.
Conclusie pg. 109
6
De vlucht van de verdachtepg. 110
6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 110
6.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 110
6.3.
Het oordeel van het hof pg. 111
7
De verklaring(en) van getuige [getuige 13]. 115
7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 115
7.2.
Het standpunt van de verdediging pg. 116
7.3
Het oordeel van het hof pg. 116
7.3.1.
Het juridische kader pg. 116
7.3.2.
De verklaring(en) van [getuige 13] pg. 116
7.3.3.
De beoordeling van de verklaring(en) van [getuige 13] pg. 117
7.3.4.
Conclusie pg. 119
8
Eindconclusie over de samenhang en de betrokkenheid van de verdachteter zake van de feiten 1, 2 en 3 pg. 119
8.1.
Inleidende overweging pg. 119
8.2.
Vrijspraak van feit 1 primair: gekwalificeerde doodslag pg. 121
8.3.
Juridische grondslag met betrekking tot feit 1 subsidiair: doodslag pg. 121
8.4.
Feitelijke grondslag met betrekking tot feit 1 subsidiair: doodslag pg. 122
8.5.
Het oordeel van het hof met betrekking tot feit 1 subsidiair pg. 122
9
Voorafgaande bewijsoverwegingen ter zake van feit 4pg. 124
9.1.
Bijzondere bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 4: een gewoonte maken van het verwerven en/of in bezit hebben van kinderporno pg. 124
9.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie pg. 124
9.3.
Het standpunt van de verdediging pg. 124
9.4.
Het oordeel van het hof pg. 125
Bewezenverklaring pg. 126
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde pg. 129
Strafbaarheid van de verdachte pg. 129
Op te leggen sanctie pg. 129
Beslag pg. 134
Vordering van de [benadeelde partij] pg. 134
Schadevergoedingsmaatregel pg. 140
Toepasselijke wettelijke voorschriften pg. 141
Beslissing pg. 141
Bijlage bewijsmiddelen pg. 143
Bewijsmiddelen ter zake van feiten 1, 2 en 3 pg. 143
Bewijsmiddelen ter zake van feit 4 pg. 202
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑01‑2022
Vgl. HR 27 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0095/ZD0096, rov. 6.2.1.; HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3322, rov. 2.4. en HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3124, rov. 2.4.
Vgl. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP8410, rov. 4.4. en CAG bij HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9210.
Vgl. HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ3710, rov. 3.4.
Vgl. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3124, rov. 2.5.
Vgl. HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3322, rov. 2.6.
Vgl. het arrest van het Hof van Justitie 1 december 2008, C-388/08 PPU, § 72-73 en 75–76, inzake Leymann en Pustovarov, NJ 2009/394, m.nt. Klip.
Vgl. HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, rov. 3.2.1. en HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:522, rov. 2.4.
Vgl. HR 7 april 1981, NJ 1981, 399, m.nt. Van Veen; HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5061, rov. 3.7.; HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, rov. 3.8.1.; HR 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:435, rov. 2.4 en meer recent HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1413, rov. 2.3.
Vgl. HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3704 en BG7746, resp. rov. 2.3. en 2.6.; HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094, rov. 3.3-3.4.; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, rov. 2.4. en meer recent HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594, rov. 2.3.
Vgl. HR 21 oktober 1935, ECLI:NL:HR:1935:159/ NJ 1936/65; HR 15 juni 1976, NJ 1976, 551, m.nt. Van Veen en HR 1 november 1988, NJ 1989, 574, m.nt. Melai.
Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, rov. 4.2.; HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, rov. 3.3. en meer recent HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1904, rov. 2.3.1 en HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, rov. 2.3.
Vgl. HR 18 mei 1976, ECLI:NL:HR:1976: AB 5196/ NJ 1976, 539; HR 8 december 1981, NJ 1982, 533; HR 9 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0046/DD 95.334; HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6101, rov. 3.4.; HR 26 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4953, rov. 3.3. en HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:B W 7951, rov. 2.6.
Dit volgt uit bestendige jurisprudentie inzake de onschuldpresumptie, opgenomen in o.a. artikel 6, tweede lid EVRM. Zie reeds EHRM 6 december 1988, Application no. 10590/83, § 77 (Barberà, Messegué en Jabardo v. Spain): ‘Paragraph 2 (art. 6-2) embodies the principle of the presumption of innocence. It requires, inter alia, that when carrying out their duties, the members of a court should not start with the preconceived idea that the accused has committed the offence charged; the burden of proof is on the prosecution, and any doubt should benefit the accused. (…)’ (curs. hof).
Vgl. HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496, rov. 6.3.2.; HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3638, rov. 2.5 en HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, rov. 2.4.
Vgl. HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2024, rov. 2.3.; HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118, rov. 2.4.; HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455, rov. 3.3.1. en 3.3.3.
Kamerstukken II 1913–1914, 286, nr. 3, pg. 135 (zie https://repository.overheid.nl).
Vgl. HR 10 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC9312/ NJ 1999, 139, rov. 5.2; HR 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9639, rov. 4.2. en HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:B W 7372, rov. 3.4.
Artikel 6, tweede lid EVRM (de onschuldpresumptie) staat daaraan niet in de weg. Datzelfde geldt, mede gelet op overweging 28 van de preambule bij Richtlijn 2016/343/EU, voor artikel 7 van Richtlijn 2016/343/EU. Vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, rov. 6.2.; HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:B W 7372, rov. 3.4.; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en 1323, rov. 4.2.2.; HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022, rov. 4.2.2. en HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, rov. 2.3.3.
Vgl. HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:B W 7372, rov. 3.5., met verwijzing naar EHRM 18 maart 2010, Application no. 13201/05 (Krumpholz v. Austria) en het daarin opgenomen overzicht van de rechtspraak van het EHRM.
EHRM 8 februari 1996, Application no. 18731/91/ NJ 1996, 725, § 47 (Murray v. UK).
EHRM 8 februari 1996, Application no. 18731/91/ NJ 1996, 725, § 47 (Murray v. UK): ‘On the one hand, it is self-evident that it is incompatible with the immunities under consideration to base a conviction solely or mainly on the accused's silence or refusal to answer questions or to give evidence himself. On the other hand, the Court deems it equally obvious that these immunities cannot and should not prevent that the accused's silence, in situations which clearly call for an explanation from him, be taken into account in assessing the persuasiveness of the evidence adduced by the prosecution’ (curs. hof).
Kamerstukken II 1913–1914, 286, nr. 3, pg. 56, 67, 96, 116–117, 119, 131, 133 en 156 (zie https://repository.overheid.nl).
Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, rov. 2.5.
Kamerstukken II 1913–1914, 286, nr. 3, pg. 51–52 en 149 (zie https://repository.overheid.nl).
E.W. Matshes en E.O. Lew, Homicide by Unspecified Means, The American Journal of Forensic Medicine and Pathology, juni 2010, pg. 174–177, syllabus gevoegd bij het pleidooi.
Map 1 index met inleiding deel 1 van het digitale einddossier, pg. 33 en 38.
Map 16 van het digitale einddossier, pg. 5769.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 156 en map 16 van het digitale einddossier, pg. 5769.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 157.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 158.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 157.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 14.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 18.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 14–15 en 17.
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7535.
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7533–7534.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 17 en map 20 van het digitale einddossier, pg. 7534–7535.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 962–963.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 17.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 17 en 21.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 20 en map 2 van het digitale einddossier, pg. 176.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 21–25 en het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 11.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 16.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 138 en map 23 van het digitale einddossier, pg. 9287.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 14 en 15.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 835.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 835–836.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 25 en map 4 van het digitale einddossier, pg. 834 en 865.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 834.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 329 en 334.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 448.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 839.
Map 29 deel 2 van het digitale einddossier, pg. 12.132-12.134.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 963.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 339.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 836.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 963.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 939–940.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 963 en 966.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 329.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 25.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 836 en 867–868.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 961.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 328.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 835.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 420 en map 4 van het digitale einddossier, pg. 835 en 945–946.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 420–421.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 421 en map 12 van het digitale einddossier, pg. 4333.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 835–836 en 889–893.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 421.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 961.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 328.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 419–420.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 1014.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 1014–1015.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 961.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 25.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 510.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 16.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 835.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 961.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 329–330.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 1015.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 835.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 21.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 978.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 157.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 15 en 17 en map 20 van het digitale einddossier, pg. 7534.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 14 en 15.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 848.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 837–838.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 958, 978 en 982.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 338–339.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 24.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 838–839 en pg. 942–944.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 962–963.
Map 1 index met inleiding deel 1 van het digitale einddossier, pg. 36 en map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 48 en 50.
Map 1 index met inleiding deel 1 van het digitale einddossier, pg. 36–37 en 50–51, map 24 van de digitale map, DNA Oost-NL I Benoeming DNA-deskundige, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 225–230 en map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.013-12.014.
Map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.397.
Map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.397-10.398.
Map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.398.
Map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.398.
Map 28 deel 2 van het digitale einddossier, pg. 11.757-11.759 en map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.021-12.022.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.023-12.025.
Map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.398.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.034-12.035.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.036-12.037.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier pg. 12.035.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.038-12.039.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.040.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.017.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.017.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.017 zoals gecorrigeerd in map 8 van het digitale einddossier, pg. 2248.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.043-12.044 en de bij e-mailbericht van [advocaat-generaal 1] d.d. 24 november 2021 als bijlagen gevoegde ingevulde toestemmingsformulieren van [verwant 1] en [verwant 2] .
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.041-12.042.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.046.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.045-12.048.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.031-12.032.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.018.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.018.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.018.
Map 8 van het digitale einddossier, pg. 2224.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.018.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.018-12.019.
Map 8 van het digitale einddossier, pg. 2225.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.019.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1652–1655.
Vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rov. 3.3.-3.7.; HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, rov. 2.4.1.-2.4.6. en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889/1890, rov. 2.1.1-2.6.3.
Vgl. HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:BM6673, rov. 3.2.2.
Vgl. HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:746, rov. 2.3.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 20, 22 en 25.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 17–18.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 514.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 705–708.
Map 23 van het digitale einddossier, pg. 9258 en 9260.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 986–989.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 144–145.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 5 oktober 2020, pg. 19.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 442–444 en 448.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 1010–1012.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 125–126.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 5 oktober 2020, pg. 21–23.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 326.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 972–973.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 327.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 837 en 838.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 826–829.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 998–1000.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 157, map 4 van het digitale einddossier, pg. 1010 en map 20 van het digitale einddossier, pg. 7527.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 1000–1001.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 4, 5, 17, 21.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 37, 42–44.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 22 en 44.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 32–33.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 22 oktober 2021, pg. 4, 5 en 43.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 158.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 26 en map 5 van het digitale einddossier, pg. 1099.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1141–1143 en 1152.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 158.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 26 en map 5 van het digitale einddossier, pg. 1099.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1153.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1153.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1153.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1154.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1154.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1154.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1166.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1208–1209 en 1216.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1226.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1225, 1229 en 1237.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1225, 1232 en 1238.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1652–1653.
Map 30 van de digitale map, RC-stukken deel 2, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 207, 209–212.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1215–1216.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1215–1216.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1656.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1659.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1660–1661.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1241–1243.
Map 11 van het digitale einddossier, pg. 3820.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 156 en 158.
Map 11 van het digitale einddossier, pg. 3819.
Map 12 van het digitale einddossier, pg. 4334 en 4337.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1166.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1037.
Map 29 van de digitale map, RC-stukken deel 1, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 1–3.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1030–1031 en 1167.
Map 9 van het digitale einddossier, pg. 2703.
Het gedeelte tussen haakjes heeft betrekking op de arrestatie van de verdachte.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 28 september 2020, pg. 2–3.
Map 9 van het digitale einddossier, pg. 2763–2765.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 156 en 158.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 245–246.
Pleitnotities overgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 12 oktober 2020, randnummer 630.
Map 29 van de digitale map, RC-stukken deel 1, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 1–3.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 157.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 157.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 245.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 245.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 157.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 245–247.
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7664.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 14.
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7527, 7530 en 7531.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 156 en 158.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 171.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 14 en 18.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 17.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 20 en map 2 van het digitale einddossier, pg. 176.
Map 7 van de digitale map, PV stand van zaken, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 1919.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 21 en 26.
Map 1 onderzoek deel 2 van het digitale einddossier, pg. 20.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 171.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 720–723.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1507–1508.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 473, 477 en 484.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 499–500.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 397, 402 en 403.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 486, 491, 492 en 493.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1093, 1102–1106.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1107, 1108, 1110 en 1114.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1141–1143 en map 6 van het digitale einddossier, pg. 1508.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1153 en 1154 en map 6 van het digitale einddossier, pg. 1507.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1136.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1171.
Map 7 van de digitale map, PV stand van zaken, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 1918–1919 en map 30 van het digitale einddossier, pg. 12.299-12.300.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1168.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 156 en 158.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 173, 257 en 258.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 840.
Map 3 van het digitale einddossier, pg. 492.
Map 30 van het digitale einddossier, pg. 12.300.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1511.
Map 4 van het digitale einddossier, pg. 719–723.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1519.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1153–1154.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1155–1162.
Map 6 van het digitale einddossier, pg. 1454–1459.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 15 oktober 2021, pg. 7.
Map 29 van de digitale map, RC-stukken deel 1, niet zijnde het digitale einddossier, pg. 2.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 5 juni 2019, pg. 3.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 27 augustus 2019, pg. 7.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 20 november 2019, pg. 5 en 8.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 6 mei 2020, pg. 4, 5 en 9.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzittingen in eerste aanleg van 28 en 29 september, 5, 7, 8, 12, en 16 oktober en 20 november 2020, pg. 12.
Map 12 van het digitale einddossier, pg. 4317.
Map 14 van het digitale einddossier, pg. 5203–5204.
Map 11 van het digitale einddossier, pg. 3724, 3755, 3791 en 3815.
Map 11 van het digitale einddossier, pg. 3820 en 3763.
Map 11 van het digitale einddossier, pg. 3753, 3783 en 3813.
Map 11 van het digitale einddossier, pg. 3794.
Map 12 van het digitale einddossier, pg. 4316–4317.
Map 16 van het digitale einddossier, pg. 5571.
Map 29 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 12.001-12.002.
Map 5 van het digitale einddossier, pg. 1310–1313.
Onder verwijzing naar overweging 1.2.4. stelt het hof vast dat voor wat betreft de afstand tussen het woonadres van de verdachte ([voormalig adres van de verdachte] ; map 8 van het digitale einddossier, pg. 2253) en de Kersboomkensweg te Wijnandsrade (map 8 van het digitale einddossier, pg. 2261) sprake is van een feit van algemene bekendheid, nu het een gegeven is dat zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan worden achterhaald, zie: https://www.anwb.nl/verkeer/routeplanner). De afstand bedraagt ongeveer 13 kilometer.
Onder verwijzing naar overweging 1.2.4. stelt het hof vast dat voor wat betreft de afstand tussen het woonadres van de verdachte ([voormalig adres van de verdachte] ; map 8 van het digitale einddossier, pg. 2253) en de Dikkebuiksweg te Wijlre (map 22 van het digitale einddossier, pg. 8745)sprake is van een feit van algemene bekendheid, nu het een gegeven is dat zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan worden achterhaald, zie: https://www.anwb.nl/verkeer/routeplanner). De afstand bedraagt ongeveer 6 kilometer.
Map 1 index met inleiding 1 deel 1 van het digitale einddossier, pg. 33 en 38 en map 2 van het digitale einddossier, pg. 152–153.
Map 8 van het digitale einddossier, pg. 2510.
Onder verwijzing naar overweging 1.2.4. stelt het hof vast dat voor wat betreft de fietsafstand tussen het woonadres van de verdachte ([voormalig adres van de verdachte] ; map 26 van het digitale einddossier, pg. 11.037) en de plaats van het aantreffen van het slachtoffer (Schinvelderweg, Landgraaf; map 16 van het digitale einddossier, pg. 5769) sprake is van een feit van algemene bekendheid, nu het een gegeven is dat zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan worden achterhaald, zie: https://www.anwb.nl/verkeer/routeplanner). De afstand bedraagt ongeveer 12 kilometer.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 20 november 2019, pg. 8.
Map 9 van het digitale einddossier, pg. 2754.
ten behoeve van de leesbaarheid van overweging ‘6. de vlucht van de verdachte’ van het arrest en voor de overzichtelijkheid van de bewijsmiddelen van de feiten 1 tot en met 3 zal hierna voor wat betreft de bewijsmiddelen telkens in de voetnoten worden volstaan met een verwijzing naar de betreffende processen-verbaal uit het digitale einddossier, zonder dat de inhoud van deze stukken in de weergave van de bewijsmiddelen is opgenomen. voor het overige zal het hof volstaan met een korte verwijzing naar de desbetreffende mappen met bijbehorende paginanummers uit het digitale einddossier.
Het proces-verbaal van bevindingen gesprek [zus van de verdachte 1] d.d. 22 mei 2018, map 26 van het digitale einddossier, pg. 10.478, het proces-verbaal van bevindingen gesprek [betrokkene 1] d.d. 17 mei 2018, map 24 van het digitale einddossier, pg. 9524 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 10 juli 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7878 en 7882.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [zus van de verdachte 1] d.d. 10 juli 2018, map 21 van het digitale einddossier, pg. 8414.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 29 september 2020, pg. 15.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 6] d.d. 10 juli 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7878–7879.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 7] d.d. 8 augustus 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7901–7902.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 8] d.d. 18 juli 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7782 en 7786.
Het proces-verbaal internethistorie Frankrijk d.d. 19 juli 2018, map 26 van het digitale einddossier, pg. 10.508-10.509.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [zus van de verdachte 1] d.d. 10 juli 2018, map 21 van het digitale einddossier, pg. 8419.
Map 21 van het digitale einddossier, pg. 8416.
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7783–7784.
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7896.
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7795.
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7786.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 9] d.d. 7 augustus 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7891 en 7895.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 10] d.d. 15 augustus 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7927 en 7929.
Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 27 augustus 2018, map 8 van het digitale einddossier, pg. 2155–2156.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] d.d. 21 juni 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7796–7797, het proces-verbaal van bevindingen gesprek [betrokkene 1] d.d. 17 mei 2018, map 24 van het digitale einddossier, pg. 9525 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 10 juli 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7878–7880.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [zus van de verdachte 1] d.d. 10 juli 2018, map 21 van het digitale einddossier, pg. 8415–8416.
Het proces-verbaal van veiligstellen d.d. 13 november 2018, met bijlage, map 27 van het digitale einddossier, pg. 11.132.
Het proces-verbaal d.d. 26 juni 2018, map 28, deel 2, van het digitale einddossier, pg. 11.758 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 10 juli 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7879 en het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] d.d. 21 juni 2018, map 20 van het digitale einddossier, pg. 7797.
Het proces-verbaal d.d. 23 januari 2019, met bijlage, map 27 van het digitale einddossier, pg. 11.158.
Het proces-verbaal van verklaring van [getuige 22] d.d. 2 september 2018, map 22 van het digitale einddossier, pg. 9016.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [zus van de verdachte 1] d.d. 10 juli 2018, map 21 van het digitale einddossier, pg. 8428 en het proces-verbaal van verhoor getuige [zus van de verdachte 2] d.d. 10 juli 2018, map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.461 en 10.463.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [zus van de verdachte 2] d.d. 10 juli 2018, map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.461.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [zus van de verdachte 1] d.d. 10 juli 2018, map 21 van het digitale einddossier, pg. 8420 en 8426 en het proces-verbaal van verhoor getuige [zus van de verdachte 2] d.d. 10 juli 2018, map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.461.
Het proces-verbaal van veiligstellen d.d. 13 november 2018, met bijlage, map 27 van het digitale einddossier, pg. 11.131–11.132.
Het proces-verbaal bevindingen opsomming d.d. 29 mei 2019, map 25 van het digitale einddossier, pg. 10.398.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 21 februari 2019, map 9 van het digitale einddossier, pg. 2832.
Het proces-verbaal van verklaring van [getuige 11] d.d. 1 september 2018, map 22 van het digitale einddossier, pg. 8996–8997 en het proces-verbaal van verklaring van [getuige 12] d.d. 1 september 2018, map 22 van het digitale einddossier, pg. 9001–9002.
Het proces-verbaal van [advocaat-generaal 2] en [advocaat-generaal 1] , op ambtsbelofte opgemaakt op 2 juni 2021 en ondertekend op 3 juni 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 3 september 2021 aan het dossier is toegevoegd).
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 13] d.d. 10 juni 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 3 september 2021 aan het dossier is toegevoegd).
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 15 oktober 2021, pg. 23–52.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 14] bij de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 24 september 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 15 oktober 2021 aan het dossier is toegevoegd).
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 15] bij de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 8 oktober 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 15 oktober 2021 aan het dossier is toegevoegd).
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 16] bij de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 8 oktober 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 15 oktober 2021 aan het dossier is toegevoegd).
Het proces-verbaal van verhoor [medegedetineerde] bij de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 24 september 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 15 oktober 2021 aan het dossier is toegevoegd).
Map 20 van het digitale einddossier, pg. 7803 (verklaring getuige [betrokkene 1]), pg. 7891–7892 (verklaring [getuige 9]) en pg. 7927–7928 (verklaring [getuige 10]), map 21 van het digitale einddossier, pg. 8214 (verklaring [getuige 23]), pg. 8369–8370 en 8375 (verklaring getuige [zus van de verdachte 2]), pg. 8414 en 8418 (verklaring getuige [zus van de verdachte 1]) en map 27 van het digitale einddossier, pg. 11.569-11.571.
Map 2 van het digitale einddossier, pg. 276.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 13] d.d. 10 juni 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 3 september 2021 aan het dossier is toegevoegd), pg. 4.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 13] d.d. 10 juni 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 3 september 2021 aan het dossier is toegevoegd), pg. 4 en 5.
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 13] d.d. 10 juni 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 3 september 2021 aan het dossier is toegevoegd), pg. 3 en 9.
Het proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische gegevens d.d. 27 juli 2021 (los proces-verbaal dat ter terechtzitting van het hof d.d. 15 oktober 2021 aan het dossier is toegevoegd).
Vgl. HR 21 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1031/ NJ 1998, 610, rov. 5.2 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:94, rov. 2.4.2.
Vgl. HR 21 februari 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6202, NJ 1978, 384, m.nt. Van Veen; HR 15 juni 1982, NJ 1983, 89, rov. 5.2 en HR 25 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC8152, NJ 1984, 300, rov. 6.2.
Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, rov. 3.6. en meer recent HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1747, rov. 4.2.
Vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, rov. 5.3.2 en HR 7 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1221, rov. 2.3.2.
Vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, rov. 2.4.4.; HR 12 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:339, rov. 2.3.2. en HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1093, rov. 6.3.1.
Vgl. HR 30 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1770, rov. 4.3. en HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702, rov. 3.4.2.
Vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:734, rov. 2.3.2 en HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702, rov. 3.4.1.
Vgl. HR 27 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4286, rov. 3.3.
Vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2488, rov. 3.3. en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3060, rov. 2.4.
Het hof heeft de inhoud van de usb-stick vergeleken met de door het NFI opgestelde 3D-visualisatie van het biologische sporenbeeld op de onderbroek van het slachtoffer. Bij die vergelijking is gebleken dat er sprake is van enkele misslagen bij de nadere omschrijving van de locatie op de sporendrager. Het hof heeft die misslagen in onderstaande tabel hersteld.